is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Begijnhof
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als beschermd monument Begijnhof
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als beschermd cultuurhistorisch landschap Begijnhof
Deze bescherming is geldig sinds
is aangeduid als unesco werelderfgoed kernzone Begijnhof van Turnhout
Deze aanduiding is geldig sinds
Het begijnhof van Turnhout werd mogelijk reeds in de 13de eeuw gesticht en kende perioden van bloei in de 15de en de 17de eeuw, met als resultaat de uitbreiding van het hof en de bouw van de barokke kerk. Het begijnhof had zwaar te lijden onder de Franse overheersing. Zo werd de kerk tijdelijk omgevormd tot Tempel van de Rede. In de loop van de 19de eeuw werden verschillende initiatieven genomen om het begijnhof nieuw leven in te blazen. Zo werd een Lourdesgrot alsook de 'Kapel van het Heilig Aanschijn' gebouwd. In de 20ste eeuw ging het begijnenwezen ook in Turnhout totaal achteruit om ten slotte stilaan uit te doven. Sinds 1998 prijkt het begijnhof op de lijst van het UNESCO werelderfgoed.
Het begijnhof van Turnhout kent een vrij complexe beschermingsgeschiedenis. Niet minder dan vier beschermingsbesluiten bepalen de bescherming van ofwel het volledige hof ofwel specifieke delen van het begijnhof als monument of als landschap. Het meest recente beschermingsbesluit dateert van mei 2015 en is het onderwerp van deze fiche. In dit besluit wordt het volledige begijnhof beschermd als monument.
Zoals vele begijnhoven in het hertogdom Brabant, werd ook het Turnhoutse begijnhof mogelijk in de 13de eeuw gesticht. De oudst bewaarde vermelding dateert echter pas van 1340. Zowel de ligging als de later aantoonbare banden tussen begijnhof en kasteel doen vermoeden dat de hertogen van Brabant een rol hebben gespeeld bij het ontstaan. In 1372 zou Maria van Brabant, hertogin van Gelre en meesteres van Turnhout, een aantal vrijheden verlenen, in 1399 door haar zuster Johanna, hertogin van Brabant, bevestigd en uitgebreid.
In de loop van de 15de eeuw werd het begijnhof herhaaldelijk met gunsten overladen en werd een aantal beslissingen getroffen voor de goede organisatie binnen het hof. In 1399 was er al sprake van een infirmerie. In 1415 werd het hoofdaltaar in de oude kerk gewijd. De stichting van verschillende kapelanieën volgde kort daarop (1418, 1419, 1478). In 1480 waren er achttien huizen op het begijnhof, in 1526 achtentwintig.
De 16de eeuw verliep minder voorspoedig. Op 12 juli 1562 brandde het begijnhof gedeeltelijk af, waarbij onder meer de infirmerie, toen aan de zuidkant gelegen, de Bospoort en het aangrenzende deel van de Warande van het kasteel teloorgingen. Op 23 augustus 1566 werd de kerk door beeldenstormers geplunderd en onteerd.
De heropbloei in de 17de eeuw werd gekenmerkt door verschillende vergrotingen in westelijke richting en in 1624 werd de toen nog bestaande kerk vergroot. In 1642 reikte het hof tot juist voorbij de noordelijke poort. Het jaar daarop kregen de begijnen 120 roeden land van Filips IV en in 1656 werd hun bij testament door Cornelis Lantschots een hoeve geschonken op het gehucht Lokeren "tot opbouwinghe ofte vergrootinghe vanden kercke vant zelve beggeynhof". Men koos voor de bouw van een nieuwe kerk, waarvan de eerstesteenlegging op 25 juni 1662 plaatsvond. De nieuwe bidplaats werd in 1666 in gebruik genomen. Inmiddels was ook de nieuwe pastorie opgetrokken en waren verschillende huizen aan de noord- en de zuidzijde bijgebouwd. In 1693 werd door begijnhofpastoor Joannes Mermans een belangrijke fundatie gesticht, die grote voordelen verschafte aan minder begoede begijntjes, dat jaar waren er ongeveer 360 begijnen in Turnhout. Privé-scholen met Frans, vrouwelijk handwerk en kantklossen op het programma werden vanaf de 17de eeuw in het begijnhof opgericht. In de 18de eeuw waren er vier of vijf van deze scholen actief. In 1794 telde Turnhout nog 164 begijnen.
