Teksten van Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122142

Cité Meulenberg ()

Cité Meulenberg kwam gefaseerd tot stand vanaf het einde van de jaren 1930 in opdracht van de Steenkoolmijn van Houthalen, op een relatieve afstand van de ten noordwesten gelegen mijnsite en de vroegste, zogenaamde Oude Cité.

Context en inplanting

Gezien de late ontwikkeling van de mijn van Houthalen waarbij de exploitatie pas startte vanaf de late jaren 1930, wijkt de uitbouw van de cité voor het personeel van de steenkoolmijn sterk af van andere mijncentra. Zoals in Zolder ontstond er op een afstand van de mijngronden, een eerder verspreid geheel van wijken. De eerste huisvesting werden vanaf 1924-1925 gerealiseerd ten noorden van de mijn aan de Grote Baan, namelijk de zogenaamde Oude Cité die een dertigtal arbeiderswoningen omvatte. De gronden in de omgeving van de Oude Cité werden echter al snel te duur, zodat tegen de start van de exploitatie van de mijn omstreeks 1938, werd besloten tot de uitbouw van een nieuwe mijncité op reeds vroeger aangekochte, goedkope gronden van de Meulenberg. Dit hoger gelegen gebied, oorspronkelijk aangekocht in de bedoeling er de mijnzetel te realiseren, was een heidegebied, zogenaamd 'Den Molenberch' naar de ligging nabij watermolens op Tenhaagdoorn.

Het inplantingsplan van de wijk was reeds opgemaakt in 1935 en zou later, in 1952 en 1954, aangepast worden door architect J. André. De woningen werden in tegenstelling tot de organisch uitgebouwde tuinwijken, geschikt binnen een strak symmetrisch rasterpatroon van wegen, waarbij de kruisingen vorm gegeven waren als rondpunten. De hoekhuizen werden diagonaal op de percelen ingeplant. De groenaanleg was belangrijk, met voor- en achtertuinen, waarvan laatst genoemde bereikbaar waren via ondergeschikte paden, evenwijdig aan de wegenstructuur. Aangezien het regelmatig wegenpatroon werd opgelegd aan het bestaande reliëf dienden sommige tuinen in terrasvorm aangelegd te worden. De centrale as en zuidwestelijke begrenzing van de wijk wordt gevormd door de dubbele Brelaarstraat, voorheen Heidelaan, die zich ontvouwt langs weerszijden van een grote rotonde, het zogenaamde Welkomstplein. Vanaf dit punt vertrekt een tweede dubbele as, namelijk de Kerklaan. De oorspronkelijke bedoeling was om een monumentaal kerkgebouw te realiseren op het eindpunt van deze as, dat vorm gegeven is als een halfcirkelvormige open ruimte. Deze kerk werd echter nooit gebouwd.

Huisvesting: architectuur en chronologie

In de vroegste jaren (1938-1940) kwamen er in eerste instantie een 150-tal arbeiderswoningen en 25 bediendewoningen tot stand langs de centraal gelegen Kerklaan en aan de omliggende Wildrozen-, Brem- en Varenstraat. De architect van deze bouwfase is onzeker, maar mogelijk had de Nederlandse architect G. Wijn een rol in het ontwerp. De woningen zijn ontworpen in een sobere, functionele architectuur, en tot een repetitief en homogeen ensemble gegroepeerd. Tussen de woningen is wel een duidelijke hiërarchie merkbaar, waarbij de uitstraling en architecturale vormgeving in relatie stond met de respectievelijke bewoners. Aan de Wildrozenstraat namen de directeurs hun intrek in monumentale villa’s, omgeven door ruime tuinen. De villa Wildrozenstraat nummer 17 werd in 1941 betrokken door directeur-gérant Achille Ampe en twee jaar later door zijn opvolger Alphonse Soille. Op de tegenoverliggende hoekpercelen van de rotonde van de Wildrozenstraat werden rond hetzelfde moment de plannen ontworpen van de directeurswoningen bovengrond (nummer 15) en ondergrond (Kerklaan nummer 27), die pas na de Tweede Wereldoorlog werden afgewerkt. Aan de rondpunten van de Kerklaan kwamen eengezinswoningen van de hogere bedienden en het hoger kader van de mijn tot stand. De eenvoudige, doorsnee arbeiders- en bediendewoningen aan onder meer de Brem- en Varenstraat werden gekoppeld per twee, vier of zes, en werden vormgegeven in een eenvormige, traditionalistisch geïnspireerde stijl.

