Bij Koninklijk Besluit van 25.10.1906 werden de concessies "Helchteren" (3.240 hectare) en "Zolder" (3.280 hectare) toegestaan, gelegen onder het grondgebied der gemeenten Koersel, Heusden, Zolder, Helchteren, Houthalen en Zonhoven. Op 26.10.1907 werd de "S.A. Charbonnage d'Helchteren-Zolder" te Brussel opgericht, met een beginkapitaal van 15 miljoen frank, verdeeld in 30.000 aandelen van elk 500 frank. Van deze werden 10.000 aandelen voor de concessie "Helchteren" onderschreven door baron Goffinet en door de steenkoolmijn van Mariemont, en voor de concessie "Zolder" door de steenkoolmijn van Bascoup en van Courcelles Nord. De 20.000 overige aandelen werden verworven door 25 aandeelhouders, waarvan de voornaamste opnieuw waren: de Société de Mariemont (3.000 aandelen), de Société de Bascoup (3.000 aandelen), de Société de Courcelles-Nord (3.000 aandelen) en baron A. Goffinet (3.000 aandelen); de Société Eelen-Asch nam ook hier een flink aandelenpakket voor haar rekening (2.244 aandelen). De in december 1913 uitgeschreven 20.000 nieuwe aandelen werden onderschreven door 45 aandeelhouders. Hier waren de belangrijkste: de kolenmijnen van Mariemont-Bascoup met 5.248 aandelen; de kolenmijn van Courcelles-Nord met 2.624 aandelen; de weduwe van Alfred Solvay met 2.000 aandelen; P. Boël, eveneens met 2.000 aandelen; Baron Leon Lambert met 2.000 aandelen; de koolmijnen van Winterslag ook met 2.000 aandelen en de S.A. les Hauts-Fourneaux et Fonderies de Pont-à-Mousson met 1.120 aandelen. Bij de kapitaalsverhoging van 13 december 1920 werden de 50.000 nieuwe aandelen a pari onderschreven door de staalfabrieken van "Burbach-Esch-Dudelange" (ARBED) (30.000 aandelen), door les Usines de la Providence (10.000 aandelen) en door de Bank van Brussel (10.000 aandelen). De 50.000 nieuwe aandelen van de kapitaalsverhoging van 28 april 1923 tenslotte, werden volledig opgenomen door de Bank van Brussel, die ze aan de vroegere aandeelhouders aanbood in verhouding van één nieuw aandeel voor twee oude. Door de uitbatingsfirma werd beslist de ontginningszetel op te richten te Voort, een gehucht van Zolder. Ter voorbereiding werden nog een aantal proefboringen uitgevoerd, onder meer door de maatschappij Foraky:. 1907-08, te Zolder-Vogelzang, tot 967 meter; 1908-09, te Houthalen-Lillo, tot 1.017 meter; 1909-10, te Zolder-Voort, tot 1.333 meter.
In 1921 zou deze maatschappij nog een aanvullende proefboring uitvoeren op het gehucht Wijvenheide, in het zuiden van de concessie: met een diepte van 1.912 meter werd hier het vooroorlogs diepterecord van België gevestigd. De aankoop van de nodige terreinen geschiedde tijdens de jaren 1909-1911. Vanaf 1912 vonden de vriesboringen plaats. De Eerste Wereldoorlog veroorzaakte een belangrijke vertraging bij het ontsluiten van het mijnveld: een aantal machines van de koelcentrale en de gietijzeren bekuiping voor de schachten werden door de Duitse bezetter in beslag genomen. Dit en een aantal technische moeilijkheden (onder meer een ondergelopen schacht) brachten mee dat schacht I (uittrekkende schacht) pas einde 1928 afgediept was; schacht II (intrekkende schacht) kwam midden 1930 klaar. Op 15 april 1930 werden de eerste steenkolen bovengehaald. Tot einde 1939, toen men besliste om de technische uitbouw aan te passen om een dagproductie van 5.000 ton te bereiken, steeg deze van 781 ton vetkool in 1931 tot 2.868 ton in 1939. Op dit ogenblik is de exploitatie van Zolder ondergronds samengevoegd met deze van Houthalen, waarbij Zolder voor de extractie instaat. Aan de zetel kon slechts één bezoek gebracht worden einde 1978. Ook het archiefonderzoek verliep slechts moeizaam, doordat het materiaal overgebracht werd naar de administratieve zetel in Houthalen.