Tijdens de Franse Tijd waren alle godsdienstige bijeenkomsten verboden, de begijnhofpoorten werden afgehaakt en de kerk omgevormd tot Tempel van de Rede (1797). Vanaf 8 september 1814 mochten de begijntjes opnieuw het religieus habijt dragen. Hun bezittingen werden echter overgedragen aan de 'Commissie der Burgerlijke Godshuizen', die sindsdien instond voor bestuur en onderhoud van het hof. In de loop van de 19de eeuw kreeg het religieuze leven er nieuwe impulsen; een Lourdesgrot, die vele bedevaarders zou aantrekken, werd opgericht in 1876 en in 1885-1887 werd de Kapel van het Heilig Aanschijn gebouwd "om de ontheiliging van de zondag in Turnhout tegen te gaan".
In de 20ste eeuw ging het begijnenwezen totaal achteruit om ten slotte stilaan uit te doven. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het begijnhof het toneel van hevige gevechten. In 1944 werden er zelfs loopgrachten gegraven achter de kerk. In die dagen was het begijnhof ook korte tijd een toevluchtsoord voor de clarissen en de zusters van de Beekstraat. Omstreeks 1950 vatten de 'Vrienden van het Begijnhof' het plan op een museum op te richten, opengesteld op 27 september 1953.
Anno 2014 is het begijnhof in eigendom van het OCMW. Voor het beheer van de woningen koos het OCMW voor een erfpachtregeling van 33 jaar, tot tweemaal toe verlengbaar. Momenteel vallen 29 woningen onder deze regeling.
Het begijnhof van Turnhout bevindt zich aan de rand van de oude stad. Aan de noord- en westzijde werd het begrensd door de Meerloop die achter de noordelijke huizenrij van het begijnhof doorliep. Dat is nog te merken aan de naar de verdwenen waterloop afhellende tuinen op deze plaats.
Het betreft een pleinbegijnhof met ongeveer trapezoïdaal grondplan en een kenmerkende, langgerekte, centrale open ruimte met gekasseid voorplein, gekasseide omlopende bestrating en doorsteek ter hoogte van de zijingang. Het begijnhof van Turnhout heeft als gevolg van de 17de-eeuwse uitbreidingen een uitzonderlijk langgerekte binnenruimte met de bebouwing er rond.
Het begijnhof bestaat uit beboomde binnenpleinen, omzoomd met klimop- en taxushagen, met gras- en bloemperken, linde- en beukenbomen. Op het binnenplein staan drie pompen, tegenover de hoofdpoort een Calvarie (1796) met onderaan een beeld van Maria Magdalena en erachter een kapel met Christus op de koude steen. Ongeveer ter hoogte van de zijingang werd in 1876 een Lourdesgrot opgericht, een kunstmatige rotsformatie naar ontwerp van Frans Loyens, uitgevoerd door M. Blaton-Aubert uit Brussel en afgesloten met verzinkt ijzeren hek. Aan de zuidzijde, ter hoogte van de Lourdesgrot, bevond zich tot 1562 de Bospoort naar het kasteel.
De begijnhofkerk uit midden 17de eeuw is toegewijd aan het Heilig Kruis en ligt centraal in het westelijk deel van het begijnhof. Het is een niet georiënteerde, vrijstaande driebeukige kerk op rechthoekige plattegrond met barokke en gotische stijlkenmerken opgetrokken in baksteen. Rondom is er een aansluitende bebouwing van woonhuizen, een kapel (nummer 43) uit eind 19de eeuw in de zuidwestelijke hoek en een afsluitmuur van de school Sint-Victor met gebouwen van het vroegere tehuis voor ouderlingen en wezen aan de zuidzijde, van 1854-1856 naar ontwerp van architect E. Gife, een voormalige kapel, inmiddels geïntegreerd in het schoolcomplex, en een langgestrekt gebouw, op het moment van de bescherming werkplaats van het O.C.M.W. Door de achteruitwijkende rooilijn aan de noordoost- en zuidoostzijde hebben de nummers 3 tot 10 en 79 tot 83 een omhaagde voortuin, de overige huizen palen aan de straat. Vrijwel alle huizen hebben een eigen achtertuin. Op het hof staan straatlantaarns, die aanvankelijk op gas werkten. Tussen nummer 56 en nummer 58 bevindt zich een boomgaard met schapenweide aanvankelijk horend bij de vroegere begijnenhoeve met bijhorende gronden die bereikbaar was via de noordelijke zijingang. Ze werd in de jaren 1950 door de Maatschappij voor Huisvesting gesloopt en vervangen door bejaardenwoningen (Sint-Beggaplein). Het verdwenen pesthuis van het begijnhof lag ten noorden van de huidige Begijnendreef.
