Geografisch thema

Dessel

ID
14602
URI
https://id.erfgoed.net/themas/14602

Beschrijving

Gemeente in de Antwerpse Oosterkempen; grenst ten noorden en ten westen aan Retie, ten zuiden en ten oosten aan Mol (Postel). Oppervlakte: 2703 hectare; inwoners: 8608 (31/12/2002).

Landelijk woondorp met een aanzienlijke industriële activiteit. De sterk vertegenwoordigde landbouw van weleer is heden te Dessel sterk teruggedrongen. Amper een kwart van het gemeentelijk grondgebied wordt nog voor landbouwdoeleinden aangewend. De akkerbouw is duidelijk ondergeschikt aan graslanden hetgeen het belang van de veeteelt onderstreept.

Meer dan een vijfde van Dessel is bebost, hoofdzakelijk met naaldbossen. De grootste bosgebieden komen overeen met de duinreliëfs van de Braselbergen, de Zandbergen, het natuurgebied De Paey en Groesgoor. In deze duingebieden zijn diverse wandelpaden uitgestippeld. Ook het Goor en Turkeien zijn bijzondere natuurgebieden. Het landschap "het Goor", ten noordoosten van Dessel-centrum met een oppervlakte van 86,90 hectare was eertijds een uitgestrekt heide- en moerasgebied, tijdens de Eerste Wereldoorlog drooggelegd tot bouw- en weiland. Tussen 1934-1938 liet het gemeentebestuur er visvijvers graven. Tot op vandaag behield dit gebied een dubbele functie: terwijl de visvijvers van het Campinastrand sinds 1936 toeristisch uitgebaat worden als camping met zwem- en roeivijvers evolueerde het Goor ten oosten van de weg (Zanddijk) tot een gevarieerd waterrijk gebied. De waarde hiervan wordt hoofdzakelijk bepaald door de afwisseling van grote plassen, graslanden en akkers, canada- en dennenbossen, elzenbroekbos, eikendreven, beken en paadjes met rietgordels en broekbossen. De plassen vertonen alle stadia van verlanding, gaande van open water via zure laagveenmoerassen tot brede rietgordels en broekbossen. Tot de jaren 1980 broedden in het Goor een aantal zeldzame (water)vogels.

Dessel is gelegen op de westelijke helling van het "Kempisch Plateau", behorend tot het Scheldebekken. Het gebied wordt doorkruist door een viertal waterlopen: de belangrijkste, de Werbeekse en de Witte Nete, behoren tot de oostwest-georiënteerde parallelle rivierarmen die samen de bovenloop van de Kleine Nete vormen. De Werbeekse Nete bepaalt de noordgrens van de gemeente. Het zuidelijke deel van de gemeente wordt doorsneden door zijbeken met name de Kolkenneet, de Voorste Nete en de Achterste Nete, alle samenvloeiend met de Witte Nete. Naast deze natuurlijke waterlopen is Dessel ook rijk aan kunstmatige waterwegen, gegraven circa midden 19de eeuw. Enerzijds hebben het kanalennet met de daarbij horende kanalen- en grachtenstelsels, alsook de bijna gelijktijdig begonnen zandwinning met reusachtige putten ten zuiden van het kanaal Bocholt-Herentals (zie verder) een onmiskenbare invloed gehad op het landschap. Anderzijds bezitten deze gebieden zelf een niet geringe landschappelijke waarde en bieden aan de dagtoerist een uitgebreid recreatief aanbod.

Het centrum vormt een druk kruispunt van belangrijke verkeersassen: de baan Turnhout (Retie)-Mol van noord naar zuid, de as Brasel-centrum-Witgoor van west naar oost en tenslotte de verbindingsas in noordoostelijke richting naar Retie en Postel via de Pastorijstraat-Akkerstraat-Kruisberg-Zanddijk.

