erfgoedobject

Kasteel van de hertogen van Brabant

bouwkundig element
ID
12095
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/12095

Juridische gevolgen

Beschrijving

Heden gerechtsgebouw voor de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout.

Belangrijkste en oudste burgerlijk gebouw te Turnhout. In tegenstelling tot de meeste andere kastelen, gelegen middenin de stadskern, onmiddellijk aansluitend bij kerk en stadhuis. Indrukwekkende waterburcht, eertijds omgeven door een groene warande met wildbaan ten westen, een moestuin, boomgaarden en een lindedreef ten zuiden, een voorburcht ten oosten en het begijnhof, weggeschonken uit de gronden van de burcht, ten noorden. De gekanteelde omheiningsmuur werd later vervangen door een houten palissade. Van de vroegere warande, moestuin, boomgaarden en dreven gelegen binnen de huidige Begijnen- (ten oosten), Warande- (ten zuiden), Hannuitstraat (ten westen) en het Begijnhof (ten noorden), bleef vrijwel niets bewaard: het Cultureel Centrum, de gevangenis en een 19de-eeuwse verkaveling kwamen ervoor in de plaats.

Historisch overzicht

Kasteel opgericht op een relatieve verhevenheid (2 meter hoger dan de Sint-Pieterskerk), mogelijk teruggaand op een Romeinse verdedigingspost of Frankische nederzetting (waarvoor geen harde bewijzen tot nog toe). Vermoedelijk verwierven de hertogen van Brabant (1106-) een bestaand domein met centrale burcht, dat later verder bestond als "Land van Turnhout". Veranderingen aan deze burcht bevestigd door twee getuigenissen, respectievelijk van 1790 en 1827, die het jaartal 1110 modo 1109 vermelden, te lezen op resten van de omheiningsmuur aan de Begijnenstraat. Naast groeiend middelpunt in het verdedigingssysteem van het hertogdom, ook zeer gegeerd als jachtslot: talrijke heren hadden een uitgesproken voorliefde voor dit Kempens kasteel, resulterend in geregelde verblijven of een meer definitieve vestiging metterwoon; de onmiddellijke nabijheid van het Grotenhoutbos, een aan de hertog of heer van Turnhout voorbehouden jachtwarande, speelde hierbij een grote rol. Na de hertogen van Brabant (1106-1404), kwam het kasteel van Turnhout achtereenvolgens in handen van de hertogen van Bourgondië (1406-1482), Maximiliaan van Oostenrijk en de Spaanse kroon (1482-1648), de huizen van Nassau (1648-1711) en Pruisen (1711-1753) en ten slotte aan Oostenrijk (1753-1794); in 1768 werd de heerlijkheid met het kasteel verkocht aan graaf Julien Guillaume Depestre.

Na de 17de eeuw was de glorietijd van het kasteel voorbij. Onder het Frans bewind (1795-1815), omvorming tot rechtbank en gevangenis, aankoop door de stad in 1807, beslissing er bovendien een "atelier de travail" en een kosteloze school voor jongens en meisjes onder te brengen in 1808, later ook een stadsmagazijn, een pompiershuis, een ververij. Gevangenisfunctie gehandhaafd tot 1904. Verkoop van het kasteel aan de provincie op 20/11/1908; herstellingen en aanpassingen in functie van huisvesting voor de gerechtelijke diensten van Turnout; plechtige inhuldiging op 18/10/1921.

