Geografisch thema

Zuienkerke

ID
14549
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14549

Beschrijving

Zuienkerke is een West-Vlaamse landbouwgemeente van 1.471 inwoners en 1.589 hectare, gelegen in de Noordzeepolders. In 1977 gefusioneerd met Houtave, Meetkerke en Nieuwmunster; Zuienkerke is de hoofdgemeente. De gemeente wordt in het noorden begrensd door Blankenberge (Uitkerke) en Lissewege, ten oosten door Lissewege, ten zuiden door Meetkerke en ten westen door Houtave en Nieuwmunster. De gemeente wordt historisch gezien doorsneden door de Blankenbergse Vaart en de Blankenbergse Dijk. In de 18de eeuw werd deze dijk als belangrijkste verkeersader vervangen door de Blankenbergse Steenweg, nu nog steeds een drukke autoweg (N 371).

Kleine dorpskern die verbonden is met de Blankenbergse en Brugse Steenweg door de Nieuwe Steenweg, een landelijke weg waarvan het huidig tracé in de 18de-19de eeuw is ontstaan. Het dorp heeft een woon- en een beperkte dienstenfunctie (gemeentehuis, school, politiekantoor, bibliotheek enzovoort). De handelsfunctie is zo goed als verdwenen in Zuienkerke; de horeca-uitbatingen zijn vooral gericht op toeristen.

4de - 10de eeuw: ontstaan van Zuienkerke in het schorrengebied langs de Noordzee

De Noordzeepolders danken hun ontstaan aan een reeks overstromingen van de zee, te verklaren door periodieke zeespiegelrijzingen. Gedurende deze overstromingsfasen, transgressies genoemd, werd het ganse kustgebied met een vruchtbare laag zeealluvium overdekt. Tussen de 4de en de 7de eeuw vond de belangrijkste overstroming plaats, die zorgde voor de afzetting van vruchtbare klei op een kuststrook van 12 à 14 kilometer. In de 8ste eeuw trok de zee zich stilaan terug. Dit zorgde ervoor dat kreken verlandden, dat een nieuwe duinengordel het kustland afsloot van de zee en een uitgestrekte schorrenvlakte droog kwam te liggen. Op de hoogste delen van de schorren ontstond een zoute vegetatie, ook ziltweiden genoemd, waar schapen graasden. Op het grondgebied van de latere parochies Zuienkerke, Houtave, Meetkerke en Nieuwmunster kwamen dergelijke schaapsweiden voor. Deze gebieden werden door de wereldlijke overheid geschonken aan abdijen, met name aan de Gentse Sint-Pieters- en Sint-Baafsabdij, waardoor in de loop van de 8ste en 9de eeuw grote stukken van de kustvlakte in gebruik zijn genomen.

Oorspronkelijk hoorden de aanwassende schorren bij het territorium van de parochies op de grens van de Zandstreek, die op die manier sterk in oppervlakte toenamen. Vóór 800 bestonden in het Brugse ommeland op de rand van de Zandstreek slechts twee parochies, namelijk Sijsele en Snellegem. Het aangroeiende territorium en de uitzwermende bevolking maakten het nodig nieuwe bidplaatsen op te richten en uit de twee parochies in de loop van de 9de tot 11de eeuw een hele reeks nieuwe parochies af te splitsen. Waarschijnlijk bestonden Zuienkerke, Houtave en Meetkerke in de 10de eeuw al als zelfstandige parochies. In Zuienkerke was er zeker in de 10de eeuw al droog liggend gebied waar aan landbouw kon worden gedaan. Dit kan afgeleid worden uit een archiefdocument uit 975 waarin het goed "Clehiham" (huidig Cleyhem, zie Nieuwe Steenweg nummers 3-5) door een graaf aan de Gentse Sint-Pietersabdij wordt geschonken.