Door de oorlogsomstandigheden werd de ontwikkeling van de mijn sterk belemmerd en daalde het aantal mijnwerkers. Hierdoor bleef een groot deel van de woningen in de wijk onbewoond. In 1944 werd de cité tijdelijk bewoond door Duitse SS-troepen en nadien door Engelse troepen. Het was pas na de oorlog dat het aantal mijnwerkers terug toenam, onder meer via de maatregelen die door minister Achiel Van Acker werden ingevoerd ten tijde van de zogenaamde Kolenslag, maar vooral door het importeren van buitenlandse gastarbeiders. Zo ontstond er ook in Houthalen een toeloop van Oost-Europese vluchtelingen en Italiaanse gastarbeiders. De nood aan huisvesting voor deze arbeiders leidde vanaf 1947 tot de bouw van 220 barakkenwoningen bedoeld voor gezinnen en alleenstaanden, gesitueerd ten noordoosten van de wijk, achter de Platanenstraat. Deze woningen bleven bewaard tot 1971 en werden nadien vervangen door twee appartementsblokken met elk 84 appartementen en een sociale woonwijk met 149 woningen, opgericht door de sociale bouwmaatschappij Kempisch Tehuis.

Het tekort aan huisvesting na de oorlog, zorgde ook voor een uitbreiding van de wijk aan de Gagel- en Acaciastraat met betonnen prefabbloken die in totaal zo’n 84 wooneenheden omvatten. De vier- en zeswoonsten werden gerealiseerd rond 1947-1950 naar ontwerp van architect Piron, onder leiding van aannemer Van Rymenant. De woningen werden opgericht door de Société des Habitations à Bon Marché du Meulenberg. De cité werd ook ten oosten door deze maatschappij uitgebreid met arbeiderswoningen, die gedeeltelijk gefinancierd waren door de mijn. Deze uitbreiding gebeurde in twee fases, namelijk vanaf 1949 zeventig woningen langs de Springstraat, Varenstraat, Haagdoornstraat, Ahornstraat en Bergstraat, aangevuld vanaf 1950 met 30 woningen aan het verlengde van de Haagdoornstraat en de doodlopende Dennenstraat. De honderdtal wooneenheden werden alle ontworpen door de Brusselse architect N.A. Van Malleghem in een sobere, homogene stijl. De enkelhuizen van twee traveeën werden gekoppeld per twee of vier tot symmetrische volumes van twee bouwlagen onder pannen zadeldaken, voorzien van een centrale dakkapel per twee woningen. De vlakke bakstenen gevels worden enkel subtiel geritmeerd door middel van een bakstenen kordon tussen beide bouwlagen en verdiepte bakstenen omlijstingen rondom de rechthoekige muuropeningen. Hoewel thans slechts een deel van de woningen nog in bezit is van de sociale huisvestingsmaatschappij Kempisch Tehuis, is de strakke uniformiteit van het ensemble bewaard.

De uitstraling van deze woningen contrasteert met de grootschaligere ingenieurswoningen, die rond hetzelfde ogenblik gerealiseerd werden aan de zuidwestelijke zijde van de Brelaarstraat en ten noordwesten van de wijk aan de Beukenstraat. De woningen werden in verschillende fases ontworpen tussen 1948 en 1957 door de Brusselse architect Isia Isgour, die in die periode ook instond voor het ontwerp van de collectieve voorzieningen van de cité. De eerste reeks omvatte drie hoofdingenieurswoningen aan de Brelaarstraat (nummers 38, 40, 42) in 1948, vlakbij het centrale rondpunt, aangevuld nadien omstreeks 1949-1951 met twee ingenieurswoningen aan de Platanenstraat (nummers 1 en 3) en aan de Brelaarstraat (nummers 44, 46 en 48). De klassiek geïnspireerde villa’s ogen monumentaal, maar sluiten stilistisch en door hun materiaalgebruik aan bij het karakter van de cité. De ingenieurswoningen die Isgour twee jaar later ontwierp aan de Brelaarstraat (nummers 30, 32, 34 en 36) tonen een modernere inslag in de vormgeving van het exterieur, maar behouden de klassieke planindeling, gekopieerd van de voorgaande ingenieurswoningen. Omstreeks 1955 ontwierp Isgour twaalf woningen voor technische ingenieurs en bedienden, die gelegen zijn aan de Koolmijnlaan (nummers 116-134). In overeenstemming met de status van de bewoners, zijn de woningen nog relatief ruim, maar worden ze per twee gekoppeld en getuigen ze ten opzichte van de eerdere ingenieurswoningen van een meer bescheiden comfort. Hoewel deze woningen in hun vormgeving ook reeds moderner zijn, behouden ze een klassiek plan. Twee jaar later volgen zes, volgens dezelfde principes ontworpen, koppelwoningen voor technische ingenieurs aan de Beukenstraat (nummers 3-13, 4-14). Architect Isgour was bovendien niet enkel actief in de cité zelf binnen de context van de steenkoolmijn. Zo ontwierp hij midden jaren vijftig aan de Herebaan-West de woning voor F. Heleven, een werknemer van de mijn.

