Geografisch thema

Duffel

ID
13635
URI
https://id.erfgoed.net/themas/13635

Beschrijving

Vrij uitgestrekte, niet gefusioneerde gemeente in de Zuiderkempen. Hoofdplaats van het gelijknamige kanton. Begrensd door Lier ten noordoosten, Koningshooikt ten oosten, Sint-Katelijne-Waver ten zuiden, Mechelen ten zuidwesten, Rumst ten westen en Kontich en Lint ten noordwesten Oppervlakte van 2.277 hectare en 15.741 inwoners (31/12/1996).

Woon- en industriegemeente, met min of meer verstedelijkte kern en belangrijke impact van de tuinbouw; het algemene uitzicht is vrij vlak, de bodemverhevenheid schommelt tussen 3 en 15 meter. De laagst gelegen gronden, de zogenaamd "broeken" bevinden zich langs de Nete, onder meer het Abroek, de laagst gelegen plaats van Duffel, in het oosten van de gemeente. In de dorpskom zijn er twee verhevenheden namelijk de omgeving van de Sint-Martinuskerk (9 meter) en het einde van de Kwakkelenberg (8,5 meter).

Sterk beeldbepalend is de Nete, meer bepaald de Beneden-Nete, die de gemeente van noordoost naar zuidwest in twee deelt; genoemde rivier ligt bovendien aan de basis van het ontstaan van Duffel, dat gegroeid is uit de twee verheven woonkernen aan weerszijden van een doorwaadbare plaats, Duffel-Oost op de linker oever en Duffel-West op de rechter oever, een situatie die tot op heden duidelijk zichtbaar blijft. Een derde, doch vrij landelijke woonkern bevindt zich in de omgeving van de Mijlstraat.

Karakteristiek voor Duffel zijn de immense waterbekkens van de Antwerpse Waterwerken (A.W.W.). In 1919 werd op Notmeir een watervang in werking gesteld, samen met inlaatbekkens en een spaarbekken om het Netewater drinkbaar te maken; in 1951 werden de lage beemden op de linker oever van de Nete aangekocht door Antwerpse Waterwerken voor de realisatie van 5 grote waterbekkens; het geheel werd omgeven door nieuwe aanplantingen en is uitgegroeid tot een groot natuurgebied.

Langsheen de Nete situeert zich ook de sedert de Eerste Wereldoorlog sterk toegenomen industrialisatie. In het westen wordt de gemeente van zuid naar noord doorsneden door de drukke spoorlijn Brussel-Mechelen-Antwerpen met spoorwegbrug over de Nete van 1905, zwaar beschadigd tijdens beide wereldoorlogen, naderhand hersteld.

Slechts enkele vondsten verwijzen naar het prehistorische verleden van Duffel: gefossileerde skeletresten uit de laatste IJstijd kwamen aan het licht bij het aanleggen van de waterspaarbekkens van de Antwerpse Waterwerken in de periode 1952-1955; een bronzen lanspunt uit de Late Bronstijd werd gevonden bij het graven van de nieuwe Netebedding in 1932; een moeilijk te dateren haardketting, vermoedelijk uit de periode 100 voor Christus-100 na Christus, werd ontdekt in het Voogdijbroek bij graafwerken voor de Antwerpse Waterwerken. In de Romeinse periode maakte het oude Duffel vermoedelijk deel uit van het gebied van de Nerviërs, vermits het later behoorde tot het bisdom Kamerijk, dat in grote lijnen samenviel met de civitas Nerviorum. Ondanks de onmiddellijke nabijheid van Rumst en Kontich, belangrijke Romeinse sites, werden in Duffel, op één enkele Romeinse potscherf na (Mechelsebaan, 1950) en vermoedelijk ook een zilveren pannetje uit de eerste eeuw na Christus (Nethe, 1963), geen archeologica uit de romaniseringsperiode opgegraven.