De betekenis van Desgele (1271), Desschel(e), enzomeer is moeilijk te achterhalen en de interpretaties lopen sterk uiteen. Het achtervoegsel "-le" is gelijk aan het achtervoegsel "-lo" en betekent "bos op zandgrond". Voor "Desge-" kan geen sluitende verklaring gegeven worden. Sommige auteurs menen dat het afgeleid is van "thesle", dat op zijn beurt teruggaat op het Germaanse "Pahsu" wat "das" betekent. De combinatie leidt dan tot een bos op zandgrond waar in de omgeving dassen leefden.

Tot aan de Franse Revolutie maakte Dessel deel uit van de Voogdij Mol-Balen-Dessel onder het hertogdom Brabant. Volgens de overlevering stond Adelhard, kleinzoon van Karel Martel en neef van Karel de Grote, in 774 bij zijn intrede in de Sint-Pietersabdij van Corbie (Frankrijk) zijn erfgoederen af aan de abdij. Hiertoe behoorde een domein dat Mol, Balen en Dessel omvatte. Deze traditie steunt op een handschrift van A. de Caulaincourt, opgetekend in 1530. Documenten laten niet toe verder dan 1173 op te klimmen voor wat betreft de vermelding van het bezit van Corbie in de streek van Mol-Balen-Dessel. Een voogd behartigde de belangen van de abdij in de verafgelegen Kempen. Het hoogtepunt van de invloed van de abdij in de Voogdij was eerder van korte duur en situeerde zich voornamelijk in de tweede helft van de 12de eeuw. Vanaf de 13de eeuw ondermijnden de plaatselijke voogden en de hertog van Brabant geleidelijk de greep en vooral de "rechten" van de abdij op haar afgelegen goederen. In 1248 kwam de hoge heerlijkheid rechtstreeks toe aan de hertog van Brabant. De benaming "Voogdij" was nu een verzamelnaam voor de drie hoogheerlijke hertogsdorpen waar de hertog van Brabant als enige voogd optrad. De hoge heerlijkheid, het opperste gezag, onderscheidde zich van de middelbare en lage heerlijkheid, die aan de grondheren toekwam. Dit in tegenstelling tot naburige dorpen zoals Geel, waar de hoge heerlijkheid in erfelijke lijn toekwam aan de adellijke herengeslachten. Als hertogelijke vertegenwoordiger in de Voogdij was de schout van Herentals verantwoordelijk voor het rechterlijk (recht van de criminele rechtspraak) en bestuurlijk beleid. De schepenbank van Mol, Balen en Dessel was in de 14de eeuw één van de 160 hertogelijke schepenbanken in Brabant. Zij was samengesteld uit zeven schepenen waarvan één uit Dessel. De voogdijschepenbank nam in eerste instantie de regels van de "Costuymen en Keuren van de Voogdij" in acht. Bij ontstentenis van een eigen lering werd geoordeeld volgens de "Costuymen van de stad en de bijvang van Lier" en volgens de rechtsregels van de "keuren en breuken van Zandhoven".

Vanaf 1559 ging het grondheerlijk bezit van de Corbie-goederen te Mol-Balen-Dessel in adellijke handen over: het beheer werd geleid door de families van Bocholt, van Hoensbroek, de Renesse, d' Isendoorn à Blois en von Fürstenberg. Deze gegadigden hebben zich veelal grote financiële en morele inspanningen moeten getroosten om hun bezit niet te verliezen onder meer aanslepende processen met de abdij van Corbie, uitputtende conflicten onderling, enzomeer.

Wegens staatsschulden was de Spaanse vorst als hertog van Brabant genoopt sommige heerlijkheden te verpanden. Dit gebeurde in 1626 met de hoge heerlijkheid en warande van Mol, Balen en Dessel aan de Brusselse familie de Mol en werd in 1659-1660 opnieuw verkocht. Zo kwam deze achtereenvolgens toe aan de adellijke families Bouton, Roelants, Carenna, Cano en de Wal. Het wapenschild van Alexander-Balthasar Roelants, die in 1666 de heerlijke rechten had, werd in 1956 het officiële gemeentewapen.

