De ontwikkeling van wijk Moretusburg vatte aan in de periode voor de Eerste Wereldoorlog op initiatief van de N.V. Le Progrès industriel et commercial. In functie van de nabijgelegen, groeiende industrie, kwam een wijk tot stand om werknemers van huisvesting en basisinfrastructuur te voorzien. Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werden schoolgebouwen gerealiseerd, evenals de Sint-Jozefskerk. Vanaf 1921 tot na de Tweede Wereldoorlog werd in opdracht van de Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen te Hoboken een tuinwijk uitgebouwd naar ontwerp van architect François Van Rompaey. Het aanvangsjaar van de tuinwijk is ook vermeld op een rijk uitgewerkte, hardstenen gevelplaat, bevestigd tegen het hoekhuis Grotebaan nummer 23.
De wijk is genoemd naar het nabij gelegen doch in 1979 gesloopte kasteel Moretusburg van 1825, dat gelegen was ten zuiden van de Curiestraat in de site van de Métallurgie Hoboken. De wijk wordt ten westen begrensd door de Adolf Greinerstraat, die ten noorden doorloopt in de Kapelstraat. Deze steenweg, oorspronkelijk zogenaamd Fabriekenstraat, werd in 1887 gerealiseerd in functie van de toegankelijkheid van de groeiende industrie langs de Schelde. Op dat moment bevonden zich hier reeds de Scheepswerf Cockerill (1873), een Wolkammerij (1885) en een ontzilveringsfabriek (1887). In 1901 vatte de N.V. Le Progrès industriel et commercial het plan op voor de opening en aanleg van nieuwe straten. Vanaf 1902 werden zo bijvoorbeeld de Baron Sadoinestraat, Maalbootstraat, Oostendestraat, Scheepwerfstraat, Kaarderstraat, Wolplein en Stephensonstraat aangelegd. De naamgeving van de straten was bij aanvang heel consequent en verwees naar de industriële activiteit van de wijk.
In 1910 stond de N.V. Le Progrès industriel et commercial grond af voor de bouw van een kerk, die naar ontwerp van Frans Van Rompaey werd opgericht in 1911-1913. De toenmalige pastoor stichtte ten westen van de kerk, aan de Baron Sadoinestraat, de Sint-Jozefschool, die een wijkschool vormde van de Onze-Lieve-Vrouweschool gelegen in het centrum van Hoboken. De Zusters der Christelijke Scholen vestigden zich vanaf 1915 ook ter plaatse. Aan de Achturendagstraat werd later ook een Jeugdheem gebouwd. Met de bouw van de gemeentelijke scholen in de Maalbootstraat (nummer 15, 19), naar ontwerp van François Van Rompaey van 1910, werd gestart in 1912. De meisjesschool werd in 1928 herbouwd na een brand. Ook werd in 1919 een jongensschool met zes klassen ingericht in een oud Duits hotel, het Rheinischer Hof, gelegen aan de Grammestraat. Na afbraak van dit gebouw werd vanaf 1939 de bouw aangevat van een modern scholencomplex voor jongens en meisjes, dat pas omstreeks 1947 voltooid was.
De aanlegwerken van de wijk vielen tijdens de Eerste Wereldoorlog stil. Vanaf de uitbouw van de tuinwijk omstreeks 1921 kwam de aanleg van de wijk weer op gang. Architect François Van Rompaey ontwierp in 1921 de eerste fase van 179 eengezinswoningen en één meergezinswoning met drie eenheden, die gesitueerd waren ten noorden en voornamelijk ten oosten van het kerkgebouw. De woningen werden gerealiseerd door aannemer "Nationale Kweekerijen" te Hoboken. Volgens plannen van 1928 vatte nadien de uitbreiding aan van de wijk aan, namelijk met 50 eengezinswoningen, gelegen in de zuidelijke helft van de wijk. Nadien werd dit aangevuld met de bouw van 49 eengezinswoningen, volgens plannen van 1929. François Van Rompaey ontwierp niet enkel het stedenbouwkundig plan van de wijk en de woningen die tijdens het interbellum werden gebouwd, ook was hij verantwoordelijk voor de naoorlogse uitbreiding van de wijk tot aan de zuidelijke as, de Curiestraat. Eerst werden 44 eengezinswoningen gebouwd aan deze straat en de Karel Van De Woestijnestraat. De plannen hiervoor waren reeds goedgekeurd in 1939, maar werden aangepast en pas gebouwd vanaf 1949. Quasi gelijktijdig volgden de 20 woningen aan de Edisonstraat en vervolgens nog 22 woningen in het westen van de wijk, aan de Drogedokstraat. Vanaf 1965 werd door de huisvestingsmaatschappij nog een appartementsgebouw gerealiseerd met acht eenheden (Maalbootstraat nummer 5), maar dit pand is heden vervangen door nieuwbouw.