In de nieuwe gebieden werden vluchtheuvels of terpen opgeworpen om zich tegen verrassend hoge vloeden veilig te stellen. Dit waren kunstmatige, ronde aarden ophopingen van circa twee meter hoog. Heel wat dorpskernen liggen op een dergelijke terp, waaronder ook Meetkerke, Houtave, Nieuwmunster en Zuienkerke. Verder zijn er op het grondgebied van Zuienkerke nog een drietal dergelijke verhevenheden terug te lokaliseren. Een eerste bevindt zich in de hoek van de Nieuwe Steenweg en de Groenestraat, "den hoogen wal ofte schaepsmote" of de "Vlughtbergh" genoemd. Een tweede, het "Hooghe stuck" bevindt zich enkele honderden meters ten oosten van de kerk, net buiten de Blankenbergse Dijk en ten zuiden van de Nieuwe Steenweg. De "Wal" nabij de hoeve "Spetelinckxwerve" is nog steeds zichtbaar in het landschap.

Eind 10de - 12de eeuw: ontstaan van grote hoeves in de nieuw polders

Blankenbergse Dijk. Eind 10de-begin 11de eeuw werden de duinen op twee plaatsen doorbroken door nieuwe zeeoverstromingen, langs de IJzer en de Sincfal. De bewoonde gebieden trachtte men tegen deze bedreiging te beschermen door de bouw van dijken. Het overstromingsgebied van de IJzer werd afgesloten door de Oude Zeedijk in het westen, de oostelijke kant werd afgeschermd door de Zidelinge. Tegen het overstromingsgevaar vanuit de Sincfal werd circa 1000 van Brugge tot het huidige Blankenberge de Gentele opgeworpen, later de Blankenbergse Dijk genoemd. Naast het onderhoud van de dijken, was ook de afwatering van de laaggelegen polders van belang. Daartoe bouwde men een net van grachten uit met de nodige sluizen, georganiseerd door de zogenaamde Wateringen. Het westelijke gedeelte van Zuienkerke (ten westen van de Gentele) behoorde tot de "Wateringhe tusschen de Ghentele ende de Sidelinghe" of, vanaf de 14de eeuw, de "Blankenbergse Watering". Aanvankelijk loosden de gelanden van deze Watering het water via de Leet (kreek van Plassendale naar de Reie, de actuele Oostendse Vaart). Vanaf de 12de eeuw gebeurde dit via de Vertinge, de oude benaming van de Blankenbergse Vaart. Deze vaart is tot in de 20ste eeuw heel belangrijk geweest voor het transport. Pas net voor de Eerste Wereldoorlog werd dit beëindigd, door de geringe diepte van de vaart en de verharding van vele wegen. Van oudsher liggen enkele bruggen over de Grote Ede, waarvan een viertal in Zuienkerke: de Zielebrug (eerste vermelding 1541) en de Schoeringebrug (eerste vermelding in 16de eeuw) bestaan nu nog steeds. De gelanden ten oosten van de Gentele stonden onder het bestuur van de "Watering Eyensluis", dat het water langs Heist wegwerkte.

Vanuit de nieuwe polders werden schaapskuddes uitgestuurd om de schorren te beweiden. Daarbij werden spontaan hoger gelegen delen opgezocht, namelijk strandwallen, pleistocene zandopduikingen of gesedimenteerde kreekbeddingen. Op die oude trekroutes ontstonden de eerste polderwegen die opvallend zuid-noord georiënteerd zijn en op die manier de trekrichting van de kudden weerspiegelen. In Zuienkerke zijn deze oude tracés nog steeds te herkennen in de Brouwerijstraat, de Klinkestraat, de Dullemolenstraat, de Groenestraat enzovoort. Tussen deze zogenaamde "heerwegen" werden later uitbatingwegen aangelegd. Gedurende eeuwen kwam er in dit wegennet geen verandering en fungeerde de Gentele als de belangrijkste verkeersweg tussen Blankenberge en Brugge. Deze dijk en de heerwegen waren aarden wegen, die in regenperioden in hele slechte staat verkeerden. Pas tijdens het Oostenrijks bewind (1715-1794) wordt door het centraal bestuur een poging ondernomen om het weggennet met steenwegen te verbeteren.

