Het domein van de Rijksweldadigheidskolonie van Wortel, een uniek en intact voorbeeld van de opbouw en de inrichting van een gebied als vrije weldadigheidskolonie, wordt gekenmerkt door een compartimentenlandschap met een typische drevenstructuur en een karakteristiek gebouwenpatrimonium.
De Rijksweldadigheidskolonies vinden hun oorsprong in het Frans regime met de afkondiging van de plicht voor de Staat voor de tussenkomst in de hulpverlening bij de armoede en voor het oprichten van bedelaarsgestichten. De uitvoering van deze verplichting verliep echter zeer moeizaam. Het Koninkrijk der Nederlanden erfde het probleem van de armoedebestrijding over. Het nieuwe regime zag meer heil in private weldadigheid. Een nieuw soort instelling ontstond: de landbouwkolonies. Het systeem van repressie maakte plaats voor de gedachte dat werkverschaffing een goede maatregel was voor de beteugeling van de bedelarij en voor de handhaving van de openbare rust. De in 1818 gestichte Maatschappij voor Weldadigheid creëerde onder de bescherming van Koning Willem I een aantal van die landbouwkolonies. De eerste was de vrije Kolonie van Frederiksoord. Later volgden Willemsoord en Wilhelminaoord, Ommerschans en de kolonie te Veenhuyzen. In navolging van de opgerichte landbouwkolonies in Noord-Nederland besloot de Maatschappij voor Weldadigheid voor de Zuidelijke Nederlanden ook in de Zuidelijke Provinciën een vrije landbouwkolonie te stichten. Deze Maatschappij werd gesticht op 3 januari 1822 met de volgende drie doelstellingen: de behoeftige medeburgers ondersteunen en van deze behoeftigen welstellende burgers maken; braakliggende gronden ontginnen en ze aldus een meerwaarde geven en aan de Staat de gelegenheid geven besparingen te doen op de sommen die aan weldadigheidsinstellingen dienden gegeven te worden.
De heidegronden ten noordoosten van Wortel werden het meest geschikt bevonden. Zij hadden namelijk de beste aankoopmogelijkheden en het Bedelaarsgesticht van Hoogstraten was in de onmiddellijke nabijheid gelegen, waardoor over voldoende goedkope arbeidskrachten kon beschikt worden voor de eerste werken. Bijkomende elementen waren het vlakke reliëf van het terrein en de aanwezigheid van klei voor het vervaardigen van baksteen en van de nodige brandstoffen. Ook de naburige rivier de Mark zou gemakkelijk in te richten zijn voor het vervoer van producten naar Hoogstraten waar zij verkocht zouden worden.
Het gebied werd bij koninklijk besluit aangekocht. De gemeente Wortel, de grootste eigenaar, werd hierdoor verplicht haar gronden af te staan. Een Weldadigheidscommissie beheerde de belangen van de verschillende kolonies. Een bestendige Commissie vertegenwoordigde haar wanneer zij niet zetelde en vormde in feite de directie. De Maatschappij zorgde voor de oprichting van een vrije kolonie waar noodlijdende families van zes tot acht personen zouden opgenomen worden in een kleine boerderij. Samen met twee huishouders konden groepen van zes wezen ook onder die voorwaarden geïnstalleerd worden.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont het gebied voor de stichting van de kolonie. Het was een uitgestrekt heidegebied met een aantal vennencomplexen: de “Gorvennen” centraal in het gebied en het “Donckven”, het “Balven” en “Lanckven” in het noordoostelijk deel van het gebied. In laatstgenoemde zone ligt ook nog het “Hermanse Moer”, wat op een veenontginning wijst. Vrij centraal in het gebied komt een vierkant stuk bos voor. Her en der in het gebied liggen kleine zones moerassig gebied.
De inplanting van de nieuwe instelling vanaf 1822 veroorzaakte een grondige wijziging in dit onaangetast landschap. De ontginning zou op een rationele en symmetrische manier gebeuren. Landmeter Bogaerts uit Turnhout ontwierp een uniform plan voor de indeling van de kolonie waarop de wegen en de ligging van de hoeven werden opgetekend. Het plan deelde de kolonie op in twee delen: in Kolonie nummer 1 zouden op de 316 hectare 72 hoeven met elk 3,5 hectare grond gebouwd worden. Op de 200 hectare van Kolonie nummer 2 zouden 58 hoeven komen. Beide delen werden gescheiden door een weg. De kolonies werden op hun beurt opgedeeld in kwartieren die weer op hun beurt bestonden uit twee secties van elk twaalf hoeven. Uitgegraven grachten scheidden de terreinen van de hoeven. Bomen en struiken zouden de kwartieren omgeven en ze beschutten tegen de wind. Ook de kwartieren werden omgeven door wegen. In eerste instantie werd begonnen met de bouw van 24 hoeven. Deze konden reeds bewoond worden op het einde van 1822. Voor elk was dan ook reeds een derde van de toegewezen grond ontgonnen. De overige twee derden zouden in de loop van de twee volgende jaren door de kolonisten zelf, op kosten van de Maatschappij, ontgonnen worden. Dit gebeurde onder toezicht van de Maatschappij om de kolonisten beetje bij beetje het landbouw werk te leren. Indien de kolonisten het werk verwaarloosden werd een deel van hun loon ingehouden. Dat ontginningswerk vergde veel arbeid. Eerst moest de heide worden afgeplagd. De heideplaggen werden verbrand. De helft daarvan was bestemd voor het haardvuur en voor de mestvoorbereiding, de andere helft van de as werd op de omgespitte grond verspreid. Deze asbemesting was noodzakelijk om de arme zandgronden geschikt te maken voor cultuurteelten. Verder probeerde men de grond vruchtbaar te maken door de oerlaag te doorspitten en de goede zwarte grond naar boven te brengen. De aarde werd echter slechts tot 30 centimeter doorspit, daar waar een diepte van 75 centimeter nodig is om de harde lagen te breken. Die te geringe doorspitting had tot gevolg dat het water onvoldoende doorsijpelde waardoor de resultaten niet echt bevredigend waren.
