is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Hoeve Gasthuishoeve met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Gasthuishoeve
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Hoeve Gasthuishoeve
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Gasthuishoeve
Deze vaststelling was geldig van tot
De zogenaamde Gasthuishoeve (ook wel C.O.O.-hoeve genaamd) werd reeds vermeld in 1656, als schenking van Cornelis Lantschot aan het gasthuis. Waarschijnlijk ging het om een eerder gebouwde, lemen hoeve, die in de 18de eeuw door de huidige bakstenen werd vervangen. De door landbouwgronden omgeven hoeve met losstaande gebouwen wordt op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) weergegeven als deel van het gehucht Heizijde. De hoeve ligt op een omhaagd perceel met moestuin ten zuidwesten van het bleekweidencomplex de Blancherie. Op de 19de-eeuwse topografische kaarten maakt ook een vijver deel uit van het erf langs de straatkant. Deze verdwijnt in de eerste helft van de 20ste eeuw. Ten noordoosten van de hoeve ligt een driehoekig perceel weiland, de overige percelen zijn in gebruik als akker. In de tweede helft van de 20ste eeuw neemt het areaal weiland toe.
De hoeve met losstaande bestanddelen is ingeplant in een bocht van de straat en bevindt zich op een langs de straatzijde omhaagd perceel. Een gekasseide oprit leidt naar de hoeve. De hoeve behoort tot het hoofdtype van de grote Kempense boerderij, met woonhuis en stal onder hetzelfde dak, een afzonderlijk schuur tegenover de stal ten noorden en een later stalletje en wagenhuis ten westen. De zuidoostelijke hoek wordt ingenomen door een begraasde boomgaard.
Het woongedeelte telt vijf traveeën, de stal vier. Het geheel heeft één bouwlaag en een zeer hoog zadeldak van Vlaamse pannen. De nok van het dak loopt parallel ten opzichte van de straat. Aan noordwestelijke zijde bevindt zich een latere uitbouw onder een lessenaarsdak. De verankerde baksteenbouw is voorzien van gemetselde daklijsten van hol- en bolrond gevormde bakstenen. De zijpuntgevels met aandak hebben vlechtingen en schouderstukken. Het woonhuis wordt verlicht door middel van houten kruisvensters onder strekse bogen, met luiken voor de diepliggende opendraaiende onderhelften en onderdorpels van arduin. De rechthoekige deur is vergezeld van een bovenlicht. In het interieur van het woonhuis staat in de woonkamer een Kempische haard uit de 18de eeuw. Er zijn ook bewaarde 18de-eeuwse binnendeuren. Ten noorden bevinden zich de opkamer en kelder.
Het stalgedeelte is voorzien van segmentboogvensters en sporen van een voormalige, dichtgemetselde rondboogpoort. In de zijpuntgevel zit een tweedelige rechthoekige deur en een getoogd laadluik in de top. Vermeldenswaardig zijn de grenen zolderbalken die de plaats innemen van de gebruikelijke moerbalken. Het gebint is opgebouwd uit eikenhouten dakspanten, bestaande uit twee jukken en een nokspant.
De losstaande driebeukige langsschuur telt vijf traveeën en zat oorspronkelijk onder een schilddak met stro, maar is ondertussen voorzien van een zadeldak met Vlaamse pannen. De gebinten bestaan uit twee ankerbalken en een spant, bestaande uit één juk en één nokspant. De verankerde baksteenbouw heeft rechthoekige schuurpoorten onder houten lateien. De zuidelijke uitbouw onder lessenaarsdak wordt gekenmerkt door verticale plankbeschieting.
Het wagenhuis telt zes traveeën onder een zadeldak van mechanische pannen waarvan de nok parallel loopt aan het woonhuis met stal. Verder is het wagenhuis voorzien van horizontale, gepotdekselde plankbeschieting.
Auteurs: Plomteux, Greet; Verdurmen, Inge; De Sadeleer, Sibylle; Dubaere, Barbara
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)