Huisvesting voor alleenstaanden werd pas laattijdig door de mijn in de cité geïntegreerd, aangezien de focus op gezinnen lag en alleenstaanden werden beschouwd als een mogelijke bedreiging van de sociale cohesie. Toch vormden alleenstaande mijnwerkers een interessant economisch potentieel omwille van hun beschikbaarheid en hun beperktere eisen op het vlak van huisvesting. Vóór 1956 dienden alleenstaanden onderdak te vinden bij particulieren of een kamer te huren in het Hôtel des Charbonnages, dat gelegen was aan de Grote Baan en ontworpen werd door Isia Isgour in 1950. Pas in 1956 werden door dezelfde architect plannen gemaakt voor de bouw van een Falanstère of complex voor vrijgezellen, dat gelegen was in de oostelijke, bosrijke uithoek van de wijk en model stond voor gelijkaardige complexen die in de daaropvolgende decennia gebouwd werden in Limburg.

Collectieve voorzieningen

Het collectieve gebeuren werd in eerste instantie door de mijn gesitueerd in bestaande woonhuizen, bijvoorbeeld een kinderheil, een mijnwinkel of economaat, de rijkswacht en het postkantoor. Het was pas tijdens de gouden jaren van de steenkoolmijn vanaf 1951 dat er werk werd gemaakt van de bouw van sociale en culturele voorzieningen in specifieke, nieuw ontworpen gebouwen. De Société Générale, de hoofdaandeelhouder van de mijn, vertrouwde de opdrachten toe aan de Brusselse architect Isia Isgour, die reeds vanaf 1948 actief betrokken was bij de uitbouw van de cité. Zijn activiteiten voor de mijn van Houthalen representeren de vormelijke en materiaal-technische evolutie van de ontwerppraktijk van zijn architectenbureau en dragen bij aan de architecturale waarde van de cité.

Tot 1944 beschikte de mijncité niet over een eigen school, waardoor kinderen naar de school in Houthalen dienden te gaan. De eerste schooltjes kregen gestalte in de vorm van barakken, gelegen tussen de Varen- en Springstraat. Toenmalig directeur Alphonse Soille besliste eind jaren veertig om de bouw van een schoolcomplex aan te vatten, dat symbolisch en in overeenstemming met de hiërarchische opbouw van de wijk op het hoogste punt werd gesitueerd, gelegen ten noordoosten van de wijk. Het ontwerp van het complex omvat een kleuterschool, de voormalige jongens- en meisjesschool, de zogenaamde Savioschool, en een broeder- en zusterklooster. De bouw van het geheel vond plaats gedurende een tiental jaren (1948-1958) en toont een verschuiving van een klassieke inspiratie tot een eerder moderne vormgeving.

Deze evolutie is ook zichtbaar in het opmerkelijke, modernistische theater Casino, door Isgour ontworpen in de vroege jaren vijftig. Hij slaagde er in samenwerking met Constantin Brodzki in om het modernisme te koppelen aan de tijdsgeest van de jaren vijftig in een aangenaam, functioneel en polyvalent geheel. Het theater werd binnen het totaalplan van de wijk gesitueerd in het hart van de arbeiderswijk, tussen bestaande woningen, en dit in tegenstelling tot andere mijncités waar een dergelijk complex in een representatieve buurt werd ondergebracht. Het complex dat een theaterzaal, feestzaal en café omvatte, diende bij te dragen aan de uitstraling van de wijk en het mijnwerkersberoep, en een centrale ontmoetingsplaats te vormen. Bovendien werd het gebouw gekenmerkt door een uitstekende akoestiek en moderne uitrusting.