De hoofdingang aan de oostzijde vertoont een monumentaal, vroeg classicistisch poortgebouw van 1700 (chronogram) ter hoogte van de Oude Vaartstraat. Aan de noordzijde ter hoogte van het Sint-Beggaplein bevindt zich een sobere bakstenen korfboogpoort.
De vrij homogene bebouwing van het begijnhof wordt gekenmerkt door bakstenen huizen van twee bouwlagen onder een pannen zadeldak. De nok van het dak loopt evenwijdig ten opzichte van de straat. Doorgaans hebben de woningen bijhorende achtergebouwtjes. De woningen in het begijnhof van Turnhout sluiten aan bij de typisch Kempische architectuur. Bij gebrek aan natuursteen werden de gebouwen bijna volledig in baksteenmetselwerk opgetrokken. In plaats van vensters en deuromlijstingen van natuursteen werd er vooral gebruik gemaakt van houten kruiskozijnen die later werden vervangen door grotere rechthoekige houten kozijnen, zonder tussendorpel. Dit gebruik sluit eerder aan bij de architectuur van de Noordelijke Nederlanden, wat door de ligging van de stad kan verklaard worden. Het merendeel van de begijnhofwoningen is zowel voor het exterieur als het interieur een conglomeraat van elementen uit verschillende tijdstippen van de bouwgeschiedenis, gaande van de 17de tot de 20ste eeuw. Vele huizen hebben een L-vormig grondplan waarbij (lagere) aanbouwsels vaak haaks op de voorbouw staan, bijgebouwen liggen achteraan in de tuin bij woningen aan de noord- en zuidzijde van het begijnhof. Het merendeel van de huizen klimt in kern op tot de 16de en vooral de 17de eeuw, 18de-eeuwse ingrepen bleven veelal beperkt tot inwendige aanpassingen, in de 19de en begin 20ste eeuw werden oudere huizen aangepast of herbouwd en nieuwe huizen opgetrokken in neotraditionele stijl zodat het Turnhoutse begijnhof het beeld geeft van een homogeen geheel in een sobere, traditionele, regionale stijl met (verankerde) bakstenen lijst- en zijtopgevels, laatstgenoemde vaak met vlechtingen, op een grijs geschilderde plint, overwegend rechthoekige muuropeningen en (deels) beluikte vensters met kleine roedeverdeling. Pleister- en schilderwerk suggereren zandstenen plinten, speklagen en omlijstingen. De 19de en de 20ste-eeuwse aanpassingen bestonden vaak uit het vernieuwen van dakbedekkingen en het aanbrengen van eenvoudige houten kroonlijsten op klosjes of modillons; er werden voorgevels herbouwd of verhoogd met een tweede bouwlaag en ook de interieurs werden aangepast. Oude kruiskozijnen werden vervangen door gelijkvormige rechthoekige muuropeningen met houten latei, nieuwe luiken en ruitvormig verdeelde bovenlichten voor de deuren. Laatstgenoemde werden al dan niet voorzien van ijzeren schoenschraper en trekbel. Slechts een aantal huizen dateert volledig uit de 19de of 20ste eeuw, onder andere nummers drie, vier en vijf, opgericht in 1912 naar ontwerp van architect Jules Taeymans, die vermoedelijk ook instond voor de aanpassingswerken aan andere panden. Deze woningen vertonen doorgaans een planindeling met een gang en trapzaal ter hoogte van het deurtravee en ernaast één of twee woonvertrekken, de keuken en de bijkeuken bevinden zich in de haakse aanbouw naast de vrij smalle koer, op de eerste verdieping is er telkens een gevelbrede slaapkamer aan de straatzijde en een kleinere slaapkamer achteraan naast de overloop. De meeste huizen zijn inmiddels voorzien van een recente badkamer en keuken. In het interieur bleven structuren, binnenindeling, schouwen, gebintes, trappen, gewelfde kelders, moerbalken, tegel- en plankenvloeren en binnenschrijnwerk met bijhorend hang- en sluitwerk doorgaans bewaard.