De eerste vermelding van Duffel, als "Duffla", vermoedelijk in de betekenis van plaats bij het water, dateert van 1059. Desondanks krijgt de eigenlijke Duffelse geschiedenis pas vorm omstreeks de 12de-13de eeuw. Het leenroerig stelsel gaf er aanleiding tot het ontstaan van drie vrije heerlijkheden: ten eerste is er Duffel-Hoogheid dat behoorde tot het kwartier Antwerpen; de oudst gekende heren waren de gebroeders Hildincshusen, heren van Ter Elst, naderhand werd het afhankelijk van de Grimbergse Berthouts, later heren van Mechelen; nadien onder meer volgende eigenaars: het huis Van Gelder, Van Kleef en Van Arkel; laatst genoemde diende het wegens schulden af te staan aan Jan II Van Wesemael, die het in 1462 teruggaf aan zijn leenheer Karel de Stoute, hertog van Bourgondië (vandaar de benaming Hoogheid), die het op zijn beurt in 1558 verkocht aan Hendrik Van Merode; laatst genoemde liet het in ruil voor andere bezittingen over aan het huis van Merode-Vuelen; ten tweede is er Duffel-Voogdij, een deel van het kwartier Zandhoven, dat oorspronkelijk in handen was van de abdij van Nijvel; de abdis liet het besturen door een voogd (zie benaming), met als oudst gekende Arnold Van Wesemael; na het bestuur van diverse voogden, kwam de heerlijkheid door erfenis in handen van het huis van Merode-Vuelen; tot slot Duffel-Perwijs dat deel uitmaakte van het kwartier Grimbergen, een baronie van Brabant; het was achtereenvolgens in handen van de Duffelse Berthouts, het huis van Hoorn, het huis van Rotselaer, het huis van Merode, en het huis van Merode-Vuelen. Duffel-Voogdij en Duffel-Perwijs lagen op de linker oever; de grens tussen beide liep ongeveer over de huidige Handels-, Kapel-, Perwijsstraat en Katelijnsesteenweg. Duffel-Perwijs omvatte ook Sint-Katelijne-Waver en een deel van Walem. Duffel-Hoogheid lag op de rechter oever. In de loop van de 16de eeuw kwamen de drie heerlijkheden definitief onder één heer, met name Willem III van Merode-Vuelen, maar bleven onafhankelijk van elkaar werken met elk hun eigen schepenbank. Pas in de Franse tijd versmolten ze tot één gemeente. De aanspraak van de heren van Duffel lag voornamelijk in de uitoefening van de rechtspraak; de grond zelf was slechts gedeeltelijk hun eigendom: de abdij van Tongerlo was hier de voornaamste bezitter op de rechter oever, de abdij van Roosendael op de linker oever.

Ten tijde van de Bourgondiërs toen de lakennijverheid zich vanuit de grote steden verspreidde naar de omliggende dorpen, op zoek naar goedkope arbeidskrachten, ontwikkelde Duffel zich tot een welvarend dorp vooral dankzij de "Spaanse sargie", waarvoor Duffel het monopolie bezat; Duffels laken werd tot ver buiten de grenzen verkocht. Het hoogtepunt ligt in de tweede helft van de 15de tot de eerste helft van de 16de eeuw; de plaatselijke welstand werd echter fel aangetast door de rooftochten van Maarten van Rossem (1542), de godsdiensttroebelen en de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Zo werden in 1584-1585 circa 140 woningen afgebrand en de lakennijverheid verdween geleidelijk. Tijdens het relatief voorspoedige, Oostenrijks regime werd in 1742 een deel van de baan Mechelen - Lier gekasseid en werden geleidelijk meer gebouwen opgetrokken uit steen: duidelijke concentraties van huizen bevonden zich rondom het Kerkplein, de huidige Kiliaanstraat en de Kapelstraat. Vrij veel hoeven lagen verspreid over de gemeente. Tijdens de Franse Revolutie werd Duffel ingedeeld in het departement der twee Neten, één van de voornaamste departementen van het Keizerrijk.