Bouwgeschiedenis

Het huidige kasteel is het resultaat van verschillende bouwfasen. Bestaand slot, vanaf 1364 herbouwd als meer bestendig verblijf door Maria van Brabant, die het sedert de dood van haar echtgenoot, Reinoud van Gelre, in 1371 tot haar eigen overlijden in 1399 bewoonde. Geen gegevens in verband met mogelijke nog resterende elementen uit vroegste periode (Romeins, Frankisch, Brabants?). De grondslagen van het huidige gebouw gaan alleszins terug op die tijd: vierkant grondplan, zware vierkante donjon op zuidwestelijke hoek, ten noorden toren en ten oosten ingangspartij. Vergroting met een aantal kamers door Antoon van Bourgondië (1406-1415). Het uitzicht was echter totaal anders dan nu, zie ruim voorplein naar versterkte, met hoektorens en tinnen bekroonde toegangspoort, dubbele ophaalbrug over de vesten rondom het kasteel, veelal gekanteelde bovenmuren en donjon omgord door open weergang; er was ook sprake van een ronde toren ten noordwesten met valbrug naar het park. Bakstenen gevels met spaarzame muuropeningen; gebruik van witte steen beperkt tot de funderingen onder de waterlijn; veralgemeende schaliëndaken en torens bekroond met vergulde appelen. Binnenin, talrijke hertogelijke vertrekken, kamers allerhande, een kapel, een gewelfde kelder met keuken; interne circulatie via een stenen wenteltrap en een grote trap die vertrok in de benedenzaal. Vele bijgebouwen en aanhorigheden kenmerkend voor het domaniaal systeem.

In opdracht van Margareta van Oostenrijk (1506-1530), algemene onderhouds- en verfraaiingswerken onder leiding van bouwmeesters Antoon II en Rombout II Keldermans en Domien De Waghemakere, onder meer vervangen van kantelen door een gehouwen lijst, aanbrengen van dakvensters, toevoegen van een nieuwe brug en kapel en werken aan de woningen op het neerhof. Verbouwingen in de toen gangbare bak- en zandsteenstijl, uitgevoerd in 1504-1516.

De periode onder Maria van Hongarije (1546-1555) wordt algemeen beschouwd als het hoogtepunt in de kasteelgeschiedenis. De sombere, gesloten buitenmuren werden met talrijke vensters doorbroken, de vier bestaande torens, met name donjon, noordertoren, kleine ronde toren op de noordwestelijke hoek en toren boven de ingang verfraaid, vergulde appels aangebracht op tinnen van torens en op de dakvensters en overvloedig witte steen, wagenschot en Bourgondisch glas verwerkt. Vooral de binnenhuisinrichting was rijkelijk. Binnenplaats en voorplein werden opnieuw gekasseid, het slotpark geheel heraangelegd. Pronkstuk van de warande was de door Jacques du Broeucq gebeeldhouwde fontein met watervoedingssysteem naar ontwerp van Brussels fonteinier Pieter de Mesmaekere: watertoevoer over een afstand van 4 kilometer, vanuit de Heizijde, via een onderaardse leiding van elzenhouten en loden buizen (zie Drievennenstraat).

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) verviel het grootste deel van deze schitterende hofburcht; ingevolge de neutraliteitsverklaring van 1593 dienden de wallen aan drie zijden geslecht, de grachten gedeeltelijk gedempt, alle deuren en vensters van de twee onderste verdiepingen dichtgemetseld. Een schietpartij door de Staatsen, in 1597, veroorzaakte een hevige brand, waardoor de noordvleugel volledig in de as werd gelegd.

Na de vrede van Munster (1648), behoorde het Land van Turnhout aan het huis van Nassau; het kasteel werd in zijn oude luister hersteld door Amalia van Solms (1648-1675) en haar dochter, Maria van Zimmeren (1676-1688). Restauratie onder leiding van stadhouderlijk architect Pieter Post uit Breda met dagelijks toezicht op de werf door timmermeester Jan Anthony Schuermans, eveneens uit Breda; voorbereidende werkzaamheden onder meer klaarmaken van de kleiputten, verzamelen van stookhout voor het bakken van de nodige stenen, begonnen in 1649; definitieve verdwijning van torenpoort en aanpalende muren van het Kasteelplein aan de Begijnenstraat, in 1650. Ruïneus kasteel, bestaande uit drie vleugels - de zwaarst geteisterde ten noorden - rondom open binnenplaats met poortgebouw aan vierde zijde; in de minder getroffen vleugels en donjon bleven omzeggens alleen de buitenmuren bewaard, zie het verlies van vrijwel alle houtwerk in de brand. Omvangrijke restauratie met name herstellen van metselwerk, aanbrengen van nieuwe balklagen en vloeren, dakgebinte en dakbekleding, vernieuwen van kruiskozijnen, deuren en luiken met nodig hang- en sluitwerk en gepaste beglazing; gebruik van blauwe hard- en witte steen voor de afwerking. Voorlopige beëindiging van het werk, voornamelijk in zuid- en westvleugels inclusief de donjon, in 1653; vernieuwing van de noordvleugel onder Willem III, in 1694.