Hierna volgt een gedetailleerde beschrijving per gebouw, object of huizengroep.
Het poortgebouw, vroeger voorafgegaan door de overwelfde Meerloop, is opgetrokken in 1700. Dat valt af te leiden uit het chronogram met vermelding "S. Begga / Mater ConDeCorata" in een cartouche aan de voorzijde.
Het is een vroegclassicistisch, rechthoekig bakstenen gebouw van drie traveeën en twee bouwlagen onder een licht hellend leien schilddak met vergulde sierbollen met letters "S" en "B". De lijstgevels zijn afgesloten met een brede, omlopende houten kroonlijst op klossen.
De straatzijde vertoont een parement van kalkzandsteen en een vlakverdeling door middel van gevelhoge rechthoekige nissen, in de zijtraveeën voorzien van smalle rechthoekige vensters met glas in lood en tralies op de begane grond.
In het midden bevindt zich de rondboogvormige doorgang. De geprofileerde arduinen poortomlijsting met neuten vertoont op de rechterstijl een steenhouwersmerk van de familie Monnoye (te situeren tussen 1620 en 1773). De tweedelige houten poort onder houten boogveld met schamppalen is verder voorzien van een bekronende cartouche met chronogram (zie hierboven) en een ellipsvormig medaillon met zandstenen beeld van de Heilige Begga, vanaf de 16de eeuw ten onrechte als de stichteres van het begijnenwezen beschouwd. De inscriptie "HANC/ IMAGINEM/ R GHEENEN (?)/ DD (?)/ 1768" op de sokkel verwijst naar de plaatsing van het beeld.
De begijnhofzijde vertoont een sobere bakstenen gevel met zichtbare verankeringen, rechthoekige vensters en een rondbogige doorgang met ontlastingsstrek, waarboven een omlijste, witgeschilderde nis met beeld van Onze-Lieve-Vrouw met Kind prijkt en een later aangebrachte jaarinscriptie "1700" verwijzend naar de poort. De doorgang is met een vlakke houten zoldering afgedekt.
De flankerende woningen, nummers 1, 2 en 83-84 van het begijnhof tellen ieder twee traveeën (één travee van de portierswoningen nummers één en 84 hoort bij het poortgebouw) en twee bouwlagen onder zadeldak. De nok van het dak met Vlaamse pannen loopt evenwijdig ten opzichte van de straat. De verankerde bakstenen lijstgevels vertonen aan de straatzijde beluikte en betraliede, houten kruiskozijnen met ontlastingsstrek en blinde bovenbouw. Aan de tuinzijde zitten rechthoekige vensters met kleine roedeverdeling en een vijfzijdige uitbouw met spiltrap naast het ommuurd koertje van nummer twee en nummer 83. Nummers 1 en 84 hebben een segmentboogdeurtje in de poortdoorgang.
De begijnhofkerk, opklimmend tot circa 1665, is toegewijd aan het Heilig Kruis en gelegen in het westelijk deel van het begijnhof. De eerste begijnhofkerk bevond zich ter hoogte van de Kruisberg.
Het is een niet-georiënteerde, vrijstaande kerk met barokke en gotische stijlkenmerken, opgericht tussen 1662 en 1667 in opdracht van Anna Bax, meesteres van het begijnhof. De eerstesteenlegging greep plaats op 25/6/1662, op de feestdag van de Heilige Begga. In 1666 werd de nieuwe, nog niet geplaveide kerk betrokken. Tijdens de Franse Revolutie werd ze omgevormd tot Tempel van de Rede. Restauratiewerken werden uitgevoerd in 1978 en volgende onder leiding van architect E. Wauters.
De plattegrond vertoont een driebeukig schip van zes traveeën, koor van één rechte travee geflankeerd door berging en sacristie en vijfzijdige apsis georiënteerd naar het westen.
Het is een bakstenen gebouw, tot voor de laatste restauratie afgewerkt met arduinen plinten, afgedekt met leien zadeldak, dakkapellen, een dakruiter met houten klokkenstoel en een ingesnoerde naaldspits ter hoogte van de tweede travee.