Oudste geschreven bronnen

Het oudste toponiem van Zuienkerke is "Cleyhem", een plaats ten oosten van de dorpskern die in 975 wordt vermeld als "Clehiham" (confer supra), wat staat voor "landtong uitspringend in overstromingsgebied". Op deze plek ontstond het "Hof Cleyhem", de belangrijkste heerlijkheid van Zuienkerke bestaande uit een opperhof en een neerhof, afhankelijk van de heren van Lissewege. Deze site is nog steeds bewaard (zie Nieuwe Steenweg nummers 3 en 5). De oudste vermelding van de naam Zuienkerke dateert van 1110, "Siuuancherka", en wordt vanaf dan regelmatig vermeld. De meest waarschijnlijke verklaring van deze naam is "kerk van Siwo", waarbij Siwe of Suwe de samentrekking is van een Germaanse sig-naam (voorbeeld Sigwald); kan ook afkomstig zijn van "zuin", een synoniem voor moeras. Vermoedelijk bestond de parochie vanaf het jaar 1000. De parochie behoorde tot het "Brugse Vrije", één van de veertien kasselrijen die in de 11de eeuw binnen het graafschap Vlaanderen werden ingericht. Het "Brugse Vrije" was in 35 ambachten verdeeld; het ambacht Zuienkerke omvatte de parochie Zuienkerke, een strook van de parochie Dudzele en het noordelijke deel van de parochie Sint-Pieters.

De eerste vermelding van de kerk van de parochie Zuienkerke dateert van 1108, toen waarschijnlijk een dochterkerk van de gemeente Uitkerke. De parochie Zuienkerke beschikt oorspronkelijk over een eenvoudige bidplaats, die op het einde van de 12de-begin 13de eeuw wordt vervangen door een laat-romaanse constructie, toegewijd aan Sint-Michiel. Daarvan is enkel de toren overgebleven, waarvan in de vierkante voet de oorspronkelijke moerpijlers van veldsteen nog te zien zijn. Het patronaatschap was in handen van het Kapittel van Sint-Donaas.

Het feodaal systeem - Sint-Janshospitaal

De landbouwgronden in Zuienkerke waren in de middeleeuwen in handen van grootgrondbezitters. Het Brugse Sint-Janshospitaal bouwde in de kuststreek tijdens de middeleeuwen een uitgestrekt patrimonium uit. In Zuienkerke waren hun grootste buitenstedelijke eigendommen gelegen, bestaande uit monumentale hoeves die nu nog steeds het landschap domineren. "Schoeringe" (zie Schoeringestraat nummers 2 en 4) en "Trente" (later Nieuwhof) (zie Blankenbergse Steenweg nummer 80) waren de twee grootste hoeves die door het hospitaal in Zuienkerke rechtstreeks werden beheerd; de eerste vermelding van het Hof Schoeringe dateert van de 13de eeuw. Andere belangrijke hoeves zijn "de Teghelrie" (zie Vaartstraat nummer 5), uitgebouwd op de plaats van een steenbakkerij van het Sint-Janshospitaal, "Mariemont" (zie Copsweg nummer 4), "Hof ter Rye" (zie Blankenbergse Dijk nummer 19), "Hof ten Torre" (zie Klinkestraat nummer 13) en de hoeves "De Stove" en "De Grote Stove" (zie Nieuwe Steenweg nummers 138 en 140).

Het tiendenrecht in Zuienkerke kwam toe aan de Graaf van Vlaanderen die het in leen gaf aan de Heren van Maldegem. In 1242 verkocht Willem van Maldegem het tiendenrecht aan het kapittel van Sint-Donaas in Brugge, die in het bezit bleef tot de afschaffing van het systeem in 1795.

Naast vroege vermeldingen van hoeves, in 1389 al eerste vermelding van de Oostmolen, later gekend onder de naam Dullemolen. Andere actieve molens in Zuienkerke waren de Dorpsmolen (vermelding in 1478 maar vermoedelijk ouder), de Zuidmolen of Kleine Molen en de Quade Houckemolen. De twee laatsten werden door de zware crisis verlaten en verdwenen in de 17de eeuw uit het landschap; de twee anderen bleven nog eeuwen werkzaam.