Tijdens de Franse overheersing viel de Voogdij uiteen in drie afzonderlijke gemeenten. Dessel bestond voort als autonome gemeente binnen het departement van de twee Neten, voorloper van de provincie Antwerpen. Tijdens de kortstondige autonomie van Werbeek in deze periode, stond dit gehucht van Retie vermoedelijk onder het bestuur van Dessel. De zelfstandigheid van Dessel werd in 1976 bedreigd toen men Dessel met Retie wou fusioneren.

In de vroege Middeleeuwen was Dessel op kerkelijk vlak van Mol afhankelijk. De eerste verwijzing naar een kapel dateert van 1224. Toen inwoners in 1271 beloofden in het onderhoud van een pastoor te voorzien, werd Dessel een zelfstandige parochie, behorend tot de dekenij Beringen in het bisdom Luik. Wel behield de pastoor van Mol het patronaats- en benoemingsrecht. Tot 1559 ressorteerde Dessel onder het bisdom Luik, vanaf 1559 onder het bisdom 's Hertogenbosch (dekenij Geel), sedert 1802 onder het aartsbisdom Mechelen (vanaf 1873 dekenij Mol) en vanaf 1962 opnieuw onder Antwerpen (vanaf 1977 tot op vandaag dekenij Kasterlee).

Dessel is van oudsher een dorp met dries en bevolkingskernen op meerdere verspreide gehuchten. De Ferrariskaart (circa 1775) toont het gebruikelijk patroon van een dorp opgebouwd uit door akkers en weilanden omringde woonkernen, voorts typische beemdlandschappen langs de oevers van de Werbeekse en Witte Nete en uitgestrekte heidegebieden met sporadisch moerassen en/of duinen, zie ter hoogte van het Goor ten noordoosten en de Braselbergen ten zuidwesten.

Naast de vrij centraal gelegen Markt met hoofdkerk telde Dessel nog drie grote gehuchten: ongeveer op gelijke hoogte met de Markt, Brasel ten westen en Witgoor ten oosten, en Heide ten noorden. Voormelde kaart geeft de krachtlijnen van het stratenpatroon reeds duidelijk weer. Het dorpscentrum met de Sint-Niklaaskerk en het gehucht Witgoor, dat toen groeide rond de 17de-eeuwse kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Gedurige Bijstand, zijn reeds dan door hun dichte bebouwing tot één doorlopende woonkern vergroeid. De bebouwing concentreerde zich voornamelijk op de Markt en onmiddellijke omgeving zoals het begin van onder meer de Hannekestraat, Kwademeer, Molenstraat (huidige Turnhoutsebaan) en de Pastoriestraat alsook langs de verbindingsweg naar Witgoor.

De landelijke gehuchten Brasel en Heide vertonen eerder een geïsoleerde ligging met een meer verspreide bebouwing. De hoeve "de Boeretang" en ten noordwesten de Kleine Boeretang staan op de oude kaarten afgebeeld als belangrijke bakens. In de 16de en 17de eeuw, tijden van plunderingen, oorlog en inkwartieringen, zou elk gehucht te Dessel zijn eigen schans gehad hebben. Zo wordt beweerd (en tegengesproken) dat de Boeretang diende als schans voor het gehucht Brasel, de dorpsschans bevond zich vermoedelijk ter hoogte van de meisjessschool in de Hannekestraat en die van Heide tussen de huidige Veinder- en Buskesstraat. Zie ook Witgoor. De oudst gekende vermelding van deze schansen dateert uit het begin van de 17de eeuw.

Tijdens het ancien régime waren na de landbouw de textielnijverheid en de turfontginning de belangrijkste economische activiteiten. De voornaamste bedrijvigheden binnen het textielbedrijf waren het spinnen, het lakenambacht en in mindere mate het kantwerk. De turfputten concentreerden zich in de omgeving van het Goor en rond de Boeretang.