De barokke voorgevel met in- en uitgezwenkte omtrekken van de geveltop is voorzien van een blauwe hardstenen omlijsting met voluten, vuurpotten en een gebroken driezijdig fronton. De rondboogvormige inkompoort is gevat in een geblokte omlijsting van arduin onder gestrekte waterlijst en met engelenfiguurtjes in de zwikken. Er komen steenhouwersmerken op voor van de familie Monnoye, te situeren tussen 1620 en 1773, alsook van de familie Van Reck, van circa 1665. De poort wordt bekroond door een beschilderd, witstenen Onze-Lieve-Vrouwebeeld met Kind, wereldbol en scepter (circa 1665), geplaatst in een rondboognis met waterlijst en flankerende voluten. In de top zijn cartouches met "ANNO 1665" en een uurwerk aangebracht.
Voor-, zij- en koorgevels worden geritmeerd door smalle steunberen, vóór de restauratie bekroond met gietijzeren siertoppen, die naar alle waarschijnlijkheid reeds bij de opbouw van de kerk aanwezig waren. Schip- en koorgevels zijn afgelijnd door een rij steigergaten. De korfboogvensters, door middel van een arduinen Y-tracering verdeeld in twee spitsboogvensters, verwijzen naar de gotische traditie. De glas-in-loodramen zijn in het koor gebrandschilderd. Tegen de koorgevel leunt een kleine constructie aan van glas en metaal op bakstenen sokkel, voorzien van een calvarieberg met mooie, notenhouten beelden uit eind 15de eeuw met nog deels bewaarde, oorspronkelijke polychromie.
Het interieur van de kerk vertoont bepleisterde en beschilderde wanden. De middenbeuk is overwelfd met kruisribgewelven en gordelbogen, die neerkomen op schalken en kruisvormige pijlers, waartegen grote heiligenbeelden op consoles zijn geplaatst. De zijbeuken zijn overwelfd met kruisgewelven en gordelbogen op consoles en voorzien van rondboogvormige scheibogen. In de zijbeuken is een omlopende houten lambrisering aangebracht. De vloer is uitgevoerd in zwarte en witte marmer, afgewisseld met talrijke grafzerken. In de zuidelijke zijbeuk bevindt zich een blinde boognis met Ecce Homo, in de noordelijke een latere zijingang ten behoeve van minder-validen. In het hoofdportaal zijn houten tochtportalen ingebracht. De orgeltribune erboven rust op Ionische zuiltjes met kroonlijst.
Cultuurgoederen die integrerend deel uitmaken van de bescherming:
Het zogenoemde 'Heilig Geesthuis', opgericht voor behoeftige begijnen, werd in 1912 naar ontwerp van architect J. Taeymans vervangen door een samenhangende groep van drie onderkelderde enkelhuizen in neotraditionele stijl.
Elk huisje telt twee traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak met spitse, leien dakkapellen. De middelste woning met getrapt dakvenster is hoger opgetrokken en breder uitgewerkt.
De verankerde, bakstenen lijstgevels zijn afgewerkt met een houten kroonlijst op klosjes. Ze vertonen houten kruis- en kloosterkozijnen, ontlastingsbogen en luiken, voorts een rechthoekige deur met bovenlicht (nummer vier) of korfboogdeuren met oculus met glas in lood (nummers drie en vijf).
De oostelijke zijpuntgevel (nummer drie) heeft vlechtingen. De achtergevels zijn eenvoudige bakstenen lijstgevels en hebben evenals de lagere haakse aanbouwsels, onder (afgewolfde) pannen zadeldaken, segmentboogvormige muuropeningen met houten roedeverdeling.
De huizen hebben een 20ste-eeuws grondplan. Er staat een oorspronkelijke arduinen pompsteen in de bijkeuken.
De Calvarie, opgericht in 1786 (volgens het chronogram met opschrift "O CRUX IN COELUM DUX") is een halfcirkelvormig, beraapt en grijs geschilderd monumentje, overluifeld met glas en metaal en met een uitbouw onder zinken zadeldakje.
De voorzijde vertoont een segmentbogig front met onderaan een korfboognis met gepolychromeerd, houten beeld van een liggende Heilige Maria Magdalena (vermoedelijk uit eind 17de -begin 18de eeuw). Hierboven prijkt een cirkelvormige, gepolychromeerde houten medaillon met buste van de Goede Herder en banderol met chronogram. Het bekronend houten kruisbeeld is een kopie van de oorspronkelijke, eikenhouten crucifix gesigneerd door Walter Pompe (1726), die in 1947 werd weggehaald en naar het museum werd overgebracht.