15de tot 17de eeuw: oorlogen treffen het gebied

Eind 15de eeuw heeft het ommeland van Brugge, onder meer Zuienkerke zwaar te lijden onder de burgeroorlog tussen Brugge en Maximiliaan van Oostenrijk. In de 16de eeuw ontstond een gewapend conflict tussen de Spaanse overheersers en de Nederlandse gewesten die zich afscheurden. Grote sociaal-economische problemen, enorme angstpsychose tot in het begin van de 17de eeuw. De vitale verbindingswegen moesten beschermd worden tegen uitvallen van de Nederlanders vanuit Sluis en Oostende. Daartoe werden de belangrijkste waterwegen tot verdedigingslinies omgebouwd. Men bouwde in 1587-1588 een fort bij de monding van de Grote Ede in Blankenberge en verder enkele kleinere verschansingen landinwaarts, onder meer een fort bij de Schoeringebrug in Zuienkerke, die al in 1589 bestond (eerste vermelding) en in 1636 nog steeds in gebruik was. In de hoeve "'t Oosthof" (zie Dullemolenstraat nummer 2) was een kamp voor soldaten ingericht. In 1579 vestigt het calvinisme zich in Zuienkerke, de pastoor wordt gevangen genomen. Door de aanhoudende oorlogen in 16de-17de eeuw enorme armoede in Zuienkerke; documenten uit de 17de eeuw getuigen van werkloosheid, armoede, honger, landloperij... Heel wat boerderijen gaan in de 17de eeuw overkop. Tijdens deze oorlog, plundering en verwoesting van de kerk in 1570, een gedeelte van de ruïne wordt gebruikt als schuur. In 1633 en 1643 heropbouw van de kerk, de westelijke vleugel wordt gesloopt waardoor de vieringtoren evolueert tot westtoren.

18de eeuw

Stabiliteit onder het Oostenrijks Bewind (1715-1794) zorgt voor een betere socio-economische toestand. Onder de Oostenrijkers worden veel oude zandwegen vervangen door stenen wegen. Voor Zuienkerke was de aanleg van de Blankenbergse Steenweg in 1723 van enorm belang. Deze steenweg aan de oostkant van de parochie, grosso modo de oude Dulleweg volgend, verving de Blankenbergse Dijk als belangrijkste verkeersweg tussen Brugge en Blankenberge. De dorpskern van Zuienkerke werd op de Blankenbergse Steenweg aangesloten door de doortrekking en verharding (1760-1765) van een aarden weg "den heerweg naer de Helle" genaamd, later de Nieuwe Steenweg. In 1837, aanvraag tot kalseiding van het westelijke deel van de huidige Nieuwe Steenweg.

19de eeuw

In 1795 (Franse Revolutie) werden de gebieden ingelijfd bij Frankrijk, waardoor alle feodale systemen werden afgeschaft. De oude bestuurlijke instelling van het Brugse Vrije verdween, de gemeente viel nu onder het Leiedepartement. Het ambacht Zuienkerke hield op te bestaan. De gemeente Zuienkerke behoorde tot het kanton Houtave; de hoofdmannen werden vervangen door burgemeesters aan het hoofd van een gemeentebestuur, de veldwachter nam de taak van de berijder over. Het nieuwe gemeentebestuur hield zijn zittingen vanaf dan tot midden 20ste eeuw in herbergen, onder meer in herberg Lettenburg, Sint-Hubert, Sint-Sebastiaan en het Boldershof. De Franse Revolutie bracht zware vorderingen met zich mee, die net als de verplichte militaire dienst zwaar wogen op de bevolking. Dit leidde tot een crisis in de eerste helft van de 19de eeuw.

Tijdens de Hollandse Regeringsperiode (1815-1830) werd extra aandacht besteed aan onderwijs: overheid dringt aan op schoolgebouw. In Zuienkerke werden vanaf dan diverse initiatieven genomen voor de bouw van scholen: een plan tot verbouwing als gemeenteschool met onderwijzershuis in de Kerkstraat in 1828-1829, een meisjesschool circa 1850 op initiatief van de pastoor (afgebroken in 1986), een nieuwe gemeenteschool op de Nieuwe Steenweg in 1871, een nieuwe vrije meisjesschool in de Meetkerkestraat in 1880, en in 1898-1899 de nog steeds bestaande meisjesschool van het klooster van Kortemark in de Nieuwe Steenweg.

