Noeveren, een gehucht van de gemeente Boom, gelegen tussen het centrum van Boom ten oosten (de spoorweg), de gemeentegrens met Niel ten westen, de Nielsestraat ten noorden en de Rupel ten zuiden. Enkele dwarsstraten verbinden deze intercommunale weg met de rechter Rupeloever.
De naam Noeveren geldt als enige straatnaam voor heel de wijk met uitzondering van het steegje zogenaamd Blauwe Pan tegen de Nielsestraat. Oudere straatnamen zijn "Geuzenlei" voor de Nielsestraat, "Bassinlei" voor de straat die de grens vormt met Niel, "Noeverseweg" voor de weg langs de Rupel, "Noeverseplein" voor de verbreding ter hoogte van de nummers 101 tot 111, 104 tot 108 en 177 tot 180, "Noeversestraat" voor de woningenreeks nummers 111 tot 177. Enkele straatjes ten noorden van de Nielsestraat worden doorgaans ook bij het gehucht Noeveren gerekend, namelijk de Isabellastraat, Diepestraat en Plantsoenstraat.
Noeveren is van oudsher een industriële site; steengelagen komen er reeds voor in de 15de eeuw doch in zijn huidige vorm kwam het gehucht pas tot stand in de 19de en het begin van de 20ste eeuw.
De hoge ouderdom van de site blijkt uit verschillende kaarten:
de Ferrariskaarten, opgesteld circa 1777 met de belangrijkste nu nog bestaande wegen namelijk de Nielsestraat, Noeversestraat, Noeverseplein, Noeverseweg en Bassinlei en een weg parallel met Nielsestraat en Noeverseweg, ongeveer ter halver hoogte tussen beide en een schuin oplopende verbindingsweg tussen deze laatste; intensieve lintbebouwing aan Noeversestraat, Noeverseplein en Nielsestraat en steenbakkerijen aan de Rupel;
de kaarten van Vandermaelen, van 1854, waarop de parallel lopende weg tussen Nielsestraat en Noeversestraat verdwenen is en de bebouwing, namelijk aan de Noeverseweg, toegenomen. Droogloodsen, althans de uitgestrekte batterijen zoals we die later kennen, zijn er nog niet. Ter hoogte van het huidige dok is een werf "Chantier" vermeld;
de geografische kaarten van 1894 waarin ook de schuine verbindingsweg tussen Nielse- en Noeversestraat is uitgewist. De "Blauwe Pan" is duidelijk te herkennen en de bebouwing, voornamelijk aan de Bassinlei sterk aangegroeid;
de stafkaarten van 1903 waaruit de massale toename van het baksteenbedrijf, niet alleen op Noeveren doch in heel de Rupelstreek (rechteroever) blijkt; overal ziet men de lange rijen droogloodsen verschijnen en grotere gebouwencomplexen (ovens? werkplaatsen?) tot stand komen.
De belangrijkste industrieën op Noeveren zijn: de baksteenfabrieken Novobric - thans Lauwers, de Gebroeders Lauwers, Frateur (gesloten) en Peeters-Van Mechelen (gesloten); de Boomse Keramiek Huybrechts, een glasfabriek (gesloten) en de Boomse metaalwerken (gesloten); de scheepswerven De Rupel en Lambrechts (verlaten), de bootbouwerij Van Heygen en enkele recente firma's in bouwmaterialen.
De woonkernen niet gepland maar spontaan gegroeid volgens welbepaalde maatstaven, ontstonden voor het eerst in de 16de eeuw. Ze hebben binnen het woongebied een ingebouwde loopafstand van 400 meter, dit is vijf minuten gaan, en liggen op 800 meter van elkaar. Daartussen is werkgelegenheid - steenfabrieken, scheepstimmerwerven, metaalfabrieken - voorzien; een aan de Rupel evenwijdig lopende weg, zogenaamd de Noeverseweg zorgt ervoor dat de arbeiders op zeer korte afstand van hun werkplaats wonen. De beperkte kernfuncties zoals winkels en cafés zijn gegroepeerd rond Noeverseplein en Noeverseweg. Het wijkschooltje met aanpalende onderwijzerswoning ligt aan de Nielsestraat, nummers 137-139. De noord-zuidgeoriënteerde woonstraatjes worden door de Noeverseweg met elkaar, de werkplaatsen en de ovens verbonden. Meer landinwaarts loopt, eveneens evenwijdig aan de Rupel de provinciale baan, zogenaamde Nielsestraat die de verschillende gemeenten met elkaar verbindt en waarop de straten met de woonbuurten uitgeven. Door de uitgravingen ontstonden grote terreinniveauverschillen; de Nielsestraat die als een dijk boven de rest van het landschap uitsteekt wordt gebruikt voor intercommunaal verkeer, het lokaal verkeer speelt zich af in de diepte; een verbinding met de kleiputten in het noorden onder de Nielsestraat is mogelijk door onderdoorgangen die door de bewoners druk worden gebruikt: deze tunnels werden vanaf circa 1850 gegraven om de kleitoevoer van de putten in het noorden naar de werkplaatsen en ovens te vergemakkelijken, later om de "groene" steen van de loodsen naar de ovens te transporteren.
De arbeidershuisjes werden meestal door de fabrieksbazen in serie gebouwd; slechts enkele huisjes met 18de-eeuwse kern bleven bewaard; de overige huizen werden vrijwel alle gebouwd tussen 1845 en 1935; slechts 11,14% van de huizen dateert van na 1935 (volgens gegevens van het kadaster). Ze staan in groepjes verspreid langs de randen van een steenbakkerij, rond een plein, langs een straat of langs een steeg. Ze zijn gebouwd volgens repeterend of spiegelbeeldschema; achteraan. opzij of langs de overzijde van de steeg bevinden zich latrines en berghokken. De meeste huisjes zijn twee traveeën breed, anderhalve bouwlaag hoog en afgedekt met pannen zadeldak. De lijstgevel van donkere baksteen is geopend met rechthoekige of licht getoogde vensters en deur; de oudere woningen hebben nog houten lateien, de nieuwere arduinen. Een getrapte daklijst komt vaak voor. De inwendige verdeling is als volgt: een woonplaats vooraan; een keukentje en voutekelder achteraan, een slaapkamer en een zolder boven.
De meesterwoningen dateren meestal van circa 1845-1850. Ze tellen doorgaans twee bouwlagen en vier à vijf traveeën onder pannen zadel- of schilddak; de bakstenen bepleisterde of gecementeerde lijstgevels hebben grote rechthoekige ramen en dito deur in arduinen omlijsting. Een oeil-de-boeuf ziet men geregeld.
- LEJON H. Het Rivierlandschap van de Rupel, in Kontakt. Halfmaandelijks informatieblad van de Bond van Vlaamse Architecten, XVIII, 15 nov. 1974, p. 81-86.
- PLOMTEUX G. en VANDENHOUDT I. Voorstel tot bescherming van een dorpsgezicht: Noeveren bij Boom, in Monumenten- en Landschappen, II, nr. 4, juni 1983, p. 8-25.