Pas met de grootschalige heideverkoop die in de oostelijke Kempen na 1850 definitief op gang kwam, kreeg voornoemd landschap een nieuw gelaat. Vooral de verkeerstechnische ontsluiting van het gebied en de ongeveer gelijktijdig begonnen zandwinning in het zuiden brachten hierin een kentering. Belangrijke verkeersassen werden aangelegd zoals de baan Turnhout- Mol (1847) die het gebied van noord naar zuid doorsnijdt. Dessel werd een halte op het baanvak Turnhout - Meerhout van de buurtspoorweg, geopend op 4/5/1895. De reizigersdienst werd afgeschaft in 1955.

Uit nood aan een betere ontginnings- en irrigatiepolitiek en een verkeersinfrastructuur over grote afstand kregen in de jaren na de Belgische Onafhankelijkheid de plannen voor een kanalisatie van de arme, geïsoleerde Kempen vaste vorm. Voor de ontstaansgeschiedenis van de kanalen, zie algemene inleiding. In het zuidoosten van het Desselse grondgebied bevindt zich ter hoogte van de kom nabij Sas IV van het kanaal Bocholt - Herentals een uniek kruispunt van drie kanalen: hier kruist voormeld kanaal (verbindingskanaal Schelde - Maas) met enerzijds zijn noordelijke aftakking, het kanaal Dessel - Turnhout - Schoten, en anderzijds zijn zuidelijke aftakking, het kanaal Dessel - Kwaadmechelen. Eerst genoemd kanaal doorsnijdt het zuidelijk deel van het grondgebied in oostwestelijke richting en maakte deel uit van de tweede sectie Bocholt (Blauwe kei) - Herentals, gegraven in 1844-1846; het kanaal via Turnhout doorkruist het oostelijk deel van Dessel in noordzuidelijke richting en werd terzelfdertijd voltooid tot Turnhout. De zuidelijke aftakking naar Kwaadmechelen dateert van 1858. Deze kanalen fungeerden onder meer als "hoofdleidingen" waarop een wijd vertakt irrigatienet werd aangesloten. Op die manier werden de dorre heide-arealen getransformeerd tot groene wateringen, voornamelijk geëxploiteerd als hooiland. Een dergelijk bevloeiings- en afwateringskanaal van belang voor de regio was de "Collateur van Arendonk". Dit kanaal, in Dessel beter bekend als "De Gracht", doorloopt de gemeente van noord naar zuid om daar, ter hoogte van de Schans, aan te sluiten op het kanaal Bocholt - Herentals. (De Gracht vormt tevens de scheidingslijn tussen de Sint-Niklaasparochie van Dessel-centrum en de parochie van de Heilige Familie van Witgoor alsook tussen het gehucht Witgoor en de rest van de gemeente). Desondanks betrof de ontginning van de heide meestal een bebossing met naaldhout. De omzettig van heide naar cultuurgrond, hetzij weiland of akkerland, bleef hieraan ondergeschikt.

Vanaf midden 19de eeuw groeide Dessel uit tot een aanzienlijke industriële pool in de Oosterkempen. De industriële activiteiten concentreren zich overwegend in het zuiden. Het kanalennet, in eerste instantie aangelegd ten behoeve van de landbouw, won sinds eind 19de eeuw tevens aan economisch belang als lokalisatiefactor en transportweg voor nieuwe industrieën. Het hoog kwartsgehalte maakte de witte zanden van Mol en omgeving uiterst geschikt voor industriële toepassingen. Het plassenlandschap ten zuiden van het kanaal Bocholt - Herentals, hoofdzakelijk gelegen tussen Mol (Mol-Sluis en Mol-Rauw) en Dessel is ontstaan ten gevolge van de witzandontginningen en voorziet tot op vandaag de Molse glasnijverheid van haar grondstof. In de jaren 1860 was het gegeerde witte zand te vinden in percelen langs het kanaal Bocholt - Herentals tussen de provinciegrens met Limburg en sas III onder Mol. Vanaf de jaren 1870 floreerden de zandputten ten zuidwesten van brug II van het kanaal Dessel - Kwaadmechelen. Eén van de toonaangevende zandwinningsmaatschappijen was de "Sablières et Carrières Réunies (SCR)", gesticht in 1872 en begonnen met de exploitatie van de Grote Zandput (120 hectare), gelegen ten zuiden en ter hoogte van Sas IV en V, deels op Mol en deels op Dessel. Naast Engeland was de uitbating aanvankelijk voornamelijk gericht op uitvoer naar Wallonië. Met het oog op het snel toenemend scheepvaartverkeer werd een kantoor geopend te Antwerpen. De industriële uitbating ter plaatse kwam pas echt op dreef na de Eerste Wereldoorlog onder meer met de flessenfabriek Verlipack (1922) te Mol-Donk en de glasfabriek Glaverbel (1923) te Mol-Gompel. Eind de jaren 1920 ontstond een reeële toenadering tussen SCR en de "Anciennes Sablières Stanislas Emsens", opgericht in 1896. In deze periode liep de witzandwinning rond brug II ten einde en kwam het zwaartepunt meer te liggen op de grens met Dessel. In de jaren 1950 wordt een tweede afdeling opgericht, de "Compagnie Belge des Silices" (Sibelco) met zetel te Antwerpen en een nieuw fabriekscomplex aan De Zate te Dessel. Circa 1965 werden de drie vennootschappen samengevoegd tot het huidige SCR-Sibelco. In 1993 werd nog de ontginningsmaatschappij "De Nieuwe Zandgroeven van Mol", opgericht in 1910, in de fusie opgenomen.