Het gebied werd in grote rechthoekige percelen opgedeeld; op de ruitvormige kruising van twee hoofdwegen werden vier hoofdgebouwen opgericht (1823), later op topografische kaarten aangeduid als "Les Quatre Bâtiments". Twee lithografieën van Jobard uit 1822 geven een duidelijk beeld van de planmatige opzet en van de indeling van dergelijke modelhoeves. "Les Quatre Bâtiments" zijn aangeduid als de directeurswoning, de school en een bedrijfsgebouw met onder meer een spinnerij en een magazijn. Langsheen de met bomen afgelijnde wegen stonden de hoeven (in het midden van het perceel). Het waren eenvoudige, gelijkvloerse, stenen gebouwen met drie slaapkamers, een gemeenschappelijke kamer met een haard, een kleine kelder onder een andere kamer en een houten schuur. Aan de buitenkant van de zijmuren ter hoogte van de schuur bevond zich een toilet en een (ronde) mestput. De rechthoekige gebouwen stonden aan weerszijden van de dreef met hun voorzijde loodrecht erop. Van de 125 in 1826 bestaande boerderijen bleef niets bewaard.
Ondanks de succesvolle start mislukte het hele opzet onder meer omwille van de onervarenheid en desinteresse van de kolonisten in de landbouw, financiële wantoestanden en een afkeer van de progressieve nationale aanpak van de Nederlanders. Ook de veenachtige grond, de te beperkte bemesting en het aanwenden van de bremcultuur als groenbemesting, die de gronden echter uitputte, waren belangrijke oorzaken. De vrije landbouwkolonie werd daarom reeds in 1828 opgedoekt en de resterende bewoners werden ingeschakeld als landarbeiders op de gronden van de Maatschappij. Vanaf 1833 startte de aanplanting van bossen. Grove dennen werden aangeplant voor brandhout en fijne dennen voor de meubelmakerij. Ongeveer een derde van de totale oppervlakte die oorspronkelijk voor akkerbouw bedoeld was (ongeveer 179 hectare) werd met dennen beplant.
De kolonies van Wortel en Merksplas bleven verder bestaan in het Belgisch Koninkrijk. Door artikel 20 van de Belgische grondwet werd de Maatschappij erkend en door de wet van 7 september 1831 had ze recht op een jaarlijkse vergoeding van 74 074 frank. De financiële moeilijkheden waren hiermee echter niet van de baan. De hoeven werden niet meer onderhouden. De hoeven die dreigden in te storten werden afgebroken voor het herstellen van de minder bouwvallige hoeven. Het aantal vrije kolonisten verminderde gestaag. Waar er in 1827 nog 547 aanwezig waren, viel dit getal terug tot 175 in 1840. In 1842 was het project failliet. Het contract tussen de staat en de Maatschappij, dat het jaar daarvoor was afgelopen, werd niet verlengd. De negatieve publieke opinie en de hoge schulden betekenden het einde van de kolonies. De Maatschappij van Weldadigheid werd op 1 oktober 1942 ontbonden. Landmeter De Roy van Turnhout maakte toen de staat op van de uitgestrektheid en de waarde van de gronden van de kolonie. Het 516 hectare grote gebied bestond toen uit: 85,51 hectare bebouwde en braakliggende gronden (16 procent), 39,90 hectare bremcultuur (7 procent), 179,13 hectare sparrenbos (34 procent), 3,29 hectare kreupelhout (0,6 procent), 4,66 hectare heide (0,7 procent) en 225 hectare wegen, boomkwekerij en jonge dennenbomen (41,7 procent). De schuldeisers verplichtten tot de verkoop van het gebied, evenals dat van Merksplas. Het was Prins Frederik der Nederlanden, de voornaamste schuldvorderaar, die het geheel aankocht voor 400 000 frank. Beide sites bleven verlaten tot 1870.
De kaart van Vandermaelen (circa1850) geeft duidelijk de symmetrische dambordaanleg van de “Colonie Libre de Wortel” weer. Deze ontstond door de ontginning en inrichting van nagenoeg de hele heide. Het gebied wordt door een imposant wegenstelsel opgedeeld in rechthoekige perceelblokken. Centraal in het gebied bevinden zich “Les 4 bâtiments”. In een kruisvorm, waarvan de armen ongeveer noord-zuid en oost-west staan, zijn driedubbele wegen aangelegd die op regelmatige afstanden verbonden zijn door dwarswegen. Aan die dwarswegen zijn kruiselings telkens twee gebouwen gelegen. Deze dwarswegen lopen aan weerszijden door en vormen zo de aflijning van de percelenblokken bouwland. Ten noorden en ten zuiden van de oost-westarm van dit kruis komen er, parallel aan die lijn, nog één respectievelijk twee van die driedubbele wegen met woningen en bouwlandblokken voor. Helemaal in het noorden, tegen de rijksgrens aan, ligt er een dubbele weg met telkens slechts één woning ertussen. In totaal gaat het om 125 uitbatingen. Tussen de blokken landbouwgrond komt nog heide voor, evenals in het noordelijk deel van het gebied. Hier blijven de vennencomplexen bestaan en is de planmatige ontginning het minst ver. Er zijn ook een aantal smalle, rechthoekige stukken naadhoutaanplanten aangelegd. In het zuiden van het gebied, ter hoogte van Regenwortel, komt een blok grasland voor. Het gebied wordt ontwaterd door de “Goor Loop” en de “Mermans Moer Loop” die centraal in het gebied gegraven zijn en het water uiteindelijk naar het “Merkskens” afvoeren.
