Villa in cottagestijl naar een ontwerp door de architecten Léopold De Coninck en Maurice Potié uit 1921. Bouwheer was Albert De Groote, van beroep expert, boekhouder en vereffenaar, die hier al minstens sinds maart 1922 gedomicilieerd stond. De bouwplannen vermelden als opdrachtgever mevrouw De Groote-Toortelboom. In 1923, kort na de voltooiing, werd een extra slaapkamer toegevoegd boven de bergplaats aan de tuinzijde, in 1926 gevolgd door een garage achteraan op de perceelsgrens. Voor het ontwerp van de villa had De Groote in eerste instantie de architect Edmond Lauwens geëngageerd, wiens project echter te duur was gebleken. Lauwens' ontwerp dat eerder uit 1921 dateerde, beantwoordde nochtans aan hetzelfde programma, nauwelijks verschillend qua opzet of ambitie. Begin 1922, liet De Groote door De Coninck en Potié twee aanpalende cottagevilla's optrekken in de nabije Della Faillelaan. Vermoedelijk bedoeld als vastgoedinvestering, werd één van beide in oktober 1923 reeds doorverkocht. In 1924 volgde de bouw van nog eens twee aanpalende, bescheidener villa's op de hoek van de Ahornenlaan en de Olmenlaan, en een derde, later totaal verbouwde cottage op de hoek van Sorbenlaan en Olmenlaan, waarvoor De Groote alsnog beroep deed op Lauwens.
De villa De Groote-Toortelboom is een representatief voorbeeld van de landhuisbouw door Léopold De Coninck en Maurice Potié, die tijdens de jaren 1920 van dit type cottagevilla hun handelsmerk maakten. Opgericht in 1909, was het succesvolle architectenbureau drie decennia lang actief tot 1937. Potié zette de praktijk vervolgens minstens tot begin jaren 1950 onder eigen naam verder. Zowel tijdens de beginjaren als het interbellum liet het bureau zich in strikt stedelijke context opmerken met een architectuur in Frans geïnspireerde neorégencestijl, ontleend aan de klassieke beaux-artstraditie. Haast even exclusief was de voorkeur voor de pittoreske 'Old English'-stijl, geïnspireerd op de traditionele Engelse architectuur uit de 16de eeuw, in de landhuisontwerpen van het bureau bestemd voor residentiële verkavelingen. Hun eerste reeks cottagevilla's, waaronder de eigen woning van De Coninck, kwam al vóór de Eerste Wereldoorlog tot stand in de wijk van de Lourdesgrot in Edegem. Met in totaal een veertigtal woningen, drukten De Coninck en Potié tijdens de jaren 1920 hun stempel op de vroege ontwikkeling van de Nieuw-Parkwijk "Den Brandt". Na hun eerste cottage in de Hagedoornlaan in 1920, bouwde het bureau het jaar daarop negen woningen van hetzelfde standaardtype voor de bouwmaatschappij "Voorspoed" in de Acacialaan. De meest voorname cottagevilla's kwamen vervolgens tot stand in de Della Faillelaan, waar een opmerkelijke reeks van een tiental van dergelijke landhuizen het straatbeeld bepaalt.
Typische kenmerken van de cottagearchitectuur door De Coninck en Potié zijn de materiaalpolychromie van bak- en natuursteen in combinatie met houtbouw, het door elkaar toepassen van stijl- en regelwerk, ruwe beraping, decoratieve metselverbanden en leien schaliën, het plastische karakter van de informele, ogenschijnlijk organisch gegroeide volumes met complexe dakconstructies, aangevuld door levendige details als luifels, bow-windows, erkers, dakkapellen en schoorstenen. Daarbij zijn meerdere types plattegronden te onderscheiden, van de bescheiden burgercottage tot de standingvolle villa voor de gegoede klasse, met als constante de dominante inplanting van de ruim bemeten traphal in de kern van de woning. De villa De Groote-Toortelboom is naar opstand en plattegrond nauw verwant met “villa Coccinelle” verderop in de Hagedoornlaan, die uit hetzelfde jaar dateert. Met een licht ambitieuzer opzet bouwen beide voort op de vroeger in 1921 ontworpen villa Tyck-Vekemans, tussen beide in gesitueerd aan de Hagedoornlaan. Alle drie behoren zij tot het type van gemiddelde oppervlakte en standing.