De modernistische richting die Isgour was ingeslagen, wordt gecontinueerd in het onderwijsgebouw dat vlakbij de mijnsite – en dus buiten de cité – werd gebouw omstreeks 1956-1958, meer bepaald het Kempisch Leercentrum voor Jonge Mijnwerkers. Het modernistische gebouw, voorzien van een expressieve, zichtbare betonstructuur, representeert eveneens het optimisme van de mijnzetel en hun inspanningen om gespecialiseerd mijnonderwijs aan te bieden in functie van het stimuleren van de productiviteit en veiligheid in de mijnen.

Het halfcirkelvormige plein aan de Kerklaan was binnen het concept van de wijk bedoeld als locatie voor een 'mijnkathedraal' voor de katholieke mijngemeenschap. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd er een kleine noodkerk gebouwd, die in 1948 met twee zijbeuken werd uitgebreid en tot parochiekerk werd verheven. Het ontwerp voor de prestigieuze kerk die op het plein gerealiseerd zou worden, werd in 1957 toevertrouwd aan architect Isgour. Hij bedacht het concept van een kerk met losstaande toren en pastorie, waarbij het reliëf van het plein volop werd gerespecteerd en benut. Het opvallendste aspect was het karakter van het kerkgebouw, waarbij soberheid en sereniteit werd nagestreefd binnen een modernistische, organisch geïnspireerde vormgeving. De ambitie van de mijn om met dit representatief gebouw de uitstraling van de mijn te doen toenemen, werd echter gefnuikt door de economische en financiële gevolgen van de kolencrisis in 1958, waardoor het ontwerp nooit gerealiseerd kon worden.

Midden jaren vijftig werden er collectieve sportvoorzieningen aangelegd ten zuidoosten van de wijk, meer bepaald voetbal-, volleybal-, basketbal- en tennisterreinen.

De kolencrisis op het einde van de jaren vijftig stelde in het algemeen een einde aan de bouwactiviteit in de mijncité. Ook was de vroege sluiting van de mijn in 1964 – na fusie met de mijn van Zolder – nefast voor het bloeiende culturele en sportieve leven in de wijk. Door de verkoop van woningen aan particulieren en lokale huisvestingsmaatschappijen, ging een deel van de homogeniteit van het geheel verloren door restauraties of verbouwingen, voornamelijk in de voormalige arbeiderswijken. Ook eindigde zo het strenge toezicht van de mijndirectie op het onderhoud van de huizen en hun tuinen. De wijk werd nadien verder uitgebreid met gebouwen die het multiculturele karakter van de wijk weerspiegelen. Tegen het zusterklooster, dat al tijdens de jaren zeventig omgevormd werd tot wijkcentrum, werd een Marokkaanse moskee gebouwd, waardoor het karakter van het oorspronkelijke pand sterk werd aangetast. Ook bouwden Turkse migranten in de jaren negentig een moskee aan de Saviostraat, op gronden waar voorheen de watertoren van de wijk sinds 1935 gesitueerd was.

Evaluatie

De mijncité van Houthalen-Helchteren getuigt van een opvallende geometrische aanleg, die de sociale hiërarchie weerspiegelt. Deze hiërarchie is eveneens zichtbaar in de uitstraling en architecturale vormgeving van de verschillende woningen. Eenvoudige, uniforme arbeiders- en bediendewoningen worden gecombineerd met grootschaligere directeurswoningen, die een meerwaarde hebben qua architectuur en aanleg. Waardevol zijn eveneens de naoorlogse voorzieningen (school, klooster, casino, logementshuis) en ingenieurswoningen van architect Isia Isgour. De verschillende bouwfases vormen stilistisch en vormelijk homogene ensembles. Toch ging een deel van de eenheid verloren door individuele verbouwingen, voornamelijk in de voormalige arbeiderswijken.