De kolonie bleef verlaten tot 1870. De wet van 6 maart 1866 op de beteugeling der bedelarij en landloperij zou zowel Wortel als Merksplas nieuw leven inblazen. Landlopers en bedelaars konden na het uitzitten van hun straf voor een bepaalde periode ter beschikking gesteld worden van de regering. Hiervoor moesten gepaste inrichtingen opgericht worden om voor de werkbekwamen een soort verbanningsoord te vinden waar hen landarbeid kon verschaft worden. De inrichting van Hoogstraten was veel te klein zodat uiteindelijk aan Wortel en Merksplas gedacht werd. Door een wet van 28 maart 1870 konden de beide kolonies aangeschaft worden en kreeg men financiële middelen om de bestaande lokalen in te richten. Het geheel werd aangekocht op 20 december 1870. In 1871 begonnen de aanpassingswerken onder leiding van de bestuurder van Hoogstraten die met het beheer van de twee instellingen gelast was geworden. Als benaming werd voor Weldadigheidslandbouwkolonie gekozen.
In 1881 kwamen nieuwe gebouwen tot stand, waar vanaf 1891 landlopers en bedelaars een onderdak vonden. De wet uit 1866 bleek ontoereikend. De wet Lejeune op de landloperij van 27 november 1891 maakte daarom een onderscheid tussen beroepsbedelaars die ten gevolge van luidheid, losbandigheid of dronkenschap landlopers waren en de bedelaars die bedelden omwille van ouderdom, lichaamsgebrek, werkloosheid of andere ellende. Wortel werd aangeduid als toevluchtshuis en stond open voor de bedelaars van laatstgenoemde categorie. Merksplas was bestemd voor de bedelaars van de eerste categorie. Alle valide kolonisten waren verplicht te werken. Zij die geen enkel werk kenden en niet bekwaam waren tot landbouwwerk, werden ingezet voor huishoudelijk werk, voor bebossing en terrassement of werden tewerkgesteld in de steenfabriek, smidse, schrijnwerkerij, klompenmakerij, weverij of kleermakerij.
Vanaf 1902 werden ook de zogenaamde beroepsbedelaars in de Kolonie van Wortel ondergebracht. Hierdoor werd Wortel in feite een afdeling van het bedelaarsgesticht van Merskplas. Tot de Eerste Wereldoorlog bleef de populatie in Wortel en Merksplas erg hoog. Tussen eind december 1919 en 11 juli 1920 werden 1158 Russische krijgsgevangenen, die door het terugtrekkende Duitse leger waren achtergelaten, tijdelijk gehuisvest. Na de Eerste Wereldoorlog daalde het bevolkingsaantal sterk.
De evolutie van het landschapsbeeld kan gevolgd worden aan de hand van een reeks topografische kaarten. Een topografische kaart van het Institut Cartographique Militaire uit 1879 toont dat de meeste van de 125 gebouwen van de uitbatingen verdwenen zijn. Enkele gebouwen blijven over aan nog bewerkte blokken landbouwgronden die alleen nog voorkomen aan de oost-west lopende centrale dreef die centraal “Les 4 Bâtiments” bevat en aan de noord-zuid verlopend centrale dreef, even ten zuiden van “Les 4 Bâtiments”. Ter hoogte van Langenberg is er ook nog een blok akkerland weergegeven. Het wegenstelsel is fel gereduceerd tot een centraal kruis met “Les 4 Bâtiments” als centrum. Enkel de centrale oost-west lopende weg is nog als dreef (hooghout met kleinhout ertussen) aangeduid, evenals een deel van de centrale noord-zuidweg en van een meer zuidelijk gelegen oost-west verlopende weg. Verder zijn er nog enkele oost-west lopende dreven overgebleven. De zuidoostkant van de kolonie is bebost met naaldhout, evenals twee kleine delen ter hoogte van Staakheuvel. Het overige is als heide ingetekend. Gelet op de voorgeschiedenis kunnen we dit beteren definiëren als braakland. Op deze kaart is nog geen spoor te bemerken van nieuwe bouwactiviteiten die pas in de periode 1880-1898 worden ondernomen.