Het landelijk gebied van de Steenheide en Zandbergen in het zuidwesten van de gemeente wordt sinds de jaren 1950 gekenmerkt door de vestiging van een drietal bedrijven actief in de nucleaire industrie: Belgoprocess (beheer van splijtstoffen voor de Belgische kerncentrales), Belgonucleaire (bouw van onderdelen van kernreactoren) en F.B.F.C. (nucleaire brandstofelementen). Hun vestiging houdt verband met de nabijheid van het Molse Studiecentrum voor kernenergie.

Tot 1989 beschikte Dessel over de enige grote brouwerij in de regio. Deze werd gesticht in 1850 en kende vooral in het derde kwart van de 20ste eeuw als "brouwerij Campina" een bloeiperiode met een bereik over de ganse provincie Antwerpen. In de Bergenstraat (nummers 71-75) bevinden zich nog de gebouwen van de voormalige sigarenfabriek "De Arend"; het complex werd inmiddels verbouwd tot woongelegenheden; een monumentaal beeld van een arend siert nog altijd de voorgevel. Ook het familiebedrijf nv Smet, vanaf 1934 uitgegroeid tot een firma met wereldwijde reputatie voor boortechnieken, en de bekende wegenbouwers Deckx en Kembo zijn in Dessel gevestigd.

Tot op vandaag concentreert de dichte bebouwing zich grosso modo langs een oostwest-gerichte hoofdas die van Witgoor door het centrum naar Brasel loopt. In tegenstelling tot Witgoor kende Brasel in de loop van de 20ste eeuw weinig aangroei en bleef een landelijk straatgehucht. Tussen Brasel en het dorpscentrum ontstonden in het derde kwart van de 20ste eeuw diverse woonwijken of verkavelingen namelijk de Vogelzangwijk en de wijk Kattenberg. Het noordoostelijk gelegen gehucht Heide groeide tevens uit tot een aanzienlijke woonzone. De baan Turnhout-Mol vormt vooral in noordelijke richting een dichte bebouwingsas.

Naast de westtoren, transeptgevels en koor van de hoofdkerk, vormen de pastorie en de huidige -sterk gerestaureerde- gebouwen van de Boeretang de enige architecturale getuigen van het ancien régime. In 1944 vond een zware beschieting plaats op de Markt waarbij vele huizen en de hoofdkerk zwaar geteisterd werden; zo werd de 19de-eeuwse kerk van J. Van Gastel -weliswaar met behoud van de 15de-eeuwse onderdelen- vervangen door een nieuw "neogotisch" ontwerp van J. Schellekens.