  • Onroerend Erfgoed, Archief Inventaris sociale woningbouwpatrimonium (2011-2016), Sitenaam HOUTHALEN_MEULENBERG_7064.
  • Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, Dienst Onroerende Transacties, registratiefiches, SHM 7000 en 7064, Houthalen-Helchteren, Cité Meulenberg.
  • DE CAIGNY S. (ed.) e.a. 2008: Isia Isgour, 1913-1967, Focus Architectuurarchieven, Antwerpen.
  • DRIESSEN S. 1999: Isia Isgour, architectuur (catalogus), Houthalen-Helchteren, 4-15.
  • KEUNEN P. 2010: Mijn cité. Met de mijncités naar de 21ste eeuw, Genk, 62-65.
  • PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19N3, Brussel - Turnhout.
  • S.N. 1950: Beslissingen van de raad van beheer van de NMGW gedurende de periode van 1 april tot 31 mei 1950, goedgekeurde plannen, Huisvesting: studie- en informatieorgaan van het nationaal instituut voor woning en huisvesting 5-6, 51.
  • S.N. 1982: Volkswoningbouw. De Tuinwijkgedachte. Internationaal, Nationaal, Provincie Limburg, Hasselt, 480-482.
  • VAN DOORSELAER B. 2002: Koolputterserfgoed. Een bovengrondse toekomst voor een ondergronds verleden, Hasselt, 121-127.
  • VAN DOORSELAER B. & De RYNCK P. (ed.) 2012: Mijnerfgoed in Limburg. Ondergronds verleden, bovengrondse toekomst. Van Beringen tot Eisden, s.l., 56-60, 90 en 123-125.

Auteurs:  Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verhelst J. 2015: Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/183380 (geraadpleegd op ).


Cité Meulenberg ()

Den Molenberch wordt voor het eerst vermeld in 1480. Het betrof hoog gelegen heidegronden, genoemd naar de ligging bij de watermolen op Tenhaagdoorn. Het verschil tussen de molen en de top van de heuvel bedraagt maar 15 meter en de hoogte van deze "berg" is niet meer dan 80 meter boven de zeespiegel. In 1919 kocht de mijn van Houthalen op Meulenberg een honderdtal hectare goedkope heidegrond. Hier had ze aanvankelijk ook de zetel gepland. Met de steenkoolproductie in het vooruitzicht legde de mijn vanaf 1938 een nieuwe cité aan op de heide van Meulenberg.

De tuinwijkgedachte was inmiddels al enigszins voorbijgestreefd en de architecten kozen voor een meer moderne aanpak, met een symmetrisch en rastervormig stratenpatroon. De inplanting van acht rotondes is vrij revolutionair voor die tijd te noemen. Conservator Jean De Schutter van het Museum Ons Mijnverleden (Cultureel Centrum Houthalen-Oost, Kastanjestraat 7, Houthalen-Helchteren) bezit een Plan général d’implantation de la Cité Meulenberg, waarvan het eerste ontwerp teruggaat tot 1935 en dat later in 1952 en 1954 werd gecorrigeerd door architect J. André. De naam van de Nederlandse architect G. Wijn komt voor op archieffoto’s van de eerste gebouwen. Zijn mogelijk aandeel in het project is echter onduidelijk. Het nieuwe stedenbouwkundige plan hield van bij de aanvang rekening met de hiërarchie in het mijnbedrijf. De ontdubbelde Heidelaan, thans de Brelaarstraat genoemd, aan weerszij van de centrale rotonde Welkomstplein, werd zowat de zuidwestgrens en de basis van de nieuwe cité. Aan de zuidwestkant van de Brelaarstraat werden in 1948, 1951 en 1953 een tiental (hoofd)ingenieurswoningen opgetrokken. Langs de ontdubbelde Kerklaan, die recht in het midden de Meulenberg opklimt, werden voornamelijk woningen voor de hogere bedienden of het hoger kader (hoofdopzichters, chefs de bureau en dergelijke) gebouwd. De Kerklaan loopt bovenaan uit op een half-cirkelvormig centrum, waar een prestigieuze mijnkerk in 1957 wel werd gepland, maar nooit werd opgericht.