Het restauratie-ontwerp van Pieter Post vertrok van de bestaande kasteelplattegrond maar werd merkbaar beïnvloed door het Hollands classicisme, zie het gevelbreed driezijdig fronton boven de poort en het tentdak met monumentale, centrale schoorsteen op de donjon. Opnieuw op schitterende wijze naar eigentijdse mode aangekleed interieur confer inventaris van de ameublementen geapprieert tot de casteele van Turnhout, waarvoor vele zaken zoals meubelen en goudleer uit Antwerpen werden betrokken. Ruimtelijke indeling afgestemd op de toenmalige tijdsgeest met grote ontvangstruimten, antichambres, kabinetten... en één vertrek voorbehouden voor de diensten van de protestantse eredienst. Met de kasteelrestauratie samenhangende nieuwe aanleg van het omliggende terrein, zoals de inplanting van een stallencomplex aan de noordzijde van het voorplein, de aanleg van een uitgestrekte wildbaan ten westen van het kasteel, de aanplant van een lindedreef als zuidelijke begrenzing. Oude muurresten werden verwijderd, vroegere vijvers gedempt, de bestaande houten waterleiding geheel uitgegraven maar een nieuwe fontein kwam er niet. Moestuinen en fruitgaarden werden aangelegd aan zuid- en noordzijde, de kasteelgracht heropend en het hele terrein omsloten door een houten palissade. De gravure van Franciscus Ertinger, 1678, gemaakt voor de Notitia Marchionatus van Le Roy, illustreert zeer goed de toenmalige toestand. Herstelling van enige schade aangericht door de aardbeving van 1692; bij de dood van Willem III in 1702 was het werk bijna voltooid.

Kasteel opnieuw verwaarloosd onder het Brandenburgs huis, ondanks een onderhoudscontract van 1721, en in 1736 nagenoeg verworden tot stapelplaats. Indeling gekend dankzij het toenmalig visitatieverslag, vergelijkbaar met het bij de verkoop aan Maria-Theresia opgemaakt grondplan van 1753: grote aansluitende zalen en antichambres zonder de later ingebrachte gangen met "verbrande" eind 17de eeuw herstelde noordoostelijke toren en oude poort die eertijds toegang gaf tot de brug naar de noordelijke wallen. In de warande, maaldershuis met rosmolen ongeveer ter hoogte van de huidige Wezenstraat, hoveniershuis ter hoogte van huidig nummer 25 in de Begijnenstraat. In zijn verslag van 1753 gewaagt raadsheer de Nény van noodzakelijke herstellingen en van een zekere bouwmeester Ledère, belast met het opmaken van plannen en bestekken.