Op de uitgave van de topografische kaart van het Institut Cartographique Militaire uit 1898 (grondkaart van de geologische kaart) is te zien dat de bebossing (met naaldhout) van de kolonie sterk uitgebreid is. Op de centrale landbouwstukken en het noordelijk gelegen braakliggend deel na, is alles bebost. Dit gaat gepaard met het herstel van het rastervormig wegenpatroon. Lokaal komen een aantal kleine blokken loofhoutbos voor. Meerdere delen van het wegenpatroon zijn opnieuw als dreef ingericht. Het akkerland is nog verder teruggedrongen. Delen ervan zijn in gebruik als weiland. De vier hoofdgebouwen of "Les Quatre Bâtiments" uit de eerste ontginningsperiode van 1822-1846 worden hier nog expliciet vermeld maar zijn in feite inmiddels verdwenen of vervangen door nieuwe constructies zoals de voormalige kazerne. De begraafplaats is reeds ingericht op haar huidige plaats. De buurtspoorweg op het baanvak Hoogstraten-Merksplas, geopend op 1 oktober 1901, hield tevens halte te Wortel-kolonie; op deze kaart van 1898 wordt het tracé reeds weergegeven.
Op de topografische kaart van het Institut Cartographique Militaire uit 1923, die de toestand op het terrein weergeeft bij het begin van de 20ste eeuw, is te zien dat het landschap verder in die richting geëvolueerd is. Even ten noorden van “Les Quatre Bâtiments”, aan de oostkant van de noord-zuid verlopende weg, is in vierkantvorm met binnenkoer de huidige grote boerderij gebouwd. Ten noorden daarvan zijn stallen gebouwd. Langs dezelfde kant van de weg, maar ten zuiden van van “Les Quatre Bâtiments” zijn de grote gebouwencomplexen van de landloperskolonie opgericht. Zij bevatten ook een kerk en een zwemdok. Ten noorden en ten zuiden daarvan zijn de woningen van het personeel gevestigd (zowel ten oosten als ten westen van de centrale noord-zuiddreef). In de hoofdassen van het wegenpatroon zijn de parallelle wegen gesupprimeerd tot één weg (meestal werd de middelste behouden, maar de verspringingen aan de kruispunten wijzen op het feit dat soms één van de buitenste behouden is). De dwarse wegen door de vroegere landbouwblokken zijn nu aan mekaar geregen en vormen een dicht raster van wegen. Het gebied is nu ook noord-zuidwaarts goed te doorkruisen. Langsheen een groot aantal van de hoofdwegen, maar ook tussen de landbouwblokken zijn dreven en boomrijen aangeplant. Zij vormen de aanzet van het huidige imposante drevencomplex in het domein. In het noordwestelijk deel van het gebied is een kerkhof ingericht. Het hoofdafwateringsstelsel blijft onveranderd. De “Mermans Moer Loop” heet nu “Staakheuvelseloop”. Het grootste verschil in het landschapsbeeld wordt echter gevormd door de bebossing. Het grootste deel van het domein bestaat uit naaldhoutbos. De stukken loofhoutbos zijn zeer beperkt. De oppervlakte landbouwgrond is in die periode zeer beperkt. Ook de heide is grotendeels verdwenen, op een deel in de noordoosthoek van het domein en een klein deel in het noordwestelijk deel van het gebied na.
Door een koninklijk besluit van 7 mei 1929 werden de Weldadigheidskolonies van Wortel en Hoogstraten afgeschaft. De kolonie van Wortel bleef een bijhuis van het bedelaarsgesticht van Merksplas. Pas in 1935 werd het opnieuw in gebruik genomen door geesteszieke landlopers of geesteszieken afkomstig uit Geel of uit andere overbevolkte psychiatrische ziekenhuizen. Wortel-kolonie was dus weer een toevluchtshuis en kreeg de naam Rijkskoloniegesticht. Tijdens de bevrijding na de Tweede Wereldoorlog werden de geesteszieken overgebracht naar andere instellingen en kregen de gebouwen het zwaar te verduren, onder meer het lazaret (pesthuis) en het woonhuis van de hoeve werden vernield. Vanaf 1945 verbleven er in Wortel opnieuw landlopers afkomstig uit Merksplas. Sinds 1955 werd de kolonie van Wortel een opnieuw zelfstandige instelling waar landlopers en bedelaars (afkomstig uit Merksplas) tewerkgesteld werden.
De topografische kaart van het Militair Geografisch Instituut uit 1970 geeft het recente landschapsbeeld weer. Het is sinds het begin van 20ste eeuw niet meer ingrijpend gewijzigd. Een eerder beperkte wijziging aan het gebouwenbestand en een klein deel van de beboste ruimte is opnieuw naar landbouw omgezet. De landbouwoppervlakte is nu deels akkerland, deels weiland. Het drevenpatroon vormt een imposant netwerk.
De afschaffing op van de wet op de landloperij op 1 maart 1993 betekende de opheffing van de Rijksweldadigheidskolonies van Wortel en Merksplas. Diverse activiteiten vielen weg en bepaalde gebouwen verloren hun functie. Enkele landlopers/recidivisten bleven de kolonie betrekken, maar vanaf mei 1996 werd de instelling van Wortel gedeeltelijk omgebouwd tot een inrichting van lichtgestrafte gedetineerden (voor straffen van minder dan drie jaar). Het hoofdgebouw met een veiligheidszone van 25 hectare werd hiervoor in gebruik genomen. De meeste woningen werden nog bewoond door personeel; de destijds winstgevende boerderij stond anno 2002 leeg. In de laatste decennia gebeurden verschillende verbouwingen, aanpassingen en herstellingen. Tot de slopingen horen de school, gelegen tussen personeelswoningen, enkele personeelswoningen waaronder de woning van de aalmoezenier en een riante directeurswoning, gelegen aan de noord-zuid hoofdas tussen het centrale hoofdgebouw en het zogenaamde ‘casino’. Afgebrande delen, zoals bijvoorbeeld de kapel en bepaalde oude vleugels van het centrale complex, werden vervangen door banale nieuwbouw, zoals bijvoorbeeld het nieuw gevangenispaviljoen dat de plaats inneemt van de voormalige slaapzalen. Gerenoveerd werden daarentegen de bewakerswoningen en het interieur van het hoofdgebouw. Bij de meeste gebouwen werd het oorspronkelijk metselwerk van handgevormde baksteen met gesneden voegwerk beschilderd of gekalkt. De oorspronkelijke kleurencombinatie van rode en gesinterde baksteen en arduin is evenwel behouden in (bepaalde) gevels als deze van het kapelkoor, van de hoekgebouwen van het centraal complex, van de hoeve en van bepaalde werkplaatsen. Voorts is de ingang van de recreatievijver genaamd Bootjesven vernieuwd en de begraafplaats heraangelegd.