In de jaren 1938-40 volgden er in de Kerklaan, de Wildrozen-, de Brem- en de Varenstraat nog 25 bediende- en 155 arbeiderswoningen. De eerste ingenieurs woonden boven in de Kerklaan en langs de zuidkant van de voormalige Heidelaan, rond het Welkomstplein.

Directeur-gérant Achille Ampe, die aanvankelijk een huis betrok aan de huidige Grote Baan, nam in 1941 zijn intrek in een nieuwe grote villa op het hoogste punt van de Wildrozenstraat (nummer 17). In de onmiddellijke buurt, aan de rotonde Lindeplein, kwamen nog twee villa’s, voor de directeurs ondergrond (Wildrozenstraat nummer 15) en bovengrond (Wildrozenstraat nummer 17, aan de overkant).

De hiërarchie in de mijncité blijkt uit de plaats en de omvang van de bouwblokken. De bedienden kregen doorgaans een gevarieerde tweewoonst, de ingenieurs, hogere bedienden of kaderleden eengezinswoningen op de kruispunten. In de Brem- en de Varenstraat hebben de twee- tot zeswoonsten voor de gewone mijnwerkers een veel gelijkvormiger architectuur. De woningen werden evenwijdig aan of schuin ten opzichte van de straat ingeplant.

Op het centrale kerkplein aan de Kerklaan werd in 1942 een kleine, voorlopige kerk gebouwd, die al in 1948 met twee zijbeuken werd uitgebreid. De opening van de mijn en de opbouw van de cité vielen samen met het begin van de Tweede Wereldoorlog. Hetzij door moeilijkheden veroorzaakt door de oorlog, hetzij omdat de Vlamingen niet graag in de mijn afdaalden, kwam de verhoopte toeloop van werknemers niet tot stand. Vele van de door de mijndirectie gebouwde huizen bleven leeg. Vanaf januari tot augustus 1944 verbleven Duitse SS-troepen, ongeveer 600 man, op Meulenberg en betrokken er de nog niet bewoonde huizen van de mijn. Na de bevrijding verbleven hier meer dan één jaar Engelse troepen. In 1946 kwam dan toch de grote toeloop van mijnwerkers. De eerste waren, samen met de mijnwerkers uit het Antwerpse, enkele oorlogsgevangenen uit de Duitse concentratiekampen die gevlucht waren voor de Russen en die niet mochten of wilden terugkeren naar hun vaderland. Grotendeels waren het Polen en Oekraïners. Tussen 1946 en 1948 arriveerden de eerste Italianen. Velen van hen gingen terug door toedoen van de zeer zware levensomstandigheden. Hun plaatsen werden heel vlug door andere landgenoten ingenomen. Om na de kolenslag de massa nieuwe mijnwerkers te kunnen huisvesten, werden er in 1947, ten noordoosten van de Platanenstraat, niet minder dan 220 barakkenwoningen opgetrokken. Vooraan lagen de zogenaamde "bruine barakken" voor de alleenstaanden, achteraan zeven genummerde straten met zogenaamde "witte barakken" voor voornamelijk Poolse en Italiaanse gezinnen. Enkele van die barakken zijn bewoond gebleven tot 1971, jaar waarin ze onbewoonbaar werden verklaard. Vele bewoners wilden immers niet verhuizen omwille van de voordelige huurkosten. Tussen 1972 en 1974 werden de barakken met de grond gelijkgemaakt en vervangen door onder meer twee appartementsblokken en een nieuwe sociale wijk van de bouwmaatschappij Kempens Tehuis. De Spanjaarden arriveerden voornamelijk na 1957. Net als de Italianen deelden zij een hechte culturele band en een sterk verenigingsleven. In 1991 heeft zich een grote gemeenschap gevormd in Meulenberg. Van deze mensen heeft 63 % een eigen woning. De Grieken kwamen heel wat later dan de Spanjaarden. De laatste golf immigranten kwam uit Turkije en in mindere mate uit Marokko. Tot vandaag blijven ze in de cité de grootste groep vormen.

Het tekort aan huisvesting werd zo pregnant dat de mijn in 1950 onderaan de wijk langs de Acacia- en de Gagelstraat in een recordtempo een hele wijk van betonnen prefab blokken bouwde. Tussen 1951 en 1954 volgde er nog een nieuwe arbeiderswijk langs de Haagdoorn-, Ahorn- en Dennenstraat. Hierachter werden vervolgens nog voetbal-, volley-, basketbal- en tennisterreinen aangelegd. Ten zuiden van de Koolmijnlaan werden in 1955 vijf woningblokken met tweewoonsten opgetrokken voor technische ingenieurs (nummers 116-134).