Weinig bevordelijke omvorming van het kasteel tot gevangenis en correctionele rechtbank door de Franse overheersers. Verslag over de toestand van het kasteel, opgemaakt in 1824 door ingenieur van Waterstaat Van de Velde, wijzend op de sterke bouw van het inmiddels aan de stad toebehorende slot en op noodzakelijke herstellingen aan daken, buitenmuren, ramen, binnenschrijnwerk; besluit tot uitvoering van het werk in 1827, realisatie in de loop van 1831-1833. Complete wijziging van de binneninrichting: de zuidvleugel met trappenhuis en grote zaal werd onderverdeeld in kleine vertrekken en gangen; analoge behandeling van de westelijke vleugel; binnenmuurse trap en wandnissen in de donjon werden dichtgemetseld, de bovenste verdieping ingericht met kerkers, zie de nu nog bewaarde massieve deuren; afbraak van de grote trap in de de zuidwestelijke hoek van de binnenplaats, vervangen door een gemene trap naar de verhoorzaal; wegwerken van kruisramen, schoorstenen en bouwsculptuur; herbouw van de toegangspoort, verwijdering van de wapenschilden op het fronton en afbraak van het sierlijke voorportaal. Inrichting van de tweede verdieping van de westvleugel ten behoeve van de gevangenisdirecteur in 1840. Vervanging van de diensttrap op de binnenplaats door een nieuwe trap naar de keuken der gevangenen in 1846; plaatsing van ijzeren diensttrap in 1849. Omstreeks dezelfde tijd wijziging van de meeste vensters, buitengevels gewit, toegangsbrug vernieuwd. Een aarden wal werd rond het gebouw opgeworpen en vanaf 1890 de grachten gedempt. Inmiddels was er ook sprake van de restauratie van muren, nieuwe bemeubeling, schilderwerken.

Reeds in 1896 werd provinciaal architect J. Taeymans aangezocht de nodige onderhoudswerken aan gebouw en meubilair te laten uitvoeren. De slechte toestand bleef niettemin aanslepen, volledige afbraak van het slot werd overwogen.

Na aankoop door de provincie in 1908, uiteindelijk aangezet van een omvangrijke restauratie onder leiding van Taeymans met medewerking van de aannnemers Janssens-Van der Veken uit Antwerpen en Jos Horsten uit Wortel; voltooiing van het werk in 1921. De herbestemming van het kasteel tot een goed functionerend gerechtshof heeft duidelijk de uiteindelijke architecturale vormgeving van het gebouw beïnvloed: toegankelijkheid, circulatie, lichtinval, comfort-eisen hebben het restauratie-ontwerp op een herkenbare wijze gestuurd, bijvoorbeeld het ontwerp van de nieuwe brug, het "monumentaliseren" van de fronttoren, het verhogen van de noordtoren, het aanbrengen van de houten loggia aan de binnenplaats, het invoeren van trappartijen, en zo meer. Archeologische en documentaire waarde van het gebouw waren voor Taeymans duidelijk ondergeschikt aan de nieuwe bestemming; de door hem gehanteerde vormentaal vertrekt van een eclectische, historiserend georiënteerde visie zoals verder blijkt.

Recent onderzoek, opties en restauratie. Vanaf 1990, algehele restauratie van het Turnhoutse slot onder leiding van architect E. Van Loven van het Architectuur Atelier bvba uit Herentals; uitgebreid bouwkunsthistorisch onderzoek door J. Grootaers met medewerking van V. Meul van het studiebureau A.M. Consult bvba afgestemd op een correcte evaluatie van de historische betekenis en architectonische kwaliteiten van het slot. Het kasteel dat vandaag, zowel uit- als inwendig wezenlijk wordt bepaald door de restauratie van 1908-1921 onder leiding van architect J. Taeymans, bevat in kern nog volstrekt originele bouwsubstantie van de 14de tot de 17de eeuw.

Opties van de buitenrestauratie: integrale en consoliderende aanpak van de historisch gegroeide Taeymans-fase mits een benadering van de gevels als "archeologische" drager zowel van de 14de-eeuwse hertogelijke bouwperiode, de Pieter Post-restauratie anno 1650 en volgende als van de Taeymans-ingreep in het eerste kwart van de 20ste eeuw. Vermits het de bedoeling is de verschillende bouwfasen te releveren, gold een grondig bouwsporenonderzoek als fundamentele restauratie-eis.

