Teksten van Parochiekerk Sint-Barbara

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/1219

Parochiekerk Sint-Barbara ()

De monumentale Sint-Barbarakerk werd gebouwd in 1934-1937 naar ontwerp van architect Auguste Vanden Nieuwenborg.

Historiek

In de loop van de 20ste eeuw werd de geschiedenis van Midden-Limburg grotendeels bepaald door de opkomst, de bloei en de ondergang van de mijnbouw. De sporen van deze bewogen geschiedenis zijn overal in het landschap aanwezig onder de vorm van vervoersinfrastructuur, terrills en uitgestrekte mijnterreinen, gedomineerd door schachttorens. Het mijnpatrimonium omvat echter meer dan louter een industrieel aspect. De ontginning bracht het ontstaan van heuse koloniesteden met zich mee, midden in een voorheen amper ontgonnen gebied. De verschillende mijndirecties voorzagen uitgestrekte tuinwijken in de nabijheid van de werkplek, uitgerust met scholen, ziekenhuizen, casino’s en kerken. Vooral deze kerken vallen op, door hun uitzonderlijke monumentaliteit en rijkdom. Om die reden, en niet omdat ze in kerkrechtelijke zin deze titel droegen, werden ze na verloop van tijd bestempeld als mijnkathedralen.

Vijf mijnmaatschappijen bouwden een mijnkathedraal: Winterslag de Heilig Hartkerk door Adrien Blomme in 1923-1925, Eisden de Sint-Barbarakerk door Auguste Vanden Nieuwenborg in 1934-1937, Waterschei de Christus-Koningkerk door Gaston Voutquenne in 1935-1936, Beringen de Sint-Theodarduskerk in 1939-1943 en Zwartberg de Sint-Albertuskerk in 1939-1941, beide laatste door Henri Lacoste. De kerk naar ontwerp van Isia Isgour die de mijn van Houthalen voorzien had voor de wijk Meulenberg werd niet gebouwd ten gevolge van de steenkoolcrisis. Hoewel de mijndirecties het initiatief namen tot de bouw van deze kerken en in ruime mate bijdroegen tot de financiering ervan waren ze geen eigenaar van de kerken. Men werkte steeds in opdracht van de kerkfabriek, omdat deze laatste was vrijgesteld van belastingen. Het antwoord op de vraag waarom de mijnen overgingen tot de bouw van dergelijke kerken is niet eenduidig. Verschillende motieven speelden een rol:

  • Noodzaak: binnen de tuinwijken was er nood aan een kerkgebouw, zodat de overwegend katholieke bevolking van de tuinwijk aan haar kerkelijke plichten kon voldoen.
  • Imago: door middel van grootse architectuur wilden de mijnmaatschappijen een beeld oproepen van voorspoed, macht en prestige; concurrentie tussen de verschillende mijnzetels zou hierin een rol kunnen hebben gespeeld.
  • Visie: verschillende mijndirecties waren sterk katholiek gezind. Als patroons zagen zij het blijkbaar als hun taak te waken over het geestelijk welzijn van de hen toevertrouwde arbeiders en mee te werken aan de vestiging van Christus’ heerschappij in de wereld.
Sint-Barbarakerk te Eisden