De sociale voorzieningen werden aanvankelijk in gewone huizenblokken ondergebracht, bij voorkeur op de kruispunten. Het kinderheil vond een onderkomen in een tweewoonst aan de eerste rotonde in de Wildrozenstraat (nummer 22, thans begeleidingscel asielzoekers), het economaat of de mijnwinkel in een tweewoonst op een centrale plek in de Kerklaan (mogelijk nummer 25, heden afhankelijk van het tehuis voor kinderen met gedragsmoeilijkheden, Wildrozenstraat nummer 17). Voor de rijkswachtbrigade werd een zeswoonst voorzien in de Varenstraat. Het huidige postkantoor naast het Casino in de Varenstraat ( nummer 22) had naar verluidt aanvankelijk al die functie. De eerste schooltjes werden in de barakken tussen de Varen- en de Springstraat ingericht. Vanaf 1951, de gouden jaren voor de Limburgse mijnen, werden de definitieve sociale voorzieningen uitgewerkt. Hiervoor engageerde de mijn de modernistische architect-stedenbouwkundige I. Isgour (° 1913 Minsk - = 1967 Brussel), die zijn bureau in Brussel had en vooral van de Société Générale opdrachten kreeg. Vele van zijn realisaties, zoals het jongens- en meisjesschoolcomplex van 1948-53 (Saviostraat nummer 37), de kleuterschool van 1948-54 (Elzenstraat nummer 9), het bijbehorende broeders- en zustersklooster van 1950-51 en 1956 (Saviostraat nummer 39 en Elzenstraat nummer 14), het casinogebouw van 1952-53 (Varenstraat nummer 22 A), het logementshuis Falanstère van 1956 (Bergstraat nummer 14-16) en het bij de mijnzetel gelegen TIKB van 1957-58 (Pastoriestraat nummer 40) bleven gedurende enkele decennia model staan voor gelijkaardige gebouwen in Limburg. De vernuftige kleuterschool, het TIKB en het casino genoten zelfs internationale belangstelling. Het is dan ook jammer voor de Limburgse naoorlogse architectuur dat zijn uitgesproken vooruitstrevend ontwerp voor een kerk (1957), die de Kerklaan moest bekronen, niet meer kon gerealiseerd worden. De plannen werden opgeborgen, ten gevolge van de internationale economische crisis, die ook de Limburgse mijnen trof.
In de Beukenstraat tekende I. Isgour (Brussel) in 1957 nog zes tweewoonsten voor technische ingenieurs (nummers 3 tot en met 14).

Door de verkoop van de woningen na de sluiting van de mijn in 1964, veelal aan de bewoners of lokale huisvestingsmaatschappijen, was het ook gedaan met het strenge toezicht dat de mijndirectie hield op het onderhoud van huizen en tuinen in de wijk. Zo bestonden er onder meer duidelijke voorschriften in verband met het regelmatig scheren van de ligustrumhagen die aan straatzijde voor een homogeen uitzicht zorgden. Van het maandloon van al wie deze concrete onderhoudsmaatregel negeerde, werd door de mijn geld afgehouden om de in opdracht van de mijn uitgevoerde scheerbeurt te bekostigen. Sinds de verkoop worden deze hagen dan ook vaak verwaarloosd of vervangen door allerhande soorten omheiningen of hekken.

De Turkse migranten bouwden langs de Saviostraat ter hoogte van in 1993 gesloopte watertoren een nieuwe moskee en culturele ontmoetingsplaats. Meulenberg beschikte waarschijnlijk als één van de eerste wijken in Limburg over stromend water. De in 1935 op het hoogste punt van Meulenberg gebouwde toren werd gevoed door water uit een diepe put, dat met krachtige pompen vanuit de naastgelegen pompenkamer en grote voorraadbunkers 25 meter hoger werd gestuwd naar het reservoir met een inhoud van 50.000 liter. Oorspronkelijk diende de toren voor de watervoorziening van circa tweehonderd woningen, maar later werden alle woningen van Meulenberg aangesloten. Bij het doortrekken van de algemene waterleiding naar Meulenberg begin jaren 1960, werd de watertoren stilaan buiten werking gesteld. De machinekamer werd uitgebroken en de aangepaste ruimte fungeert thans als culturele ontmoetingsplaats. De toren zelf, bij de aanvang voorzien als minaret bij de moskee, werd zoals gezegd afgebroken. Tegen het vroegere zusterklooster (Elzenstraat nummer 14) werd een Marokkaanse moskee gebouwd, terwijl in het klooster zelf een gemeentelijk wijkcentrum tot stand kwam.