Nijverheidsgebouwen
Schachttorens opgetrokken vanaf 1924 (schacht I) en 1925 (schacht II), naar ontwerp van Lemaire (Châtelineau), door de Luxemburgse constructiefirma Wurth. Uitgevoerd in metaalvakwerk volgens het boktype, met open liftkoker (boven schacht) vóór beide boksspieren; twee achterwaarts gerichte boksderdebenen. Metalen boogdak. Door de kleinere nuttige schachtdoormeter (diameter 5 meter, tegen diameter 6 meter bij schacht II) beschikt schachtbok I slechts over twee kabelschijven en een enkele liftkoker.
Ontvangstgebouwen (beton en met betonnen gevelvlakken opgevuld metaalvakwerk) opgetrokken onder en tussen de benen der schachtbokken (1925). Ten zuiden van de schachttorens: gebouw der ophaalmachines en compressoren, naar ontwerp van S.A. Charbonnages de Mariemont (technische dienst), 30.07.1924. Als aansluitend en met sterke symmetrie geconcipieerde ruimten en gevels: kelderverdieping en anderhalve bouwlaag in baksteenmetselwerk en beton, gekenmerkt door ruime industriële boogramen; zadeldaken.
Huidige kolenwasserij en –zeverij uitgebouwd vanaf 1937-1938, nadien verbouwd en vergroot. Funderingsstudie door Pieux Franki, metaalskelet Evence Coppée & Cie, Brussel. Eerste schlambassins en citernes dateren uit dezelfde periode: betonconstructies naar ontwerp van en uitgevoerd door Thirion & Delcominette, Amay-Quiévrain.
Ketelhuis kon niet bezocht worden, doch te vermelden is de betonnen schouw van het oude (thans verdwenen) ketelhuis ten oosten van de ophaalgebouwen: twaalfzijdige gewapend-beton constructie, met een hoogte van 55 meter, ontworpen 26.06.1913 (Monnoyer ?).
De elektrische centrale, (1924, naar ontwerp van architect Dewandre) betreft een opmerkelijke betonnen hall-constructie, voorzien van een bakstenen gevel, en afgedekt door een metalen spant.
Betonnen schouwvormige koeltoren van 6.000 kubieke meter per uur, opgetrokken in 1937 door de Société Hamon (opvolger Leon Monnoyer & Fils, Brussel). Dezelfde firma realiseerde in 1952-1953 eveneens de imposante en dominerende koeltoren van 7.000 kubieke meter per uur.
Het werkhuis gelegen tussen beide schachten is één der oorspronkelijke frigocentrales, bestemd voor de vriesboringen van de firma "Franco-Belge". Opgetrokken door de S.A. des Ateliers de Construction Joseph Paris, Marchienne-au-Pont (ontwerp: 15.09.1916): hall in metaalskelet en baksteenmetselwerk, circa 55 x 17 meter, afgedekt door middel van een zadeldak op metalen spant.
Badzaal en kleedkamers (niet bezocht) uit circa 1925, ontworpen door de technische dienst van de steenkoolmijn van Mariemont. Burelen in zakelijke stijl, 1937.
VANDEBERGH L., De architectuur van de Limburgse steenkoolmijnen, Hasselt, 1979, pagina 125-127.
Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n2 (He-Z), Brussel - Gent. Auteurs: Schlusmans, Frieda Datum: De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Aanvullende informatie
Op de site van de steenkoolmijn bevindt zich tevens een watertoren van het Monnoyertype.
Dodenhuisje bij de mijngebouwen, gelegen ten zuiden van de burelen en ten westen van de elektrische centrale tegen de Koolmijnlaan.
De mijnwerkers die tijdens hun werk om het leven kwamen werden in het dodenhuisje opgebaard en overgedragen aan hun familie. Er zou een dodenhuisje aanwezig geweest zijn van 1923 tot de mijn sloot in 1992. Dit huisje is waarschijnlijk een nieuw gebouwtje van na de Tweede Wereldoorlog ter vervanging van het oude(?). Eenvoudig vierkante bakstenen constructie onder schilddak met (kunstleien) met klokkentorentje.