Het initiatief voor de bouw van de Sint-Barbarakerk in Eisden werd genomen door mijnvoorzitter Evence Coppée, die in 1923 ook al de bouw van de Heilig Hartkerk in Winterslag had gestimuleerd. De Sint-Barbarakerk werd als tweede mijnkathedraal opgericht in volle crisisperiode, ongeveer gelijktijdig met de Christus-Koningkerk in Waterschei. De Limburgse mijnen draaiden echter op volle toeren en door kerkbouw moesten de mijnuitbatingen in een positief daglicht worden gesteld, tot meerdere eer en glorie van de directie en de bewoners. Hoe sterk dit denken het handelen bepaalde, blijkt uit de beslissing om deze mijnkathedraal zonder staatssteun te bouwen, aangezien de toezegging van de overheidssubsidie toch op zich liet wachten. De kerk moest ook een blikvanger worden, waartoe een beroep werd gedaan op de Ukkelse architect Auguste Vanden Nieuwenborg, die het gebouw uitrustte met een monumentale torenconstructie. De eerstesteenlegging vond plaats op 29 november 1934, en het gebouw werd twee jaar later ingezegend; de vier klokken kregen de namen van beheersraadsleden van de mijnmaatschappij. De afwerking van de kerk geschiedde pas na de Tweede Wereldoorlog, toen orgel, preekstoel, altaar en beeldhouwwerk werden toegevoegd.

Beschrijving

Exterieur

De Sint-Barbarakerk is mooi gepositioneerd in het midden van de Tuinwijk van Eisden, op een terrein ten oosten van het gemeenteplein. De toren is een beeldbepalend element en het eindpunt van verschillende radiaal middelpuntszoekende assen. Het gebouw is uitgevoerd in een sobere baksteengotiek, deels historiserend en geïnspireerd op West-Vlaamse modellen, deels modernistisch in de lijn van de Amsterdamse en Delftse school, doch op een katholieke, bijna megalomane wijze geïnterpreteerd.

De kerk is driebeukig, met een monumentale westgevel met hoofdingang, een dwarsbeuk met zijportalen en een indrukwekkende koorpartij, gevormd door een heuse koortoren, in het zuiden geflankeerd door een winterkapel, in het noorden door een sacristie, die enerzijds – door middel van lagere galerijen – met de toren in verbinding staan, en anderzijds - door hoekoplossende verbindingsruimten - met de transeptarmen. Het westportaal zit verzonken in het gevelvlak, twee externe portalen zijn tegen de westelijke traveeën van de laterale (schip)gevels en ook de transeptarmen zijn eigenlijk externe portalen, die weliswaar met de koortpartij vervloeien. Het ensemble van deze volumes, onder vrij steile, verbindende leidaken met massa’s dakkapellen, werkt enerzijds horizontaliserend: de westgevel schijnt te vervloeien met de westelijke zijportalen, evenzo de verschillende gevelvlakken vanaf de transeptportalen tot aan de koortoren. Anderzijds is er een sterk verticaliserende factor onder de vorm van de puntgevels van – opnieuw – de westgevel en de verschillende externe portalen, de licht geklokte gevels van de hoekoplossende ruimtes, de bedaking en niet te vergeten de toren. Een schitterend visueel effect wordt verkregen vanaf het plein voor de kerk, waar de westgevel, in vervloeiing met de zijportalen, via de bedaking schijnt te culmineren in de torenconstructie.

Deze spitsloze toren is dan ook werkelijk het hoogtepunt van de kerk, een referentiepunt van verre. De bouw is sterk geïnspireerd op de kerk- en vuurtorens van de West-Vlaamse baksteengotiek, zoals de Onze-Lieve-Vrouw-Bezoekingskerk in Lissewege. De toren wordt gestut door hoeksteunberen met grote pinakels, telkens één aan weerszijden van elk gevelvlak; in noordoostelijk hoek vervloeien ze met een ronde traptoren; het gevelvlak tussen de steunberen wordt gevormd door een kolossale verdiepte rondboognis; de drie volledig vrije zijden (de westelijke zit gedeeltelijk achter de dakconstructie van het schip verborgen) zijn verder opengewerkt met drielichten van lancetboogvensters, het middelste steeds hoger dan de twee flankerende. Daarboven, deze keer aan de vier zijden prijken dubbele galmgaten, opnieuw spitsbogig met een in het metselwerk uitgewerkte, verbindende hartvorm.