De oude tuinwijk beslaat het noordoostelijk deel van de wijk en omvat de neogotische Sint-Jozefskerk (Baron Sadoinestraat nummer 34), een bakstenen, zuid-noordgerichte kruisbasiliek met toren ten oosten, interieur met spitsbogen op zuilen met koolbladkapiteel waarop schalken onder houten spitstongewelf. Het aanlegplan van de wijk speelt in op dit gebouw en ent zich op de reeds voordien aangelegde straten. Het oorspronkelijke plan van de wijk getuigt van een grote zin voor gevarieerde zichten en perspectief, namelijk bekomen door de diagonale schikking van hoofdzakelijke rechte, brede assen. Verbredingen in de straten, verspringingen ten opzichte van de rooilijn en het voorzien van een grote, vierkante publieke ruimte, bedoeld als speelplein en groenzone, bepalen het karakter van de tuinwijk.
Ook de woningen zijn exemplarisch voor de tuinwijkgedachte en zijn ontworpen in een vereenvoudigde regionalistische stijl. Gegroepeerde ééngezinswoningen van twee traveeën en één (breedhuizen) of twee (diephuizen) bouwlagen met omhaagde, omheinde of ommuurde voortuintjes. Bakstenen enkelhuizen met een doorgaans symmetrisch opgestelde afwisseling van lijst- en afgeschuinde puntgevels onder pannen mansardedaken, laatstgenoemde soms overkragend bij het diephuistype (onder meer Scheldevrijstraat). Rechthoekige muuropeningen met beschilderde en geprofileerde cementlateien.
Het standaardplan van de woningen getuigt van een grote efficiëntie (onder meer ingemaakte kasten) en omvat een portaal, geflankeerd door de keuken aan de straatzijde en achterliggend een kamer. Een grote wasplaats bevindt zich in het verlengde van de traphal. Achteraan waren een terras, toilet en eventueel een bergplaats voorzien. Op de bovenverdieping waren volgens de plannen drie relatief bescheiden kamers aanwezig.
Het gevarieerde stratenpatroon en de levendige inplanting van de woninggroepen wordt bij de zuidelijke uitbreiding van de wijk eind jaren 1920 herleid tot een strakker en rechtlijniger patroon dan oorspronkelijk was voorzien. De enkelhuizen van twee traveeën en dito bouwlagen zijn gekoppeld tot rijen van maximaal veertien eenheden. Combinatie van vlakke bakstenen gevels geopend met rechthoekige vensters onder beschilderde cementlateien en gevels met een licht uitkragende, bepleisterde en beschilderde bovenverdieping. Door individuele aanpassingen van de parementen is de eenheid van deze woninggroepen sterk verstoord.
De naoorlogse woningen zetten deze tendens tot rationalisering verder. De enkelhuizen zijn volgens spiegelbeeldschema gekoppeld tot volumes onder overkragende, pannen schilddaken, waarbij de toegang tot de flankerende woningen zich in de zijgevels bevindt. De daken worden soms onderbroken door verspringingen van de nokhoogtes en kroonlijsten. Eenvormige bakstenen lijstgevels, horizontaal geaccentueerd door een brede bepleistering onder de kroonlijst. Geaccentueerde toegangen met uitkragende omlijstingen onder luifels.