De constructieve U-vormige aanleg met donjon, aansluitende woonvleugels, noordtoren en oostelijk poortvolume is terug te voeren tot de tweede helft van de 14de eeuw, zie het grote formaat van de baksteen dat niet alleen in de donjon doch ook in de andere bestaande vleugels is geïdentificeerd. In wezen heeft Pieter Post niets aan de middeleeuwse aanleg veranderd. De buitengevels daarentegen, de dakhelling van de drie hoofdvleugels en enige transformaties op het hoogste niveau van de donjon (de huidige weergang, de verhoging, het schouwkanaal,...) zijn wel terug te voeren tot de kasteelconfiguratie ten tijde van Pieter Post; bovendien dateren het merendeel van de huidige balklagen en kapconstructies uit de 17de-eeuwse restauratieperiode; hetzelfde geldt voor de grote binnenmuren. Het strenge uitzicht dat het kasteel na 1650 kreeg is onmiskenbaar beïnvloed geweest door Nederlandse classiciserende architectuur. De herschikkingen en de herstellingen in de 19de eeuw en vooral de ingrijpende restauratie door Taeymans zijn doorslaggevend voor de huidige totaalindruk: voor het exterieur hanteerde hij een droge Brabantse bak- en zandsteenstijl in de geest van de Keldermansen, voor het interieur echter een neobarokstijl met régence-ingrediënten, geïnspireerd op het Noord-Nederlandse binnenhuisdecorum van circa 1650-1720; elementen van Vlaamse barok zijn enkel in de monumentale schouwen van donjon en gerechtszaal aan te wijzen. Binnen het patrimonium van de eclectische historiserende architectuur in Vlaanderen is dit een unicum. De globale optie met betrekking tot de interieurrestauratie voorziet dan ook in de conservatie en restauratie van het Taeymans-ontwerp. In enkele vertrekken waar de aankleding door Taeymans minimaal is gebleven wordt de 17de-eeuwse bouwfase gedocumenteerd.

Beschrijving

Waterburcht op vierkante plattegrond met drie vleugels (zuid, west en noord) rondom een open binnenplaats en een poortgebouw met toegangsbrug aan de vierde zijde (oost). Zuidwestelijke hoek met hoge vierkante donjon, noordzijde met kleinere vierkante toren. In neotraditionele stijl gerestaureerd complex van twee bouwlagen + kelderverdieping; lijst- en topgevels van baksteen en zandsteen gemarkeerd door ankers, speklagen, kordonvormende lekdrempels, met negblokken omlijste bol- (kelderverdieping) en kruisvensters, steigergaten en overkragende houten kroonlijsten op houten modillons; leien tent- en zadeldaken met dakkapellen, hoge schoorstenen en pirons.

Massieve, gemetselde toegangsbrug van bak- en natuursteen met gekasseid wegdek en ijzeren reling op vier korfbogen, uit het eerste kwart van de 20ste eeuw; in de gracht aan de zuidoostelijke zijde, bronzen beeld van liggende vrouw, Najade, door Rik Poot, ingehuldigd op 15/11/1991. Tegenover de westgevel, monumentje ter nagedachtenis van Jozef Simons (letterkundige, 1888-1948), door Albert Poels, opgericht in 1949.

Nog aanwezige fundamenten van een oudere (14de-eeuwse ?) brug ter hoogte van de noordtoren, ontdekt in 1976 bij droogstand van de gracht naar aanleiding van herstellingen aan het metselwerk van de oevers.

Vierkant poortgebouw van drie bouwlagen onder tentdak uit het eerste kwart van de 20ste eeuw; indrukwekkende, zandstenen inkompartij, eveneens uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, met gedrukte rondboogpoort in geprofileerde omlijsting met sluitsteen en imposten, gevat in een monumentale, neobarokke portiek met Dorische zuilen, gebroken driezijdig fronton, paneel met inscriptie RECHTBANK en bas-reliëf van Justitia; eikenhouten vleugeldeur met gesloten bovendeel, gesculpteerde makelaar (beeldhouwer Amorgasti), beslag en vierkante spijkerkoppen; tweede bouwlaag met één kruisvenster in elke gevel, derde, uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, met twee kleine rechthoekige vensters; aan de voorgevel, op de bovenste bouwlaag, wapenschild van Maria van Zimmeren; het huidige exemplaar is een kopie uit het eerste kwart van de 20ste eeuw door beeldhouwer N. Daems van een ouder met jaartal 1686, eertijds ingemetseld in de westgevel van de binnenplaats (zie jaartallen 1686 en 1912 onder huidig schild). Tegen de noordelijke zijgevel aanleunende erker met lessenaarsdak en getoogde onderwelving met steunbeer, eveneens uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, harmoniërend met de vormgeving van de brug.