De puntige westgevel is te beschouwen als een reusachtig portaal, rustend op een afgeschuinde plint, met verschillende muuropeningen in geprofileerd lijstwerk: een centrale spitsboog, geflankeerd door een laag spitsboograam aan de linkerzijde, een hoger aan de rechterzijde, waarboven een spitsboognis met een beeld van Sint-Barbara, het geheel bekroond met zes ranke lancetramen. De raamopeningen zijn nisvormig, met een sterk afgeschuinde, hoge onderdorpels, waardoor de eigenlijke raampartij van de kleinere exemplaren eerder klein uitvalt. Het portaal leidt naar een monumentale spitsboogpoort, in hout met krullerig koperbeslag; in de dagkantwanden bleven eenvoudige rechthoekige deuropeningen uitgespaard, getooid met stervormige houtpanelen. De transeptportalen tonen eigenlijk miniatuurversies van de westgevel, met een centrale, spitsbogige portaalopening, geflankeerd door een klein venster links, een groot rechts en het geheel bekroond met vijf lancetramen. De portalen zijn opmerkelijk opgevat, met twee rechthoekige deuren in de dagkantwanden en twee spitsboogvensters in het vlak van de latereale zijbeukgevel. De westerportalen zijn zeer eenvoudig van opzet, met spitsbogige portaalopeningen die leiden naar eenvoudige rechthoekige deuren.

De elf traveeën brede laterale gevels omvatten naast de portalen drie lancetramen ter verlichting van de zijbeuken; de ruimten tussen de transeptarmen en het koor worden verlicht door gedrukte spitsboogramen.

Grondplan

Het grondplan van de kerk is sterker samengebald dan men van buiten af zou kunnen vermoeden. Een ‘Westbau’ wordt gevormd door het verdiepte westportaal, dat blijkt te zijn geflankeerd door twee kapellen, die telkens ook via de zijdelingse westerportalen toegankelijk zijn. Het geheel vormt een orgeldoksaal. Het schip is driebeukig; vanaf de dwarsbeuk worden twee beuken toegevoegd, waarbij de transeptarmen vervloeien in de hoekoplossende ruimten en vervolgens overgaan in de rechtse sacristie en de linkse winterkapel; deze staan op hun beurt in verbinding met de koortoren.

Interieur

Bepleisterd interieur met details, als de omlijsting van deuren en nissen, in baksteen; spitsboogvormige scheibogen op bundelpijlers tussen de beuken zorgen voor een sterk axiaal element; overdekking door middel van kruisribgewelven tussen spitsbogige gordelbogen; geprofileerde scheiboog tussen koor en kruising. De lage galerijen tussen de sacristie en de koortoren enerzijds en de winterkapel en de koortoren anderzijds worden gestut door bakstenen pijlertjes, ruitvormig gepositioneerd en afgewerkt met kalkstenen kapitelen. Het muurschema is door de band tweeledig, met een onderbouw van lage spitsbogen en een hogere vensterzone met lancetbogen. De onderbouw bestaat uit een afwisseling van spitsbogige nissen, deuren en lage vensters; in het schip werden de nissen voorzien van gesculpteerde voorstellingen van de veertien kruiswegstaties. In de meeste vensteropeningen werden kopieën van de glasramen in de kathedraal van Chartres aangebracht, veelal onderverdeeld in velden met vierlobben, waarin dan verschillende heiligen worden afgebeeld.

De biechtstoelen schijnen vast in de ommuring te zijn verwerkt: twee exemplaren vlak voor de viering, aan weerszijden van de middenbeuk, in het verlengde van de scheibogenarcade, zodat de transeptportalen aan het zicht worden onttrokken, en twee exemplaren achter de viering, verwerkt in de laterale wanden van de uiterste beuken, waar zij telkens twee sets van twee vensters onderbreken.