Vrijstaand ingeplant in de diepte van het perceel, op een vrij compacte, quasi vierkante plattegrond van drie bij drie traveeën, omvat de villa twee bouwlagen onder een complex, overkragend schilddak met dakkapellen. De constructie bestaat uit rood baksteenmetselwerk in kruisverband, schaars verwerkt met witte natuursteen voor hoekblokken, deur- en vensteromlijstingen, met gebruik van houtbouw en ruwe beraping voor bovenbouw en geveltoppen, en pannen als dakbedekking. De huidige egaal witte gevelbeschildering met gepikte plint, die enkel natuursteen en houtwerk bloot laat, doet afbreuk aan de oorspronkelijk bedoelde, en voor deze architectuur karakteristieke materiaalpolychromie. Asymmetrisch van opzet, beantwoorden opbouw en volumetrie van de villa aan het pittoreske streven van dit type landhuisbouw. Naast de dominante dakconstructie en de hoog oprijzende schoorstenen, wordt het karakter vooral bepaald door de uitkragende partijen en geveltoppen in stijl- en regelwerk die in een levendig ritme de midden- en zijassen van de voorgevel beklemtonen. De houtbouwpartij in de middenas, boven het inkomportaal met gestrekte luifel, heeft een rolwerkcartouche als decor. De linker travee onderscheidt zich gelijkvloers door een driezijdige erker, en boven de daklijst door een tweeledig overkragende puntgevel met getorste zuiltjes en windborden. In de rechter travee ondersteunt een oplopende, rechthoekige erker met keperverband in het metselwerk, de brede, blinde geveltop. Risalieten met een bovenbouw of geveltop in stijl- en regelwerk ritmeren eveneens de tuin- en zijgevels. Verder bestaat de ordonnantie hoofdzakelijk uit brede, meerledige kozijnen, voorzien van het oorspronkelijke schrijnwerk met kleine roeden of loodglas. Eveneens bewaard bleef de houten inkomdeur; het smeedijzeren voortuinhek is daarentegen verdwenen.
De plattegrond is georganiseerd rond de centraal ingeplante, ruime traphal, die wordt ontdubbeld door de diensttrap. Volgens de bouwplannen flankeren op de begane grond een spreekkamer en een kantoor de centrale vestibule. Ten oosten van de hal bevindt zich de suite van salon en eetkamer met een erker op de tuin. Deze staat via de office in verbinding met de keuken ten westen van de traphal, waarbij de dienstingang en een bergplaats aansluiten. De eerste verdieping groepeerde oorspronkelijk vier slaapkamers, twee badkamers, een 'cabinet de toilette' en linnenkamer rond de traphal, in 1923 aangevuld met een vijfde slaapkamer. De dakstructuur bereikbaar via de diensttrap herbergt drie mansardekamers en een zolder.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2014: Villa in cottagestijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/159045 (geraadpleegd op ).
Villa's in cottagestijl van omstreeks 1920, nummer 7 met bouwaanvraag van 1921 naar ontwerp van L. De Coninck en M. Potié, nummer 11 gesigneerd "M.T.", "1921"; nummer 15 zogenaamd "Coccinelle". Karakteristieke (beschilderde) baksteenbouw met verspringende volumes en beraapte gevelpartijen met pseudo-vakwerkbouw onder een gecombineerde overkragende pannen bedaking.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Steyaert, Rita; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. & Kennes H. 1992: Villa in cottagestijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/11582 (geraadpleegd op ).