In de 19de eeuw lag het zwaartepunt van Duffel nog steeds in de omgeving van de Sint-Martinuskerk en de Nete-overgang; een nieuwe pool ontstond door de aanleg van de spoorlijn Mechelen - Antwerpen in 1836 en de inplanting van een station in 1839.

Op het einde van de negentiende eeuw deed de glasteelt haar intrede en ontstond de primitieve glascultuur; bij de ontwikkeling hiervan speelde de Duffelse firma van Louis Sels een belangrijke rol; dit bedrijf, een unicum voor zijn tijd, was voor vele tuinbouwers in de omtrek een belangrijke leermeester. Het bestond uit 46 serres en bevond zich ter plaatse van de huidige Hondiuslaan en het Muggenbergpark; het werd volledig verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de Tweede Wereldoorlog zal de groenteteelt, zowel in open lucht als onder glas, een enorme ontwikkeling doormaken waarbij het naburige Sint-Katelijne-Waver zich manifesteert als voornaamste centrum, zie gemeente-inleiding Sint-Katelijne-Waver.

Door haar strategische ligging aan de Nete had de gemeente fel te lijden onder de Eerste Wereldoorlog; vrijwel het volledige centrum werd vernield. Om de woningnood zo snel mogelijk op te lossen, werden er in december 1918/januari 1919 door het Albertfonds houten noodwoningen opgetrokken op de driehoek gevormd door de Katelijnsesteenweg, de Provinciestraat en de Perwijsstraat en ook tussen de Voogdijstraat en de Dr. Jacobsstraat, ter plaatse van de huidige residentie Cardijn (1970); ondanks de bedoeling van tijdelijke huisvesting, werden de laatste "barakken" pas gesloopt in 1972.

Het interbellum werd gekenmerkt door ingrijpende veranderingen: vele kleine boeren schakelden over naar gemengde bedrijven, half landbouw, half tuinbouw. Een nieuwe maatschappij ter bevordering van de sociale woningbouw, met name "de Volkswoningen van Duffel", werd opgericht in 1921: een eerste realisatie bestond uit 34 woningen op het Ganzenkoor, 1923. Na de Tweede Wereldoorlog werd de wegenstructuur gevoelig verbeterd en uitgebreid door de oprichting van nieuwe woonentiteiten; in Duffel-West: de "Beunt", 1965, ten noordwesten van de Liersesteenweg; "Moriaubos", 1958-1960, zie Stormschranslaan; "Veleplas", 1984, ten noordwesten van het centrum. In Duffel-Oost: de wijk "Hogevelden", 1951 en 1955; de wijk "Bruggelanden", 1957, 1960, 1962; Acacialei en Berkhoevelaan, 1971 en 1984. De bevolking is in de periode 1900-1984 meer dan verdubbeld, terwijl het aantal landbouwbedrijven sterk is afgenomen; slechts een beperkt aantal historische hoeven bleef bewaard, onder meer de grote Maltahoeve, Maltahoevelei nummer 38, de Waarlooshoeve, Senthout nummer 35 en de Roeckxhoeve, Klokkestraat nummer 8. Een aantal hoeven moest plaats ruimen voor de beeldbepalende ingrepen van de Antwerpse Waterwerken, zoals de omgrachte Waterschranshoeve en de Kremershoeve, beide gelegen aan de Nete en respectievelijk gesloopt in 1919 en 1953. Het belang van de tuinbouw nam evenwel toe: Duffel behoort heden tot de belangrijkste teeltcentra van vroege bloemkolen, in de tweede helft van het teeltseizoen vooral prei, wortelen, tomaten, spruiten en groene selder, zowel onder glas als in open lucht.