Er is een duidelijk onderscheid te maken tussen de sculptuur van tijdens het interbellum, ontegensprekelijk rijkelijker en sterk vroegchristelijk geïnspireerd, en deze van tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, die sterk versoberd is. Tot het sculpturale patrimonium behoren onder meer:

  • De balustrade van het orgeldoksaal (1937): voorstellingen van stengelwerk, uitgewerkt in terracotta en gestut door kalkstenen consoles met allegorische voorstellingen van de deugden en ondeugden: de Gierigheid, de Hoogmoed, de Zinnelijkheid, de Voorzichtigheid, de Waakzaamheid, de Gerechtigheid, de Kracht, de Matigheid, de Kuisheid, de Hoop en het Geloof.
  • Het hoofdaltaar (1937): een tafel in kalksteen, voorzien van nissen waarin reliëfs met Christus-Zaligmaker en de Apostelen, met erachter een tabernakel waarop lam-met-wimpel in messing.
  • Het rechtse zijaltaar (1937): afgewerkt in marmer en bekroond met een wandversiering door Maquiestaux (1940), meer bepaald een in gepolychromeerd gleiswerk gerealiseerde voorstelling van de Heilige Barbara.
  • De doopvont (1937): sierlijk vroegchristelijk geïnspireerd blok met vegetale motieven, gesculpteerd in zwart marmer en bekroond met een sierlijk koperen deksel.
  • De preekstoel (1940): marmeren oeuvre van Jo Verwilghen uit Kuringen; eenvoudig gestructureerd, afgewerkt met beelden van de vier evangelisten.
  • De koorlezenaar (1940): ebbehout en brons, structuur met gestileerde adelaar, uitgevoerd door Ceyssens van Wijgmaal.
  • Gepolychromeerd en verguld beeldhouwwerk (1940) van Raf Malleux: de Heilige Antonius van Padua, Jozef met kind, Lutgardis van Tongeren en het Heilig Hart van Jezus.

Bron: Beschermingsdossier DL002243, Sint-Barbarakerk (digitaal dossier)
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Barbara [online], https://id.erfgoed.net/teksten/359567 (geraadpleegd op ).


Parochiekerk Sint-Barbara ()

Parochiekerk Sint-Barbara, gebouwd in 1934-37 naar ontwerp van architect Vanden Nieuwenborgh, Ukkel.

Moderne kruiskerk, waarvan de plattegrond een driebeukig schip beschrijft van drie traveën met vijfbeukig transept, koor van twee rechte traveeën met vlakke sluiting, waarboven de vierkante toren met ronde traptoren aan de noordwestelijke zijde, portaal in de eerste travee van de zuidoostelijke zijbeuk, kapel in de eerste travee van de noordwestelijke zijbeuk, en sacristieën aan beide zijden tussen toren en transeptarm. Op de traptoren na zijn beide zijden symmetrisch. Het gebouw is volledig opgetrokken uit baksteen. Zadeldaken (leien).

Vierkante toren onder plat dak, met twee steunberen tegen elke gevel, waartussen een diepe spitsboognis waarbinnen zich de spitsboogvensters bevinden. Het schip is voorzien van hoge spitsboogvensters in een verdiept, spitsboogvormig gevelvlak. De spitsboogportalen in voorgevel, zuidwestelijke zijbeuk en dito transeptarme zijn laag en diep, en voorzien van een geprofileerde, bakstenen omlijsting.

Bepleisterd interieur; details, als de omlijsting van deuren en nissen, van baksteen. Spitsboogvormige scheibogen op bundelpijlers tussen de beuken. Overdekking door middel van kruisribgewelven tussen spitsboogvormige gordelbogen. Geprofileerde scheiboog tussen koor en kruising.

Mobilair: dateert volledig uit de bouwperiode.

  • GEUKENS B. 1972: Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen. Provincie Limburg, Kanton Maasmechelen, Brussel, 20-21.

Bron: SCHLUSMANS F. 1996: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Bilzen - Maasmechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Parochiekerk Sint-Barbara [online], https://id.erfgoed.net/teksten/1219 (geraadpleegd op ).