Aan de achterzijde bevindt zich een open, houten kapelletje met gepolychromeerd beeld van Christus op de Koude Steen, hout en steen, van omstreeks 1786.
De kruisberg is gelegen op de plaats van de eerste begijnhofkerk.
De Lourdesgrot werd opgericht in 1876 door toedoen van pastoor Busschots. Het is een kunstmatige rotsformatie naar ontwerp van Frans Loyens, uitgevoerd door M. Blaton-Aubert uit Brussel, afgesloten met verzinkt ijzeren hek. Ter hoogte van de Lourdesgrot bevond zich vroeger de Bospoort naar het kasteel.
De begijnenhuizen met nummers 6 en 7 zijn een enkel- en dubbelhuisje, van twee traveeën en twee bouwlagen onder een doorlopend pannen zadeldak, vermoedelijk opklimmend tot de 17de eeuw. Ze hebben een aansluitend bijgebouwtje.
De verankerde bakstenen lijst- en zijtopgevels, laatstgenoemde met vlechtingen en aandak aan de westzijde, rusten op een gecementeerde, beschilderde plint. De gevels zijn voorzien van houten kruis-, klooster- en bolkozijnen met luiken op de begane grond en ontlastingsbogen. Nummer 6 heeft een rechthoekige deur, nummer 7 een korfboogdeurtje in bepleisterde en beschilderde omlijsting met sleutel en imposten, waarboven zich een nis bevindt met gekleed Onze-Lieve-Vrouwebeeldje.
Wat het interieur betreft, staat in de kleinere woning, nummer 6, de haard in de achterkamer tegen de scheimuur tussen beide kamers. De gesloten trapkast met steektrap bevindt zich rechts in dezelfde ruimte. In de grotere woning, nummer zeven, in het voorste vertrek links, staat een schouw met gestucte schouwmantel- en boezem, voorzien van spiegelboogvormig lijstwerk. Achter de ruime voorkamers bevinden zich respectievelijk een gesloten trapkast met spiltrap, de toegang tot de kelder en een opkamer.
Ten aanzien van de vorige huizen, springen de huizen nummers 8, 9 en 10 in. Het zijn enkel- en dubbelhuizen van één of drie traveeën en twee bouwlagen, gegroepeerd onder één vernieuwd zadeldak van Vlaamse pannen. Deze huizen klimmen op tot de 17de eeuw.
De gedeeltelijk aangepaste bakstenen lijstgevels hebben zichtbare ankers (nummers acht en negen). Nummer 8 wordt gekenmerkt door een licht vooruitgeschoven, beschilderde begane grond onder lessenaarsdakje, waarin een houten kruiskozijn en korfboogdeurtje met oculus zit. Nummers 9 en 10 hebben latere rechthoekige benedenvensters en deuren, eerst genoemde met luiken, laatstgenoemde met ruitvormige roedeverdeling in het bovenlicht. Er zitten originele en aangepaste bolkozijnen op de bovenverdieping. De vrijstaande zijpuntgevel van nummer 10 heeft een aandak en vlechtingen.
Wat het interieur betreft van nummer 9 bevindt zich in een scheiwand in het voorste vertrek rechts op het gelijkvloers de wang van een voormalige brede haard.
Nummers 11 tot en met 17 vormen een vrijwel symmetrisch opgebouwd geheel van zes, hoger opgetrokken enkelhuizen en één dubbelhuis (nummer 14), respectievelijk van twee en drie traveeën en twee bouwlagen onder een doorlopend pannen zadeldak. De huizen hebben een 19de-eeuws uitzicht, maar zijn wellicht ouder van oorsprong.
Rode bakstenen lijstgevels op grijs geschilderde plint worden beëindigd met een zaagtandfries en een houten kroonlijst op klossen. De huizen hebben verankerde zij- en achtergevels, haakse achterbouwsels en aansluitende tuinen.
De getoogde vensters en deuren zijn voorzien van dorpels van arduin en kleine roedeverdeling. Aan voorgevels zitten beluikte benedenvensters.
De eenvoudige (verankerde) bakstenen achtergevels hebben rechthoekige en segmentboogvormige muuropeningen, haakse aanbouwsels en bijgebouwen achteraan in de tuin.
In het interieur bewaart nummer veertien twee marmeren schouwmantels op het gelijkvloers.
