Villa gebouwd in opdracht van Edouard Stappers, naar een ontwerp door de architecten Alfred Portielje en Jan De Braey uit 1926. De vrijstaande garage maakt naar alle waarschijnlijkheid deel uit van het oorspronkelijke bouwprogramma. Voor Stappers had Portielje in 1914 al een burgerhuis ontworpen aan de Le Grellelei te Berchem, dat vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog niet aan uitvoering toekwam.
De villa Stappers behoort tot de vroegste realisaties van Alfred Portielje en Jan De Braey, die een gezamenlijke praktijk voerden vermoedelijk van 1926 tot 1934. Portielje was toen al een twintigtal jaar actief als zelfstandig architect, terwijl De Braey tot dan zijn vader Michel De Braey had geassisteerd. De associés legden zich vooral toe op de bouw van appartementsgebouwen van hoge standing, een nieuwe typologie in de jaren 1920, maar ontwierpen voor de betere kringen ook villa's in cottagestijl en burgerhuizen zowel in neotraditionele en beaux-artsstijl als in een gematigde art deco. De carrières van beide architecten, die vanaf 1935 hun eigen weg gingen, kwamen tot een eind in de latere jaren 1950. Het vroegst bekende ontwerp in cottagestijl door Portielje, tevens een van zijn allereerste realisaties, is het verdwenen hotel Portielje-Cuperus uit 1907 aan de Van Putlei, waar hij in 1923 ook het hotel Crighton tot stand bracht. Behalve de villa Stappers, bouwden Portielje en De Braey in de Nieuw-Parkwijk “Den Brandt” nog drie andere cottagevilla's: de verdwenen villa Meeus uit 1926 op de hoek van Seringenlaan en Acacialaan, en de naar opzet en omvang sterk verwante villa Ivens uit 1928 op de hoek van Kastanjelaan en Sorbenlaan, en villa Parser uit 1929 op de hoek van Sorbenlaan en Olmenlaan.
Vrijstaand ingeplant in de breedte van het perceel, op een langgerekte plattegrond van acht bij drie traveeën, omvat het gebouw twee bouwlagen onder een complex schilddak met dakkapellen. De gevels zijn opgetrokken uit baksteenmetselwerk in kruisverband, paarse klampsteen voor de plint en rode papesteen hogerop, verwerkt met witte natuursteen voor de kozijnen, hoekblokken, lateien en kraagstenen. Houten stijl- en regelwerk is gebruikt voor de overkragende geveltoppen van voor- en tuingevel, in combinatie met witte bepleistering of decoratief metselwerk in keper- of mozaïekverband; rode tegelpannen vormen de dakbedekking. Naast de gebruikelijke materiaalpolychromie, en pittoreske details als het stijl- en regelwerk met windborden, de hoog oprijzende schoorstenen, de 'inglenook', erkers en bow-windows, vensterluiken en klimmende dakkapellen, berust het cottagekarakter op de informele volumetrie en asymmetrische ordonnantie van het gebouw, dat wordt gedomineerd door de imposante dakstructuur. De compositie van de voorgevel legt de klemtoon op het brede zijrisaliet waarachter zich de belangrijkste vertrekken bevinden, gemarkeerd door een overkragende puntgevel met consoles en bow-windows. De erker met afdak van de inkom- en traphal bevindt zich in de middenas, geflankeerd door een meer bescheiden, overkragende puntgevel. Ook in de tuingevel bepaalt een zijrisaliet met erker, balkon en overkragende puntgevel de compositie. In de oostelijke zijgevel tekent zich de ‘inglenook’ met schoorsteen van de ‘living room’ af; de westvleugel met aflopende bedaking affirmeert zich als dienstzone. Verder bestaat de ordonnantie uit brede meerledige kozijnen, voorzien van het oorspronkelijke stalen schrijnwerk met kleine roeden of loodglas; ook de houten inkomdeur en het smeedijzeren voortuinhek zijn bewaard. De dubbele garage vormt en vrijstaand paviljoen van één bouwlaag met puntgevels en een complex schilddak, aangepast aan de stijl van de villa en opgetrokken in dezelfde materialen. De houten garagepoorten met ijzerbeslag zijn bewaard.
De organisatie van de plattegrond houdt rekening met de noordelijke oriëntatie van de straatzijde waar vooral de circulatie- en dienstzones gegroepeerd zijn, en de zuidelijke oriëntatie van de tuinzijde waar zich de woon- en ontvangstvertrekken bevinden. Volgens de bouwplannen nemen de ruime traphal, de vestibule, de vestiaire, de office en de diensttrap de middenzone van de begane grond in. De ‘living room’ met haard in de typische vorm van een 'inglenook' beslaat over de volledige diepte de oostvleugel, met haaks aansluitend de eetkamer, die achter de traphal gelegen is. ‘Living room’ en eetkamer geven aan tuinzijde uit op het terras waarvan een gedeelte tot ‘garden room' overdekt is. Het sterk vooruitspringende risaliet van de tuingevel herbergt de studeerkamer met erker. De keuken met bijkeuken en dienstingang neemt de westvleugel in. Op de bovenverdieping bevinden zich vier slaapkamers waarvan twee met een balkon aan tuinzijde, twee badkamers, een naaikamer en een zolder boven de keuken. Het dakniveau slechts bereikbaar via de diensttrap herbergt de gastenkamer met badkamer, drie mansardekamers en vier bergruimten.
Auteurs: Braeken, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Braeken J. 2014: Villa in cottagestijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/166075 (geraadpleegd op ).
Imposante villa met omringende tuin, naar ontwerp van J. De Braey en A. Portielje van 1926. Baksteenbouw van twee bouwlagen onder leien bedaking, gemarkeerd door de typische erkers en puntgevels met pseudo-vakwerkbouw.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Steyaert, Rita; Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. & Kennes H. 1992: Villa in cottagestijl [online], https://id.erfgoed.net/teksten/11647 (geraadpleegd op ).