De eerste woningen van de wijk, die sedert 1938 werden opgetrokken, sluiten aan bij de sobere, functionele architectuur van de jaren 1930 en vertonen een vrij homogeen karakter qua materiaalgebruik en afwerking. Het gaat om bakstenen gebouwen met gebruik van het modernere beton voor luifels, lateien en bloembakken. De sokkels, borstweringen, lateien en deuromlijstingen zijn vaak van donkerder baksteen. Her en der werd alternerend metselverband toegepast. De schild-, zadel- en platte daken (mechanische pannen), met nu eens wel dan weer niet bewaarde dakkapellen onder klimmende of platte bedaking, zijn al dan niet gecombineerd. De huizen worden verder gekenmerkt door een afwisselende volumewerking dankzij hoge puntgeveltoppen, uitsprongen, lagere aanbouwsels, erkers, bloembakken en markante schouwen. Het oorspronkelijke houtwerk van de deels nog van de typische zwart geglazuurde lekdrempels voorziene, deels gedichte of aangepaste, rechthoekige muuropeningen en van de overkragende kroonlijsten werd doorgaans vervangen en her en der werden recente aanbouwsels opgetrokken. In de gehele wijk werden in een latere fase rolluikkasten aangebracht.

Zoals bij de inleiding van de nieuwe mijncité Meulenberg reeds ter sprake kwam, betrokken de bedienden doorgaans een gevarieerde tweewoonst, terwijl de ingenieurs, hogere bedienden of kaderleden eengezinswoningen op de kruispunten ter beschikking kregen. De gewone mijnwerkers werden gehuisvest in gelijkvormige twee- tot zeswoonsten, terwijl de directeurs in de hoger gelegen noordwestelijke uithoek van de wijk een villa in een ruime tuin bewoonden.

De voormalige jongens- en meisjesschool, de huidige Savioschool, en het erbij horende voormalige broederklooster liggen aan weerszij van de Saviostraat. De meer ten zuiden gelegen kleuterschool staat in verband met het nabij gelegen voormalige zusterklooster in de Elzenstraat. Scholen en voormalige kloosters zijn gelokaliseerd in de noordoostelijke uithoek van de wijk Meulenberg.

  • AMPE P. 2003: Meegedeelde gegevens, Sint-Martens-Latem.
  • BROUWERS L. 2003: Meegedeelde gegevens, Houthalen-Helchteren.
  • DE SCHUTTER J. 2003: Meegedeelde gegevens, Houthalen-Helchteren.
  • DRIESSEN S. 1999: Isia Isgour, architectuur, tentoonstellingscatalogus, Houthalen-Helchteren, 15, 14 (afbeeldingen).
  • MOLEMANS J. 1982: De nederzettingsnamen in het land van Vogelzang, Naamkunde 14, 41.
  • S.N., 1942: L’art de bâtir 3.4, 58-59, afbeeldingen.
  • S.N., s.d.: Parochie Sint-Lambertus. Meulenberg 1948-1988, s.l..
  • VAN DOORSLAER B. 1990 (jaren): Alles open. Welkom in de open mijnmonumenten. Kolenspoorfestival, Borgloon-Rijkel.
  • VAN DOORSLAER B. 2002: Koolputterserfgoed. Een bovengrondse toekomst voor een ondergronds verleden, Hasselt, 121-127 (met afbeeldingen en figuren), alsook passim.

Bron: PAUWELS D. 2005: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Maaseik, Kanton Peer, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 19n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs:  Pauwels, Dirk
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Pauwels D. 2005: Steenkoolmijn van Houthalen: Cité Meulenberg [online], https://id.erfgoed.net/teksten/122142 (geraadpleegd op ).