Zowel de stedenbouwkundige aanleg als het architecturale ontwerp van deze wijk (1921-1953) was in handen van één architect, meer bepaald Frans Van Rompaey. De wijk vormt zo een waardevol geheel dat de typologische evolutie van de sociale huisvesting illustreert, namelijk door de combinatie van een tuinwijk, uitgebreid met gekoppelde arbeiderswoningen en woningen aansluitend bij de volkswijken. De wijk wordt gekarakteriseerd door een bewaarde stedenbouwkundige aanleg en een architecturale waarde, voornamelijk wat betreft de tuinwijkfase. Bepalende erfgoedelementen zijn de circulatiepatronen met een grote zin voor perspectief en aangepast aan de reeds in de wijk aanwezige schoolgebouwen en kerk, in combinatie met een gevarieerde inplanting (perspectief, pleinvormige verbredingen, variatie ten opzichte van de rooilijn) en een weloverwogen openbare groenaanleg. De vroegste tuinwijkwoningen worden architecturaal bepaald door een eenheid in schaal, materiaal en vorm (kleinschalige, regionalistisch geïnspireerde baksteenarchitectuur gemarkeerd door puntgevels), doch mits een kenmerkende variatie in geveltypes en detaillering in functie van de levendigheid van het geheel.
Auteurs: Steyaert, Rita; Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. & Verhelst J. 2016: Tuinwijk Moretusburg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/192545 (geraadpleegd op ).
Tussen de spoorweg en het industriegebied gelegen tuinwijk naar ontwerp van F. Van Rompaey, waarvan de straten vanaf 1901 werden geopend door de vereniging "Le progrès industriel et commercial"; genoemd naar het nabij gelegen doch in 1979 gesloopte kasteel Moretusburg van 1825. Tuinwijk opgericht om de werknemers van de groeiende industrie te voorzien van woningen en een zekere infrastructuur. De kerk naar ontwerp van F. Van Rompaey werd opgericht in 1911-1913, met de bouw van de scholen in de Maalbootstraat (nummer 19) naar ontwerp van F. Van Rompaey van 1910, werd gestart in 1912; het ontwerp van de vleugel aan de Grammestraat is van 1920; de meisjesschool werd in 1928 herbouwd na een brand. De huizen werden opgericht vanaf 1921 (gevelplaat bij Grotebaan nummer 23/hoek Scheldevrijstraat) tot circa 1950 in opdracht van de Maatschappij voor Goedkope Woningen. Meer recent (tot 1965) werd de tuinwijk nog uitgebreid, onder meer met 8 meergezinswoningen.
De oude tuinwijk beslaat het noordoostelijk deel van de wijk en omvat de neogotische Sint-Jozefskerk (Baron Sadoinestraat nummer 34), een bakstenen, zuid-noordgerichte kruisbasiliek met toren ten oosten, interieur met spitsbogen op zuilen met koolbladkapiteel waarop schalken onder houten spitstongewelf.
De bebouwing in een vereenvoudigde regionalistische stijl bestaat voorts uit gegroepeerde ééngezinswoningen van twee traveeën en één (breedhuizen) of twee (diephuizen) bouwlagen met omhaagde, omheinde of ommuurde voortuintjes. Bakstenen enkelhuizen met een doorgaans symmetrisch opgestelde afwisseling van lijst- en afgeschuinde puntgevels onder pannen mansardedaken, laatstgenoemde soms overkragend bij het diephuistype (onder meer Scheldevrijstraat). Rechthoekige muuropeningen met beschilderde en geprofileerde cementlateien.
Bron: KENNES H., PLOMTEUX G. & STEYAERT R. met medewerking van WYLLEMAN L. & HIMLER A. 1992: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Stad Antwerpen, Fusiegemeenten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 3nd, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Steyaert, Rita
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Steyaert R. 1992: Tuinwijk Moretusburg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/120668 (geraadpleegd op ).