Het meest oorspronkelijke onderdeel van het kasteel is de donjon, minstens opklimmend tot eind 14de eeuw, waar gelijktijdig de woonvleugels tegenaan zijn gebouwd; robuuste vierkante constructie van vier bouwlagen + kelderdverdieping, een weergang met versmallende bovenbouw en tentdak doorbroken door een centrale schoorsteen, van circa 1650. West-, zuid- en oostgevel over volledige hoogte, van de kelder tot onder de weergang, voorzien van een vensteras met één doorbreking per niveau; bovenste bouwlaag respectievelijk met drie en vier kleine, vrijwel vierkante vensters.

Zuid-, west- en noordvleugels, respectievelijk van vijf en zes traveeën; verhoogde toren van drie bouwlagen onder tentdak, ter hoogte van de vijfde travee; twee rijen dakkapellen in afgewolfde zadeldaken corresponderend met twee zolderniveaus. Hoofdkarakteristieken, zie algemene beschrijving, met uitzondering van één groot korfboogvenster in noordgevel toren (tweede bouwlaag) uit het eerste kwart van de 20ste eeuw, ter verlichting van de trapzaal.

Begin 20ste eeuw in historiserende stijl gerestaureerde binnenplaats; bestrating van kasseien met centraal ster- en cirkelvormig patroon. Onregelmatige omtreklijnen zie de toenmalige verbouwingen: vooruitgeschoven zuidoostelijke hoekpartij met portiek voor trapzaal naar correctionele zittingzaal, zuidwestelijke hoek met polygonale traptoren voor interne verbinding tussen de verschillende verdiepingen, noordoostelijke hoek met rechthoekige uitbouw waarin sanitaire voorzieningen, noordgevel met kleinere polygonale traptoren waarin ijzeren diensttrap; oostgevel over volledige breedte van de tweede bouwlaag ingenomen door monumentale houten loggia. Harmonieus samenspel van lijst- en in- en uitgezwenkte topgevels van bak- en zandsteen, alternerend met polygonale traptorens onder ingesnoerde spits. Talrijke elementen ontleend aan traditionele Brabantse bak- en zandsteenstijl, naast Hollandse barokinspiratie in vormgeving topgevels (voluten, frontons, plattebandversieringen, boog- en cirkelvormige muuropeningen, rondboogarcade).

Interieur

Meest representatief voor de 14de-eeuwse en 17de-eeuwse bouwfasen zijn kelders, zolderverdieping en donjon; in de loop van de restauratie werden een aantal bouwhistorische vondsten in kelder en donjon geaccentueerd. In het hoofdvolume, ook in de donjon, zijn vrijwel overal de 17de-eeuwse moer- en kinderbalkenconstructies bewaard. De tegenwoordige binnenindeling van het hele kasteel, met aaneengeschakelde zittingzalen, raadkamers, burelen, en zo meer, aan de binnenplaatszijde voorafgegaan door een gang en met verticale circulatie via twee monumentale bordestrappen, stenen wenteltrap, ijzeren diensttrap, lift, is het gevolg van belangrijke 19de-eeuwse en begin 20ste-eeuwse ingrepen. Het huidige uitzicht van het interieur werd doorslaggevend bepaald door de sterk architectonische visie van J. Taeymans, verwijzend naar Pieter Post, en een vormentaal aansluitend bij de Noord-Nederlandse classiciserende barok, voornamelijk toegepast bij de inrichting van begane grond en eerste bovenverdieping donjon, correctionele zittingzaal, loggia, monumentale trapzalen.