Sinds 1995 ligt de discussie betreffende de toekomst en het beheer van Wortel-kolonie niet stil: door de oprichting van een beheerscomissie werd een continu overlegplatform gecreëerd. Op 29 juni 1999 werd het domein, samen met Merksplas-kolonie, beschermd als landschap. Op zoek naar de mogelijkheden van herbestemming werd door de Vlaamse Landmaatschappij, in samenwerking met de vzw Kempens Landschap en vier partners, een inrichtings- en beheersplan uitgewerkt dat rekening houdt met de intrinsieke waarden van het ganse gebied, inclusief de gebouwen.
De omgeving van de Rijksweldadigheidskolonie is zeer rijk aan archeologische vondsten, allen uit de prehistorie. Er zijn op het moment van de bescherming (1999) nog geen sites gekend binnen de terreinen van de kolonie, wel op de rand ervan en in de onmiddellijke omgeving.
De Rijksweldadigheidskolonie bevindt zich ten oosten van de dorpskern van Wortel. In het noorden grenst de kolonie aan het Nederlandse Castelré, ten oosten aan de Zwartwaterweg, ten zuiden aan de Langenberg(straat) en ten westen aan het dorpscentrum van Wortel.
Het domein van de kolonie, met een totale oppervlakte van circa 552 hectare, wordt gekenmerkt door een compartimentenlandschap met een typische drevenstructuur en een karakteristiek gebouwenpatrimonium. Het landschap, nagenoeg palend aan het landschap van de kolonie van Merksplas (ten zuiden van de kolonie van Wortel), bestaat uit grote open percelen gras- en akkerland die afwisselen met gesloten structuren van bossen en struwelen. Het merendeel van de bossen zijn dennenbestanden die in sommige gevallen geleidelijk omschakelen naar loofbos. Plaatselijk komen nog heiderelicten en een paar vennen die teruggaan op oude vencomplexen voor. Het grootste ven ten noorden werd bijvoorbeeld in gebruik genomen als zwem- en visvijver genaamd het Bootjesven met bijhorende infrastructuur.
Het imposant rastervormig patroon van enkele en dubbele dreven of bomenrijen, in de bossen tegelijkertijd fungerend als branddreven, bestaat voornamelijk uit zomereik (Quercus robur), maar ook uit Amerikaanse eik (Quercus rubra), beuk (Fagus), linde (Tilia) en populier (Populus). Ook het af- en ontwateringssysteem vertoont nagenoeg een dambordpatroon. De begraafplaats is gelegen aan één van de noordelijke dreven.
De ondergrond is gevormd door Kempense klei. Deze neogene (23,8 tot 2,6 miljoen jaar geleden) formatie wordt op minder dan 125 centimeter aangetroffen. Tijdens het pleistoceen (2,6 miljoen tot 100 000 jaar geleden) werd de Kempense klei afgedekt met dekzand waarvan de granulometrische samenstelling varieert van lemig zand tot matig grof zand. Tijdens het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) grepen recentere verstuivingen plaats. De talrijke gefixeerde duinen zijn hiervan getuigenissen.
Het gebied van de kolonie bevat enkel zandgronden, gaande van matige tot zeer natte zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont. Ook zones van matige tot droge zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont komen voor. In het noordwestelijk deel van de kolonie begint het klei-zandsubstraat op geringe of matige diepte. Tegenover de grote hoeve en even ten westen daarvan komen twee kleine delen zeer natte gronden op zand voor met een dikke humeuze bovengrond en met sterke antropogene invloed.
Fytogeografisch is de Rijksweldadigheidskolonie van Wortel gelegen in het Kempens district. Het gebied bestaat uit een regelmatig patroon van bossen en weilanden doorkruist met een rastervormige drevenstructuur. Overeenkomstig de kartingseenheden van de Biologische Waarderingskaart zijn de bossen ten tijde van de bescherming (1999) in hoofdzaak dennenbestanden die kunnen onderverdeeld worden in oudere naaldhoutaanplanten met ondergroei van grassen en kruiden, oudere naaldhoutaanplanten met ondergroei van lage struiken, oudere naaldhoutaanplanten met ondergroei van hoge struiken en in gesloten naaldhoutaanplanten en jonge naaldhoutaanplanten. De bossen zijn grotendeels aanplanten van grove den. Ook Corsicaanse den en lork komen voor. Bij het beheer wordt gestreefd naar een geleidelijk omschakeling naar het eikenberkenbos dat hier van nature uit voorkomt. De nieuwe aanplanten zijn deels met grove en Corsicaanse den, deels met inlands loofhout uitgevoerd. Een aantal van de naaldhoutaanplanten is gemengd met beukenbos met bosanemoon en zeer arm, zuur eikenbos. Die types komen ook plaatselijk afzonderlijk voor. Ook het zure beukenbos wordt op een aantal plaatsen aangetroffen.