Ondanks haar oorspronkelijk agrarisch karakter, is Duffel uitgegroeid tot een sterk geïndustrialiseerde entiteit. Rond de eeuwwisseling bezat de gemeente reeds heel wat nijverheid, onder meer diverse steenbakkerijen, een nikkelfabriek (1906), een chocolade- en een papierfabriek; de meeste van deze bedrijven overleefden de wereldoorlogen niet. Nieuwe bedrijven vestigden zich aan de Nete, na de Tweede Wereldoorlog vooral bevorderd door de combinatie van uitstekende transportmogelijkheden als de spoorlijn Brussel - Mechelen - Antwerpen, de E 19 (vroeger E 10) en de gekanaliseerde Nete; van 1937 tot 1942 werd op de Nete het sluizencomplex van Duffel gebouwd en in 1950 werd het Netekanaal doorgetrokken waardoor een rechtstreekse verbinding ontstond met het Albertkanaal; de sluizen werden geopend in 1961. Herhaaldelijk werden ook pogingen ondernomen om de Netebedding te verbreden; regelmatig werd de Nete uitgebaggerd en verbreed, de dijken versterkt en verhoogd.

Tot op heden is het zwaartepunt van Duffel te situeren rondom de Nete-overgang met complexe verkeersknooppunten en een aansluitende woonconcentratie: in Duffel-West in de omgeving van het gemeentehuis en de Sint-Martinuskerk, verder uitdeinend in de richting van het station met de opvallende inplanting van het polyvalent complex van het Convent van Betlehem, zie Kerkstraat nummers 48-50, en de industrieterreinen aan de Nete, via 20ste eeuwse wijken overgaand in een landelijk gebied ten westen en ten noorden van de kern; in Duffel-Oost rondom de parochiekerk Onze-Lieve-Vrouw van Goede Wil; karakteristiek voor dit deel van de gemeente is de aanwezigheid van de grote waterbekkens van de Antwerpse Waterwerken langs de Nete en de nog vrij uitgestrekte, landelijke zone in het oosten met het gehucht "Mijlstraat".

Getuigen van de militaire rol die Duffel in het verleden speelde, zijn te vinden in het fort aan de Mechelsebaan, aangelegd in 1886-1888 ter verdediging van de spoorlijn Brussel - Antwerpen, en de gegroepeerde bunkers in het oosten van de gemeente, die als antitankcentrum in het "Quartier Tallaert-Koningshoyckt" deel uitmaakten van de zogenaamde "KW-lijn" (Koningshooikt - Wavre), een anti-tankhindernis tussen de versterkte stellingen Antwerpen en Namen, aangelegd in 1939-1940.

  • SIMON STEVINSTICHTING, dossier anti-tankhindernis.
  • GABRIELS G., Bijdrage tot de geschiedenis van Duffel, (Regentaatsverhandeling Berthoutinstituut Mechelen, 1982-1983).
  • RESSELER J., Duffel in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
  • S.N., Duffel nu, 1900-1985, K.W.B.-Oost, Lier, 1986.
  • S.N., Duffel toen, tot 1900, K.W.B.-Oost, Lier, 1986.
  • S.N., Geschiedenis van Duffel, K.W.B.-Duffel (-Oost), Duffel, s.d.
  • S.N.,Kerkelijk Duffel, K.W.B.-Oost, Lier, 1988.
  • S.N., Van beschaving tot opgraving. 25 jaar archeologisch onderzoek rond Antwerpen, o.l.v. BRENDERS F. en CUYT G., Antwerpen, 1986, p. 42-43.
  • S.N., Warm ingeduffeld, (Tentoonstellingscatalogus 16-25 oktober 1987).
  • S.N., Zo was Duffel, Verzamelaarsclub Duffel, Lier, 1979.

Bron: KENNES H. & STEYAERT R. 1997: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Mechelen, Kantons Duffel - Heist-op-den-Berg, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 13n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Kennes, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Duffel [online], https://id.erfgoed.net/themas/13635 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.