Tot midden 20ste eeuw telde Dessel onder meer twee interessante 17de-eeuwse kapellen op de gehuchten Brasel (Avoortstraat) en Witgoor (Zandvliet) die echter moesten wijken voor de afbraakwoede van de jaren 1960. De enige opgenomen kapel bevindt zich op het gehucht Heide en is een eenvoudig bedehuisje uit begin 19de eeuw. Van het Desselse molenpatrimonium bleef niets bewaard: naast de zogenaamde "oude molen" van 1533 langs de baan Dessel-Retie, bezat de gemeente twee achtkanten in de Lorzestraat, opgetrokken in begin 19de eeuw, beide afgebroken in het tweede kwart van de 20ste eeuw. Ook de 18de-eeuwse slagmolen bij de Boeretang ontsnapte in 1966 niet aan de sloophamer.

Voorts treffen we in Dessel sporadisch nog de typische doorsnee-architectuur van het Kempens dorp aan onder meer (boeren)arbeiderswoningen en hoeven, opklimmend tot de 19de eeuw. De hoeven zijn eenvoudige veelal goed bewaarde voorbeelden van de hoeve met losstaande onderdelen, alsook van het langgestrekte type. Vermeldenswaardig in de context van de hoevebouw is de opvallende concentratie van een twintigtal hoeven op gronden van het vroegere Koninklijk Domein in het zuidwesten van Dessel en zich uitstrekkend over de aangrenzende gemeenten. Het merendeel is op Geel gelegen. Deze 'moderne' hoeven naar Canadees model met open loopstal werden in 1951-1953 in opdracht van de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom opgetrokken, zie Stenehei.

Tussen de lintbebouwing van woon- en winkelhuizen vallen sporadisch nog de 19de-eeuwse burger- of herenhuizen van onder meer brouwer en dokter op door hun volume en rijkere afwerking in een eclectische of cottage-getinte bouwstijl. Vrij goed vertegenwoordigd is de periode van het interbellum. Gegoede industriëlen of zakenlui zoals de families Smet, Deckx en Minnen deden voor hun woonst beroep op competente architecten. Dit leidde tot enkele mooie exemplaren van art-decogetinte villa's of tweewoonsten, onder meer aan de Molsebaan en de Markt. Het voormalige gemeentehuis van 1931-1934 is een herinterpretatie door J. Taeymans van het traditionele type. Hij hanteert een neostijl met elementen ontleend aan barok en renaissance.

De vermeldenswaardige kanaalinfrastructuur bevindt zich voornamelijk op grondgebied Dessel-Witgoor, zie Witgoor. Tenslotte bevindt zich op de Kastelsedijk, tegenover nummer 17, een betonnen paal, de zogenaamd "oostelijke eindpaal" van de Geodetische Basis van de Kempen; deze vormt samen met de westelijke eindpaal (grondgebied Kasterlee) één van de drie geodetische basissen in België; de afstand tussen twee palen, gemeten door het militair cartografisch instituut, wordt gebruikt als hulpmiddel bij de landmeting.

  • Afdeling Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Monumentenzorg Antwerpen, Cel Monumenten en Landschappen, archief dossier 1322.
  • DIRIKEN P., Toeristisch-recreatieve atlas van Antwerpen. De Kempen. Geogids Oosterkempen, Kortessem, 1997.
  • GOOTS J., Geschiedenis van Dessel, s.l., 1971.
  • KNAEPEN R., Mol-Baelen-Desschel 1559-1795. De oude Keizerlijke Vrijheid en haar Voogdijdistrict, Mol, 1982.
  • MEESTERS L., De waterrijke gebieden van Mol en Dessel, in Monumenten en Landschappen, XVI, nr. 2, 1997, p. 6-21.
  • S.N., Dessel in oude prentkaarten, Zaltbommel, 1972.
  • S.N., Dessel zoals het vroeger was. Bijdragen tot de geschiedenis van Dessel, sine loco, 1995.

Bron: DE SADELEER S. & PLOMTEUX G. 2004: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Turnhout, Kanton Arendonk, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 16n6, Brussel - Turnhout.
Auteurs: De Sadeleer, Sibylle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Dessel [online], https://id.erfgoed.net/themas/14602 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.