erfgoedobject

Steenkoolmijn van Waterschei

bouwkundig element
ID
122122
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122122

Juridische gevolgen

Beschrijving

Historiek

Nadat André Dumont op 2.08.1901 te As steenkool aanboorde met zijn "Nouvelle Société de Recherche et d'Exploitation" (opvolgster van zijn in 1898 opgerichte en begin 1901 gefailleerde "S.A. de Recherche et d'Exploitation"), diende hij in naam van zijn maatschappij verschillende aanvragen in tot het bekomen van meer dan 5.000 ha concessie, onder de gemeenten Opglabbeek, Niel-bij-As, As, Opoeteren, Dilsen, Lanklaar, Mechelen-aande-Maas en Genk. In 1903 werden al de rechten van deze N.V. overgedragen aan de nieuw-opgerichte "Société de Recherche et d'Exploitation Eelen-Asch". Deze verkreeg bij K.B. van 1.06.1906 de concessie genaamd "André Dumont sous Asch" (2.950 hectares onder As, Niel, Opglabbeek, Mechelenaan-de-Maas en Genk; door de uitbreiding en grenswijzigingen in 1909 en 1912 op 3.080 hectares gebracht). De N.V. "Charbonnages André Dumont sous Asch" (de term "Sous Asch" werd in 1920 uit de maatschappelijke benaming geschrapt) werd op 18.06.1907 in Brussel gesticht, met een beginkapitaal van 15.000.000 frank, verdeeld in 60.000 aandelen. Hiervan gingen er 20.000 naar de vroegere " Societé Eelen-Asch " voor inbreng en rechten en gegevens; van de overige 40.000 verwierf deze N.V. er nogmaals 7.070, en verder participeerden onder meer de Société Générale de Belgique (9.000 aandelen), en de heren Baron Evence Coppée (2.000 aandelen), Baron C. Goffinet (2.000 aandelen), Alfred Orban (2.000 aandelen), en Raoul Warocque (2.000 aandelen).

In tegenstelling met de andere exploitatiemaatschappijen kwam het beginkapitaal dus uitsluitend van Belgische belangengroepen. De kapitaalsverhogingen van 1912, 1920, 1923 en 1924 zullen deze strekking onaangetast laten, met uitzondering van de Keulse Bank "Schaaffhausen seiner Bankverein", die 800 aandelen in de wacht kon slepen. Wel wisten inmiddels een aantal grote Belgische nijverheidsen kapitaalsgroepen de aandelenportefeuille van de oorspronkelijke maatschappij (18.085 aandelen) te overvleugelen: de Société Générale (30.000 aandelen), Solvay & C° (23.000 aandelen), de Cristalleries Val-Sint-Lambert en de Laminoirs et Forges de Marchienne-au-Pont (elk 20.000 aandelen). Ook de Leuvense Volksbank had 9.841 aandelen verworven, terwijl als privé-personen onder meer participeerden: Baron Goffinet (7.555 aandelen), Jourdain (5.670 aandelen), Baron Coppée (4.935 aandelen), Leon Guinotte (2.600 aandelen), en dergelijke De algemene vergadering der aandeelhouders besliste op 21.012.1948 de oorspronkelijke 400.000 aandelen van 250 frank om te zetten in een gelijk aantal aandelen zonder vermelding van nominale waarde; ook werd beslist het kapitaal op 800 miljoen te brengen zonder uitgifte van nieuwe aandelen, door inbreng van 700 miljoen die de meerwaarde van de herschatte vastleggingen inmiddels vertegenwoordigde.

Onder invloed van de technische uitbatingsbegrippen van het begin van de 20ste euw, en na een reeks verkenningsboringen, werd besloten dat de verdeling der concessie in twee uitbatingsvelden verdedigbaar was: voor elk deel zou dan een afzonderlijke uitbatingszetel opgericht worden. Een westelijke zetel zou gevestigd worden aan Foraky-proefboring nummer 78 (1909-1910, doorgedreven tot 1069 meter, met kolenplatform op 505 meter). Bevriezingsboringen tot 382 meter voor beide schachten (46 boorgaten voor eerste schacht, 48 voor de tweede) werden vanaf 1.07.1910 ingezet: hiermee konden de waterhoudende dekterreinen tot 360 meter bevroren worden. De afdieping van schacht I werd aangevat op 4.06.1912, eerst in bevroren dekterrein, nadien door middel van cementering door ondoordringbare mergel- en krijtlagen (door Foraky en de "Entreprise Générale de Foncage de Puits, Etudes en Travaux de Mines" uit Parijs). In december 1913 werd het afdiepen onderbroken voor onderzoek van de 12 meter Herviaans drijfzand boven het kolengebergte. Na een waterdoorbraak (9.1.1914) overstroomde de schacht, en diende sterke bemaling ingezet; gelijktijdig werden voorbereidingen getroffen voor herbevriezing tussen 466 en 543 meter. Op 4 augustus 1914 - datum van het uitbreken der eerste wereldoorlog - had schacht II zonder grote moeilijkheden een diepte van 300 meter bereikt. De bezetter stelde het vennootschap vanaf oktober 1916 onder sekwester, en legde de - inmiddels reeds vertraagde - werken stil, op een ogenblik dat de werken in beide boorgaten zover gevorderd waren, dat men de herbevriezing kon voorbereiden. Dit kon pas vanaf 27.10.1920 geschieden in schacht I (afdieping hernomen vanaf 7.03.1921). Vanaf mei 1924 kon de productie via schacht I (728 meter, later doorgedreven tot 975 meter en 1.208 meter) beginnen. Op 30 juni 1928 kon ook schacht II in dienst treden (845 meter, later 1.088 meter).