In de kruidlaag van de dennenaanplanten worden plantensoorten als blauwe bosbes, bochtige smele, pijpenstrootje, struikheide, smalle en brede stekelvaren, adelaarsvaren, gewone en veelbloemige veldbies en braam aangetroffen. In de struiklaag komen soorten voor zoals zomereik, ruwe en zachte berk, lijsterbes, sporkehout, Amerikaanse vogelkers en kamperfoelie. In sommige bestanden wordt op die manier een geleidelijke omschakeling naar loofbos bekomen. In het noorden van het gebied komen een zevental oligotrofe vennen voor. Hier treft men plantensoorten als pijpenstrootje, dopheide, knolrus, trekrus, ronde zonnedauw en wilde gagel aan. Plaatselijk komt nog gedegradeerde heide met berk voor. Van de graslanden worden er slechts twee typen aangetroffen: de zeer soortenarme graslanden en de graasweiden met Engels raaigras en witte klaver. De bomenrijen en dreven bestaan meestal uit zomereik, maar ook uit Amerikaanse eik, beuk, linde en populier.
In de bossen en dreven broeden op het moment van de bescherming (1999) verschillende vogelsoorten: de bonte vliegenvanger kan beschouwd worden als een (zeer) schaarse broedvogel; de boomvalk, bosuil, buizerd, goudvink, houtsnip en zwarte specht zijn vrij schaarse broedvogels. De wintertaling kan tot de vrij schaarse tot vrij talrijke broedvogels gerekend worden; de gekraagde roodstaart, ransuil en torenvalk tot de vrij talrijke broedvogels. De boompieper, kauw, kuifmees, matkop, ransuil en zwarte mees zijn dan weer talrijke broedvogels; terwijl de koolmees en pimpelmees tot de zeer talrijke broedvogels behoren.
De huidige bebouwing van het domein bestaat uit het centrale gebouwencomplex, de hoeve, zogenaamd ‘casino’ (de feestzaal van de kolonie), een twintigtal personeelswoningen en werkplaatsen. De centraal gelegen dienst- en huisvestingsgebouwen en de noordelijk gelegen hoeve liggen ten oosten van de noord-zuid hoofdas. Het ‘casino’ is gesitueerd op het kruispunt van de twee hoofdassen. De bewakerswoningen zijn geconcentreerd aan weerszijden van de noord-zuid hoofdas en aan het westelijk deel van een nabijgelegen oost-westas. De woningen van het hoger personeel zijn verspreid gelegen aan de noord-zuid hoofdas. Naast de werkplaatsen van het centraal complex zelf komen nog werkplaatsen voor ten zuidoosten hiervan. De oudste delen van het hoofdgebouw en van de hoeve, het ‘casino’, de meeste personeelswoningen en de werkplaatsen klimmen op tot 1880-1898, de tweede bloeiperiode van de kolonie. Ze behoren tot een sobere, eclectische baksteenarchitectuur.
De bakstenen gebouwen hebben overwegend (soms overkragende) zadeldaken van mechanische pannen. Het merendeel is wit geschilderd of geel gekalkt en heeft een gepikte plint. De lijstgevels zijn afgelijnd met gevarieerde baksteenfriezen of -lijsten en nog voorzien van een houten kroonlijst. Sommige gevels vertonen een afwisseling van lisenen en rechthoekige spaarvelden. Ook het opgaand metselwerk wordt verlevendigd met getande of getrapte baksteenlijsten. De muuropeningen zijn overwegend segmentbogig, de (kelder)vensters zijn soms getralied en voorzien van een arduinen lekdrempel. In de geveltoppen komen ook rondboogvensters en/of oculi voor. De meeste ramen bevatten nog houtwerk; het originele houtwerk heeft een kleine, ijzeren roedeverdeling.
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle; De Borgher, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Sadeleer S. & De Borgher M. 2016: Rijksweldadigheidskolonie Wortel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/166786 (geraadpleegd op ).
In navolging van de opgerichte landbouwkolonies in Noord-Nederland (onder meer Veenhuizen in 1818) besloot de Maatschappij voor Weldadigheid voor de Zuidelijke Nederlanden (1822) tevens in de Zuidelijke Provinciën een vrije landbouwkolonie te stichten. Het hiervoor aangekochte gebied bestond uit de zeer uitgestrekte heidegronden ten noordoosten van Wortel-dorp met een aantal vennencomplexen waaronder Gorvennen en Balven, een moer, een vierkant perceel bos en her en der kleine zones moerassig gebied, zie de Ferrariskaart (circa 1775). De inplanting van de nieuwe instelling veroorzaakte een grondige wijziging in dit onaangetast landschap: landmeter Bogaerts (Turnhout) ontwierp een uniform plan voor de indeling van de kolonie waarop de wegen en de ligging van de hoeven werden opgetekend; het gebied werd in grote rechthoekige percelen opgedeeld; op de ruitvormige kruising van twee hoofdwegen werden vier hoofdgebouwen opgericht (1823), later op topografische kaarten aangeduid als "Les Quatre Bâtiments". Twee lithografieën van Jobard uit 1822 geven een duidelijk beeld van deze planmatige opzet en van de indeling van dergelijke modelhoeves. Van de 125 in 1826 bestaande boerderijen is niets bewaard gebleven. Op de Vander Maelenkaart (circa 1854) valt de symmetrische dambordaanleg van de kolonie duidelijk op: het merendeel van het heidegebied blijkt ontgonnen en ontsloten door een dicht stelsel van driedubbele wegen dat het gebied opdeelt in rechthoekige percelen landbouwgrond; de vermelde 125 uitbatingen en de vier hoofdgebouwen staan afgebeeld; ten noorden en tussen de percelen rest nog heide met een aantal vennencomplexen, enkele smalle stroken zijn beplant met "sapinières", de Goorloop en Mermansmoerloop zorgen voor de ontwatering.