Kelders. Donjon met één ruim uitgespannen, gedrukt 14de-eeuws tongewelf. Westvleugel met meest omvangrijke ondergrondse bouwlaag, binnen de middeleeuwse muren daterend van circa 1650, bestaande uit een hoofdbeuk van drie ongelijke compartimenten en een axiale smallere loopgang, respectievelijk overwelfd met klooster- en tongewelven. Zuidvleugel, begrepen binnen zeer massieve, in kern 14de-eeuwse muren, met tweebeukige hoofdkelder met kloostergewelven op middenpijler uit de 17de eeuw en één kleine ten oosten gelegen kelder met origineel middeleeuws tongewelf; opgaande wandvlakken met rondbogige spaarvelden, gordelbogen, muurpilasters; in 17de-eeuwse baksteenimitatie herschilderde pilasters en gordelbogen, voorts witgeschilderd. Noordvleugel met nog aanwezige 14de-eeuwse tongewelven.

Zolderverdieping. Zichtbare 17de-eeuwse dakspanten; de moer- en kinderbalkenconstructie, deels met origineel speidsel, is als dusdanig gerestaureerd op bovenste verdieping van donjon en eerste zolderniveau.

Donjon. Gaaf bewaarde massieve, 1,65 meter tot 1,80 meter dikke muren met binnenmuurs gewelfd trappenhuis, 80 centimeter breed, opklimmend tot de 14de eeuw, een zeldzaamheid in de nog bestaande donjonarchitectuur der Zuidelijke Nederlanden; uitsparing ter hoogte van de weergang, in het tweede kwart van de 19de eeuw benut voor gevangeniscellen, zie nog aanwezige zware houten deuren met ijzeren beslag en sluitwerk in rechthoekige omlijsting van arduin.

Begane grond en eerste bovenverdieping, respectievelijk kabinet van de voorzitter en vergaderlokaal van de rechters, met inrichting uit het eerste kwart van de 20ste eeuw: plastisch uitgewerkte stucplafonds met lijsten, panelen en talrijke ornamenten, aangebracht tussen de 17de-eeuwse moerbalkenconstructie; vormgeving der monumentale schoorsteenmantels aanleunend bij neo-Vlaamse barok.

Hoofdvolume. Zuid- en westvleugel met voormalige "woon"niveaus, eertijds onderverdeeld in twee ruime vertrekken, gescheiden door monumentale schouwpenant, zonder onderverdelingen in gangen of kleine kamers tussen de zware buitenmuren, zie doorlopende moerbalken in vrijwel alle lokalen en gangen. Noordvleugel per niveau gecompartimenteerd in drie vertrekken met daarbij aansluitende, autonoom uitgebouwde noordtoren. Verstoord ruimtelijk interieur-karakter (voornamelijk in west- en noordvleugel) door 19de-eeuwse en eerste kwart 20ste-eeuwse inbreng van langse en dwarse verdeelwanden en in het eerste kwart van de 20ste eeuw ingebrachte grote trapzalen. Het merendeel der courante ruimten, voornamelijk in west- en noordvleugel, met compositie en lijstwerk van schoorsteenmantels en stucplafonds geïnspireerd door laatbarok en régence.

Zuidvleugel met correctionele zittingzaal. Indrukkende ruimte van drie traveeën en anderhalve bouwlaag die de volledige breedte tussen de buitenmuren inneemt; smalle westwand met monumentale schoorsteenmantel in neo-Vlaamse barok met schilderij van Christus aan het kruis, 1926, door K. Boom (Hoogstraten) en gebronsde stenen hermen door Amorgasti; muurschilderingen door K. Boom met onderwerpen uit de gerechtelijke geschiedenis van Turnhout, 1928-1932; verdere decoratieschildering door kunstschilder van Meurs (Borgerhout); met panelen bewerkte deuren en lambriseringen, overdadig versierde venster- en deuromlijstingen, parketvloer; decoratieve, in houtimitatie geschilderde cassettenzoldering; aangepaste bemeubeling naar ontwerp van J. Taeymans, onder meer balustrade met schilddragende leeuwenbeelden door Amorgasti en bollusters met lichtarmen in messing.