Bedrijfsgebouwen

Het uiterlijk aspect der gebouwen wordt getypeerd door het overnemen van tijdsgebonden stijlen en ornamenten (art-deco-inslag), toegepast in de burgerlijke bouwkunst, en het gebruik van moderne bouwmaterialen (beton).

Beide schachten hebben 6 meter nuttige doormeter tot 543 meter (nanelijk het met gietijzeren segmenten bekuipte gedeelte), en verder een doormeter van 6,20 meter (wandbekleding uit monolietbeton door cementering tot 700 meter, lager uit betonblokken).

Twee identieke schachttorens (bok-type, met open liftkoker geplaatst voor beide boksspieren, en twee achterwaarts gerichte boksderdebenen), opgetrokken in 1922 naar ontwerp van en door de S.A. de Construction en de Chaudronnerie d'Awans te Bierset-Awans. Constructie samengesteld uit samengestelde enkelgekruiste vakwerkliggers gekoppeld door vlakke grondplaten; geklonken staal. Boksbenen rustend en met schroefbouten bevestigd op betonnen funderingsblokken. Totale hoogte der schachtbokken: 54 meter; as der kabelschijven op 45 meter. Vier kabelschijven per schachtbok, afgedekt door metalen schilddak en belvedère. De liften van schacht I werden sedert circa 1960 op automatische SKIP omgebouwd. Ten zuiden van elke schachttoren: ophaalgebouw (gewapend beton, 19271928) met twee afzonderlijke machinekamers per ophaalgebouw: voorgevels links op schachtmiddenpunt.

Ontvangstgebouwen opgetrokken onder en tussen de benen der schachtbokken: indrukwekkende en decoratieve vormgeving van het gewapende betonskelet, naar ontwerp van architect Voutquenne (eigen studiebureau der mijn). Klaargekomen in 1925-'26 voor schacht II, en in 1928-'29 voor schacht I. Beide ontvangstgebouwen zijn in het noorden met elkaar verbonden door middel van een betonnen verbindingspasserel voor personen en mijnwagentjes (1925).

Ten noordwesten en ten westen van schacht II: ventilatorgebouwen. Deze bezitten een opvallend functioneel-esthetische verwerking van het technische programma, waarbij de bakstenen gevels met betonelementen onder meer de toegangsbuizen tot de ondergrond en de vierkante ventilatieschouwen tot hun recht laten komen. Het aaneengesloten stel van twee ventilatorgebouwen ten westen van schacht II werd deels in 1923-'24 opgetrokken (noorddeel), deels in 1929-'30 (zuidelijke volume). De afzonderlijke ventilatorgebouwen III en IV, ten noordwesten van schacht II (deels verscholen achter de sanitaire installaties) werden in 1940-'41 opgetrokken en kopieerden de stijlkenmerken van hun voorlopers.

Via gesloten betonnen passerellen (1928-1930) staan beide ontvangstgebouwen in verbinding met de kolenwasserij en -zeverij (vanaf 1927-'29). Indrukwekkende metalen skelet- en vakwerkbouw, onder aanleunende zadeldaken met bovenlicht. Opgebouwd op opengewerkte gelijkvloerse veraf (spoorverbindingen tussen metalen en deels betonnen staketsels). Gevelvlakken opgevuld met baksteenmetselwerk en glasoppervlakken. De drie aanleunende zuidhallen (zeverij) bezitten een Oostwestelijke oriëntatie, en maximum nokhoogten van 12 en 16 meter. Ten noorden hiervan aansluitend: zes aanleunende hallen met noordzuidelijkeorientatie en nokhoogten van circa 22 tot 31 meter. Ten zuidoosten aan deze constructies aansluitend werden in gelijkkaardige uitvoering in 1948-51 een kolendrogerij 0/10 toegevoegd (nok noordzuiden.) en in 1958 een omvormingsstation voor kolenbehandeling (nok oostwesten), evenals in 1954 een in metaalvakwerk en baksteenmetselwerk uitgevoerde liftkoker. Aansluitend ten noordoosten: flotteringsinrichting (1943-1950) en bijbehorende betonnen indikker met 16 meter doorsnede (1944-1950). Onderbouw van noordwestelijke deel der kolenwasserij, uitlopend in slikdrogerij (1938-'39), uitgevoerd in betonskelet (drie bouwlagen) en vervolgens drie tot vier bouwlagen in metalen skelet- en vakwerkbouw. Aansluitend stockageruimten (circa 1927-'29) op open betonnen staketsel (ter hoogte van twee en een halve bouwlaag), waarboven door baksteenmetselwerk afgesloten gedeelte onder twee aanleunende betonnen segmentdaken.