Ondanks de succesvolle start mislukte het hele opzet onder meer omwille van de onervarenheid en desinteresse van de kolonisten in landbouw, financiële wantoestanden, afkeer van de progressieve nationale aanpak van de Nederlanders. De vrije landbouwkolonie werd daarom reeds in 1828 opgedoekt en de resterende bewoners werden ingeschakeld als landarbeiders. Aanhoudende financiële moeilijkheden in de jaren 1830 en onlusten ten gevolge van de Belgische Onafhankelijkheid leidden tot het uiteindelijke faillissement van het project in 1842; het contract tussen Staat en Maatschappij werd niet verlengd. In 1846 kocht Prins Frederik der Nederlanden, de voornaamste schuldvorderaar, het geheel aan samen met de Merksplas-kolonie; beide sites bleven verlaten tot 1870.
De nieuwe wetgeving op de beteugeling van bedelarij en landloperij (1866) bood een uitweg voor de vroegere kolonies: in 1870 werden ze aangekocht door de Belgische Staat; samen met de instelling van Hoogstraten werden ze voortaan vermeld als "Weldadigheidslandbouwkoloniën. Vanaf 1871 werd gestart met de nodige verbouwingen en aanpassingswerken. Een topografische kaart van 1879 (Militair Cartografisch Instituut) toont nog slechts enkele van de 125 gebouwen aan bewerkte blokken landbouwgrond; het wegenstelsel is sterk gereduceerd tot een kruis van de noordzuid- en oostwestassen waarop "Les Quatre Bâtiments" centraal liggen; de zuidoostkant van het terrein is grotendeels bebost met naaldhout; de overige oppervlakte wordt nog ingenomen door heide. Op deze kaart is nog geen spoor te bemerken van nieuwe bouwactiviteiten die pas in de periode 1880-1898 worden ondernomen.
Een topografische kaart van 1898 (MCI), tekent naast de centrale gebouwen, de hoeve in vierkantvorm en de personeelswoningen op. De vier hoofdgebouwen of "Les Quatre Bâtiments" uit de eerste ontginningsperiode van 1822-1846 worden hier nog expliciet vermeld maar zijn in feite inmiddels verdwenen of vervangen door nieuwe constructies zoals de voormalige kazerne. De begraafplaats is reeds ingericht op haar huidige plaats. Opvallend is ook de aangegroeide bebossing en het herstel van het rastervormig wegenpatroon, waarvan verscheidene wegen opnieuw zijn aangelegd als dreef; de oppervlakte landbouwgrond en heide zijn zeer beperkt. De buurtspoorweg op het baanvak Hoogstraten-Merksplas, geopend op 1/10/1901, hield tevens halte te Wortel-kolonie; op deze kaart van 1898 wordt het tracé reeds weergegeven.
Een ingekleurde steendruk van 1904, vermoedelijk getekend door L. Gorby, is interessant omwille van de fraaie gedetailleerde weergave van de toenmalige gebouwen. Een topografische kaart van 1934 stemt grosso modo overeen met die van 1988: sedert eind 19de eeuw is het gebouwenbestand ietwat gewijzigd; een klein deel van de beboste ruimte is opnieuw omgezet naar landbouw terwijl het drevenpatroon een imposant netwerk gebleven is. Sinds de wet Lejeune van 1891, die een onderscheid maakte tussen twee categorieën landlopers en bedelaars, bestond Wortel sinds 1902 voort als bijhuis van het Bedelaarsgesticht te Merksplas; na de Eerste Wereldoorlog bleven de gebouwen te Wortel gedurende een periode onbezet, maar werden in 1935 opnieuw geopend onder de naam van "Rijkskoloniegesticht", zijnde een toevluchtshuis voor geesteszieke landlopers of patiënten afkomstig uit andere overbevolkte psychiatrische ziekenhuizen. Tijdens de bevrijding na de Tweede Wereldoorlog werden de geesteszieken overgebracht naar andere instellingen en kregen de gebouwen het zwaar te verduren onder meer het Lazareth (pesthuis), het woonhuis van de hoeve,... werden vernield. Vanaf 1945 verbleven er in Wortel opnieuw landlopers afkomstig uit Merksplas. Wortel bleef tot 1955 een bijhuis van Merksplas, maar werd toen een onafhankelijke instelling.