In 1844, bouw van de stenen windmolen aan de westzijde van het dorp, na oorlog in onbruik, gesloopt in 1924. Het gemeentebestuur voerde enkele verbeteringen in de dorpskom uit: verharding van de Kerkstraat in 1865, circa 1900 bekleding met steenslag in de Meetkerkestraat en de Schoeringestraat; plaatsing van twee pompen tegen de kerkhofmuur en in de Kerkstraat in 1874 (afgebroken in 1960 bij aansluiting van gemeente op leidingwater) en installatie van petroleumlantaarns in 1876.

In 1863 zorgde de aanleg van de spoorlijn Blankenberge-Brugge door de "Compagnie du chemin de fer de Bruges à Blankenberghe" voor een extra ontsluiting van Zuienkerke. In de noordoosthoek van de gemeente verkocht de kerkfabriek een stuk grond waarop het station gebouwd werd. Door zijn ligging bij de gemeentegrens lang "Lisseweghe statie" genoemd - in 1907 veranderd van naam, omdat in Lissewege een stopplaats was gekomen op de spoorlijn Brugge-Zeebrugge-Heist. Gebruikt tot 2 juni 1957, afgebroken in 1969.

20ste eeuw

Met de eeuwwisseling profiteerde Zuienkerke mee van de algemene vooruitgang, de agrarische depressie was toen ondertussen overwonnen. Groeiende welstand in het polderdorp uitte zich eerst in de woningbouw. De aanleg van de Blankenbergse Steenweg (1723) en het kasseien van de oude heerweg door het dorp veranderden aanvankelijk weinig aan het bewoningspatroon van de gemeente. Slechts enkele huizen werden voor het midden van de 19de eeuw buiten de dorpskom langs de nieuwe steenwegen gebouwd. Rond 1900 ging men echter meer en meer buiten de oude dorpskom bouwen. Het nieuwe kloostergebouw met meisjesschool van 1898 langs de westkant van het dorp werd een beeldbepalend element in het zogenaamde "Nieuwdorp" dat zich kort voor de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde langs de Nieuwe Steenweg.

De Eerste Wereldoorlog had veel meer impact in de buurgemeentes (Houtave, Meetkerke, Nieuwmunster). Na de Eerste Wereldoorlog gaat de modernisering van Zuienkerke met verhoogd tempo verder: talrijke wegen werden verhard, in 1922 kwam een halte aan de Kruiskalsijde van de autobusdienst tussen Brugge en Blankenberge, in 1935 aansluiting op het elektriciteitsnet. Zuienkerke bleef een landelijk dorp, waar de traditionele aan de landbouw gerelateerde beroepen bleven behouden, zodat vanaf 1930 meer en meer inwoners buiten het dorp gaan werken (Brugge, Zeebrugge). Dit zette zich na de Tweede Wereldoorlog versneld door.

De Tweede Wereldoorlog liet zijn sporen na: enkele betonnen bunkers zijn bewaard, meestal in de nabijheid van hoeves. De kerk werd gedeeltelijk vernield, er waren Duitse soldaten gestationeerd in het kasteeltje op Hof Cleyhem. In 1944 wordt een aarden dam aangelegd tegen de kunstmatige overstroming van de streek door de Duitse bezetter. In 1946 werd ter nagedachtenis van de oorlog de Bevrijdingskapel opgericht langs de Nieuwe Steenweg.

In de tweede helft van de 20ste eeuw investeerde de gemeente verder in infrastructuur. De meeste polderwegen werden geasfalteerd; in 1962 volgde de aansluiting op het waterverdelingnet. In de jaren 1960 werd ten zuidoosten van het dorp, langs de Blankenbergse Steenweg, een verkaveling uitgebouwd, toen "De Blauwe Toren" genoemd, nu gekend als de "Vagevierwijk". Dit initiatief bracht een kentering teweeg in de dalende bevolkingstrend. In 1977 vond de fusie plaats met Houtave, Nieuwmunster en Meetkerke, waarna het administratief apparaat en de technische dienst werden uitgebouwd. Het gemeentehuis in de Kerkstraat, vanaf 1942 ondergebracht in de oude onderwijzerswoning, werd in 1979 vervangen door een nieuwbouw. In 1982 werd een tweede verkaveling uitgebouwd: het "Lindenhof", gelegen ten zuiden van de oude dorpskom en bestaande uit 55 sociale woningen.