Tussen en achter beide ophaalmachines bevinden zich de electrische centrale en het ketelhuis (1928-'29, alhoewel de centrale mogelijk deels (?) nog dateert van 1909-1910), uitgevoerd in de prestigieuze betonstijl der mijn. Centrale, sierlijke gesmeed ijzeren trap en balustrade.

Ten oosten van ketelhuis en achter ophaalgebouw I: interessante geribde gewapend-betonnen schouw met waterreservoir. Doormeter aan voet 4,15 meter; reservoir met 12 meter doorsnede op uitkragende betonnen consoles rond schouw aangebracht. Het gedeelte der schouw boven het reservoir (19,55 m) werd in 1963 gesloopt, waardoor de totale hoogte herleid werd tot 28,50 meter. Ontwerp en betonuitvoering door de firma Grondel Preres, Gent, 1909.

In het zuidoosten: stel van vier schouwvormige koeltorens in gewapend beton, met capaciteit 2.500 m3, naar ontwerp van en constructie door de firma Hamon: 1923 (koeltoren 1), 1929-1930 (koeltoren 2), 1933-'35 (koeltoren 4) en 1940-'41 (koeltoren 3).

Werkhuizen en magazijnen met art-deco-inslag, opgetrokken in baksteenmetselwerk, stortbeton en betonblokken; metalen vakwerkspanten. Centrale werkbuizen dateren van 1912-1914 (96,5 X 26 meter, met enkele aanbouwsels), en werden in 1942-'43 uitgebreid met nieuwbouw naar het mesten (40 X 26 meter) en zuidwesten (13 X 66 meter). Houtmagazijn en schrijnwerkerij van 1921-1922, en huidige locomotiefloods ondergebracht in voormalige gieterij (1922-1923).

Badinrichtingen, kleedkamers, lampenzaal, burelen en andere administratieve functies ondergebracht in architecturaal hoogstaand en zeer functioneel gebouw. Vier bouwlagen, onder plat dak, opgetrokken in betonskelet (Hennebiquesysteem); betonstudies door Ir. Parein, architectuurontwerpen door eigen studiebureel; uitvoering: 1920-1924. Begane grond ingenomen door toegangsfuncties, stelplaatsen en magazijnen. Hoofdtoegang leidt via monumentale trap naar betaalzaal in tweede bouwlaag en naar zogenaamde "Sint-Barbarahal" over derde en vierde bouwlaag.

Functioneel is het gebouw van oost naar west ingedeeld en geconcentreerd rond drie met glazen bovenlichten afgedekte hallen. In het westen, adminstratie- en directieburelen, en technische diensten op twee niveaus geconcentreerd rond indrukwekkende representatiehal. Centraal bevindt zich de reeds vermelde Sint-Barbarahal, of hal der ondergrondse mijnwerkers, welke via groten glazen deur in westelijke wand toegang geeft tot kleedzaal (twee niveaus met metalen tussenverdieping, overdekt door indrukwekkend metalen spant met beglaasd bovenlicht) en douches.

Aan de noordzijde aansluiting van gegoten betonnen voetgangerspasserel, leidend naar de schachtgebouwen.

  • Algemene bibliografie, zie Beringen-Mijn
  • Kolenmijnen André Dumont, naamloze vennootschap Waterschei, 1907-1957, Brussel (1957).
  • Les Charbonnages André Dumont (Technisch Tijdschrift van de Unie der Ingenieurs uit de speciale scholen van de Katholieke Universiteit te Leuven, LXXV, 1951-52, pagina's 60-63.

Bron: SCHLUSMANS F. met medewerking van GYSELINCK J., LINTERS A., WISSELS R., BUYLE M. & DE GRAEVE M.-C. 1981: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Hasselt, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 6n1 (A-Ha), Brussel - Gent.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Is deel van
    Genk

  • Is deel van
    Mijnsite Waterschei, Klaverberg en Heiderbos

  • Omvat
    Betonnen voetgangerspasserel

  • Omvat
    Elektrische centrale en ketelhuis

  • Omvat
    Hoofdgebouw

  • Omvat
    Koeltorens

  • Omvat
    Kolenwasserij en kolenzeverij

  • Omvat
    Ontvangstgebouw schachtbok II

  • Omvat
    Ophaalgebouw

  • Omvat
    Schachtbok II

  • Omvat
    Schouw met waterreservoir

  • Omvat
    Ventilatiegebouw I

  • Omvat
    Werkhuizen en magazijnen

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Waterschei: Cité industrielle

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Waterschei: Mijncité tot Oud-Waterschei

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolmijn van Waterschei: Tuinwijk

  • Is gerelateerd aan
    Steenkoolterrils van Waterschei


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Steenkoolmijn van Waterschei [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122122 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.