Oostvleugel met loggia van hout en glas in lood, vooral fungerend als wachtplaats, te beschouwen als bijzonder geslaagde interpretatie van de ruimtewerking van het laat 17de-eeuws burgerlijk interieur in de Noordelijke Nederlanden; vermeldenswaardige dubbele houten steektrap, houten spiltrap en trapkast.

Zittingzaal boven de poortdoorgang, met ouder van arabesken voorzien kruisribgewelf.

Zuidoostelijke trapzaal met zwartmarmeren eretrap en balustrade van Franse kalkzandsteen met schilddragende leeuwen door N. Daems, vloeren van zwarte en witte marmeren tegels, bepleisterde en beschilderde muren en plafonds met decoratief lijst- en paneelwerk, plastisch uitgewerkte portiekomlijstingen, deurstukken, beeldnissen en bustes, consoles en sierelementen van beschilderde natuursteen en stuc.

Soberder aangeklede trapzaal in de noordtoren; eikenhouten trap met dito leuning en met bloemen en vruchten gesculpteerde trappalen door Amorgasti.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen, archief dossier A/0772.
  • ARREN P., Van Kasteel naar Kasteel, 3, Kapellen-Hoogboom, 1989, p. 243-251.
  • BOONE J., DE KOK H. & WAUTERS E., Turnhout (Antw.): opgravingen rond het Kasteel, in Archeologie, 1977, nr. 1, p. 30-31.
  • DE KOK H., Antoon en Rombout Keldermans en Domien De Waghemaker werken aan het kasteel van Turnhout (1504-1516), in Gedenkboek Michiel Mispelon, Kortemark-Handzame, 1982, p. 165-174.
  • DE KOK H., De neergang van het Turnhoutse kasteel onder het huis van Pruisen, in Taxandria, Nieuwe reeks XLVII, 1975, p. 157-175.
  • DE KOK H., Gids voor het oude Turnhout en omgeving, Dl. 1, Stad Turnhout, Antwerpen, 1980, p. 97-109.
  • DOPERE F. & UBREGTS W., De donjon in Vlaanderen. Architectuur en wooncultuur, Leuven, 1991, p. 244-245.
  • GIJPEN L., Een krans van kastelen in de provincie Antwerpen, Antwerpen, 1960, p. 169-178.
  • JANSEN J.E., Het Kasteel van Turnhout en zijne herstelling, in Taxandria, II, 1905, p. 134-145.
  • PEETERS R., Kasteel der hertogen van Brabant, Turnhout, 1950, gestencild.
  • S.N., Kunsthistorisch onderzoek n.a.v. de restauratie van het kasteel van Turnhout, onuitgegeven studie uitgevoerd in opdracht van A.M. Consult door J. Grootaers met medewerking van V. Meul, Sint-Niklaas, 1990 e.v.
  • SPLICHAL J., De verkoopsakte van het Kasteel van Turnhout (1908), in Taxandria, V, 1908, p. 235-241.
  • STROOBANT L., A propos de la Restauration du Château de Turnhout, in Taxandria, IV, 1907, p. 16-21.
  • STROOBANT L., Het kasteel van Turnhout onder het Keizerrijk, in Oudheid en Kunst, XVI, 1935, p. 23-27.
  • STROOBANT L., Het Kasteel van Turnhout, in Kempisch Museum, III, 1892, p. 229-268.
  • TERWEN J.J. & OTTENHEYM K.A., Pieter Post (1608-1669), Zutphen, 1993, p. 72-76.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 1997: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Turnhout, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n1, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Plomteux, Greet; De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteel van de hertogen van Brabant [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/12095 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.