Structureel. Het grondgebied van Zuienkerke is in vier grosso modo gelijke delen gesplitst door de Blankenbergse Dijk en Nieuwe Steenweg, twee eeuwenoude tracés die nog steeds zijn bewaard. Net ten westen van het kruispunt van beide assen is de dorpskern ontstaan op een terp of vluchtheuvel. De historische dorpskern bevindt zich ten zuiden en ten westen van de in kern middeleeuwse kerk, met enkele tientallen dorpswoningen langs de Nieuwe Steenweg en in de Kerkstraat. Buiten de dorpskom bevinden zich verspreid in het poldergebied grote polderhoeves met een geschiedenis die in veel gevallen teruggaat tot in de middeleeuwen. In 1723 wordt de Blankenbergse Steenweg in het oosten van de gemeente getrokken. Langs deze steenweg ontstaat nieuwe bebouwing, onder meer herbergen, typische steenwegarchitectuur. Pas vanaf circa 1900 worden er huizen gebouwd buiten de kern rond de kerk. Aan de structuur van dit landelijk polderdorp wordt niet geraakt tot in de tweede helft van de 20ste eeuw, wanneer de dalende bevolkingstrend wordt tegengehouden door de uitbouw van twee verkavelingen, in de jaren 1960 de zogenaamde  "Vagevierwijk" aan het zuideinde van de Blankenbergse Steenweg en in de jaren 1980 het zogenaamde "Lindenhof", ten zuiden van de oude dorpskom.

De meeste grote polderhoeves in Zuienkerke hebben een geschiedenis die opklimt tot in de middeleeuwen. Zij waren eigendom van enkele grote instellingen die het poldergebied cultiveerden. Voor Zuienkerke was het Brugse Sint-Janshospitaal het belangrijkst: zij waren tot eind 20ste eeuw eigenaar van grote pachthoeves als "Groot en Klein Schoeringe", "De Teghelrie", "Mariemont" enzovoort. Typisch voor de hoeves in Zuienkerke is dat ze bijna allemaal gebouwd zijn op een hoogte en voorzien zijn van een vierkante omwalling, vaak nog gedeeltelijk bewaard. In oude beschrijvingen valt op dat bij de hoeves vaak een boomgaard hoort. Ieder hof op Zuienkerke was een gemengd bedrijf met akkerbouw en veeteelt. Dit vertaalt zich op architecturaal vlak in hoeves met losstaande bestanddelen, met boerenwoningen, bakhuis, stallen, grote schuren en wagenhuizen. De witgekalkte boerenwoningen worden gekenmerkt door een opkamer onder hogere nok, een gabariet dat soms door een verbouwing in de 19de eeuw niet meer meteen zichtbaar is. Ofwel is de boerenwoning losstaand, eventueel met geïncorporeerde stal, vaak echter gaat het om boerenwoningen van het langgestrekte type, waarbij stallen en schuur, eventueel wagenhuis aansluiten. Opvallende elementen in Zuienkerke zijn de monumentale bergschuren die zich op de erven bevinden, waarvan de oudste (volgens archiefgegevens gebouwd in 1404) zich sinds 1966 in Bokrijk bevindt ("Groot Schoeringe").

  • BOTERBERGE R., Het landschap bewesten de Gentele, Blankenberge, Blankenberge, 1972.
  • BOTERBERGHE R., Zuienkerke. Geschiedenis van een polderdorp, Zuienkerke, 1992, p. 383.
  • CROES F., Bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse kustvlakte: De Blankenbergse Watering, Bronnen, bewoningsgeschiedenis en institutionele aspecten, s.l., 1992, p. 55.
  • RONSE A. en RAISON T., Fermes Types & Constructions Rurales en West-Flandre, Brugge, 1918.

Bron: CALLAERT G. & HOOFT E. met medewerking van SNAUWAERT L. 2002: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Zuienkerke en deelgemeenten Houthave, Meetkerke en Nieuwmunster, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL13, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Hooft, Elise; Callaert, Gonda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Zuienkerke [online], https://id.erfgoed.net/themas/14549 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.