Onder Europese druk schrapte België in 1993 de wet Lejeune wat de opheffing van de kolonies van Wortel en Merksplas betekende: diverse activiteiten vielen weg en bepaalde gebouwen verloren hun functie. Enkele landlopers/recidivisten bleven de kolonie betrekken maar vanaf mei 1996 werd de instelling van Wortel gedeeltelijk omgebouwd tot een inrichting van lichtgestrafte gedetineerden. De meeste woningen worden nog bewoond door personeel; de destijds winstgevende boerderij staat leeg. In de laatste decennia gebeurden verschillende verbouwingen, aanpassingen, herstellingen. Tot de slopingen horen de school, gelegen tussen personeelswoningen nummers 22-24, enkele personeelswoningen waaronder de woning van de aalmoezenier en een riante directeurswoning, gelegen aan de noordzuid-hoofdas tussen het centrale hoofdgebouwen het zogenaamde "casino". Afgebrande delen zoals bijvoorbeeld de kapel en bepaalde oude vleugels van het centrale complex werden vervangen door banale nieuwbouw zoals bijvoorbeeld het nieuw gevangenispaviljoen dat de plaats inneemt van de voormalige slaapzalen. "Gerenoveerd" werden daarentegen de bewakerswoningen en het interieur van het hoofdgebouw. Bij de meeste gebouwen werd het oorspronkelijk metselwerk van handgevormde baksteen met gesneden voegwerk beschilderd of gekalkt. De oorspronkelijke kleurencombinatie van rode en gesinterde baksteen en arduin is evenwel behouden in (bepaalde) gevels als deze van het kapelkoor, van de hoekgebouwen van het centraal complex, van de hoeve en van bepaalde werkplaatsen. Voorts is de ingang van de recreatievijver "Bootjesven" vernieuwd en de begraafplaats heraangelegd.
Sinds 1995 ligt de discussie betreffende de toekomst en het beheer van Wortel-kolonie niet stil: door de oprichting van een beheerscomissie werd een continu overlegplatform gecreëerd. Op 29/6/1999 werd het domein, samen met Merksplas-kolonie, beschermd als landschap. Op zoek naar de mogelijkheden van herbestemming werd door de Vlaamse Landmaatschappij, in samenwerking met de Stichting Kempens Landschap en vier partners, een inrichtings- en beheersplan uitgewerkt dat rekening houdt met de intrinsieke waarden van het ganse gebied, inclusief de gebouwen.
De Weldadigheidskolonie is gelegen ten oosten van de dorpskern van Wortel; ten noorden grenzend aan het Nederlandse Castelré, ten oosten aan -Merksplas, ten zuiden aan de Langenberg (straat) en ten westen aan het dorpscentrum.
Het domein met een totale oppervlakte van circa 552 are, is gekenmerkt door een compartimentenlandschap met een typische drevenstructuur en een karakteristiek gebouwenpatrimonium. Het landschap, nagenoeg palend aan het landschap van Merksplas-kolonie, bestaat uit grote open percelen gras- en akkerland die afwisselen met gesloten structuren van bossen en struwelen. Het merendeel van de bossen zijn dennenbestanden die in sommige gevallen geleidelijk omschakelen naar loofbos; plaatselijk nog heiderelicten en een paar venen die teruggaan op oude vencomplexen, bijvoorbeeld het grootste ven ten noorden werd in gebruik genomen als zwem- en visvijver het "Bootjesven" met bijhorende infrastructuur. Imposant rastervormig patroon van enkele en dubbele dreven of bomenrijen, in de bossen tegelijkertijd fungerend als branddreven, voornamelijk zomereik, maar ook Amerikaanse eik en beuk; ook het af- en ontwateringssysteem vertoont nagenoeg een dambordpatroon; de begraafplaats is gelegen aan één van de noordelijke dreven.
De huidige bebouwing van het domein bestaat uit het centrale gebouwencomplex, de hoeve, zogenaamd "casino", een twintigtal personeelswoningen en werkplaatsen. De centraal gelegen dienst- en huisvestingsgebouwen en de noordelijk gelegen hoeve liggen ten oosten van de noordzuid-hoofdas; het casino is gesitueerd op het kruispunt van de twee hoofdassen. De bewakerswoningen zijn geconcentreerd aan weerszijden van de noordzuid-hoofdas en aan het westelijk deel van een nabijgelegen oostwest-as; de woningen van het hoger personeel zijn verspreid gelegen aan de noordzuid-hoofdas. Naast de werkplaatsen van het centraal complex zelf: komen nog werkplaatsen voor ten zuidoosten hiervan. De oudste delen van het hoofdgebouw en van de hoeve, het casino, de meeste personeelswoningen - uitgezonderd de nummers 28-30 - en de werkplaatsen klimmen op tot 1880-1898, tweede bloeiperiode van Wortel-kolonie. Ze behoren tot een sobere, eclectische baksteenarchitectuur.
Bakstenen gebouwen onder overwegend en soms overkragende zadeldaken (mechanische pannen); het merendeel is wit geschilderd of geel gekalkt en heeft een gepikte plint. De lijstgevels zijn afgelijnd met gevarieerde baksteenfriezen of -lijsten en nog voor- zien van een houten kroonlijst; sommige gevels vertonen een afwisseling van lisenen en rechthoekige spaarvelden. Ook het opgaand metselwerk wordt verlevendigd met getande of getrapte baksteen lijsten. Overwegend zijn de muuropeningen segmentbogig, de (kelder)vensters zijn soms getralied en voorzien van een arduinen lekdrempel; ook rondboogvensters en/of oculi in de geveltoppen. De meeste ramen bevatten nog houtwerk; het originele houtwerk heeft een kleine ijzeren roedeverdeling.
Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2002: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Hoogstraten, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n4, Brussel - Turnhout.
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: De Sadeleer S. 2002: Rijksweldadigheidskolonie Wortel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/121661 (geraadpleegd op ).