Nummers 18, 19, 20 en 21 vormen een groep van onder gemeenschappelijk zadeldak (Vlaamse pannen) gegroepeerde huizen met gelijkaardig aangepaste rechthoekige muuropeningen met houten latei, ruitvormig verdeelde bovenlichten voor de deuren, strekken en luiken. De huizen verschillen echter duidelijk qua opbouw en ouderdom.
Nummers 18 en 19 zijn in spiegelbeeld opgetrokken enkelhuisjes van twee traveeën met 19-eeuwse ordonnantie. De deels uitspringende, gecementeerde oostelijke zijpuntgevel van nummer 18 (vanaf hier verspringt de rooilijn) heeft een witgeschilderd, houten beeld van Heilige Johannes van Nepomuk, uit het midden van de 18de eeuw, met baldakijn, sokkel met rocaille cartouche en lichtarm. De Heilige Johannes van Nepomuk is de beschermheilige tegen eerroof en kwaadsprekerij. Het beeld is afkomstig van de voormalige zondagsschool op de Grote Markt. Deze huizen hebben sobere verankerde achtergevels en haakse achterbouwsels, respectievelijk onder plat en zadeldak.
Nummers 20 en 21 tellen elk drie traveeën met ankers. De typische ordonnantie op de begane grond van nummer 20, met een uit de as geplaatste deur en venster van de inkomtravee, de houten kruiskozijnen en de laag van gesinterde bakstenen boven de strekken, verwijst naar een 16de-17de-eeuwse kern. De tweede bouwlaag werd later toegevoegd, te zien aan de verschillende baksteen. De huizen zijn vergroot door middel van hoge achterbouwsels. Beide huizen bewaren een opkamer. Nummer 20 heeft vermoedelijk 18de-eeuwse binnendeuren, een deels bewaarde 18de-eeuwse trap met vernieuwde steek, balustrade en trappaal. In het vertrek links op de begane grond staat een brede, gedichte bepleisterde en beschilderde schouw, voorzien van een boezem met geprofileerde houten schouwbalk op getrapte consoles. Op de verdieping in het vertrek aan de voorzijde links staat een vermoedelijk 18de-eeuwse bepleisterde en beschilderde schouw, voorzien van een boezem met afgeschuinde hoeken, spiegelboogvormig lijstwerk en keellijst en afgekaste mantel. De keldervloer heeft rode gebakken tegels.
De huizen nummer 22 en 30 zijn beide hoger opgetrokken dubbelhuizen van vier traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak van mechanische pannen. In de 19de eeuw werden hun voorgevels aangepast met kenmerkende rechthoekige muuropeningen, onder meer met trompe-l'oeil-venster boven de deur. De gevelbeëindiging uit zich respectievelijk als bol geprofileerde en vlak bepleisterde, witgeschilderde daklijsten. De zijpuntgevels met ankers en vlechtingen verwijzen naar een oudere, mogelijk 17de-eeuwse kern.
Nummer 22 met verankerde, deels beschilderde achtergevel en haakse achterbouw onder pannen zadeldak, heeft een tongewelfde kelder met een vloer van rode gebakken tegels.
Nummer 30 met verankerde achtergevel was oorspronkelijk minder diep en werd later naar achter toe uitgebouwd en voorzien van een nieuw dak.
De voorgevels van deze woningen werden in de 19de eeuw aangepast.
De woningen nummers 23-24 en 26-27 worden gekenmerkt door een enkelhuisopstand in spiegelbeeld. Nummer 25 heeft een dubbelhuisopstand.
De nummers 23, 24 en 25 hadden oorspronkelijk één bouwlaag. Dat is te zien aan de verschillende baksteen op de bovenverdieping. Ze hebben een doorlopend zadeldak van Vlaamse pannen. De huisjes nummers 23 en 24 worden in de voorgevel gedateerd “1623” door middel van muurankers en zijn voorzien van een trompe-l'oeil-venster boven de gekoppelde deuren. Ze hebben haakse achterbouwsels onder een gemeenschappelijk zadeldak.
De nummers 26 en 27 hebben een identieke gevelopstand, doch zonder trompe-l’oeil, maar met een bepleisterde daklijst.
Wat het interieur betreft heeft nummer 24 een vermoedelijk oorspronkelijke houten steektrap, voorzien van een latere balustrade. Het interieur van de nummers 26 en 27 werd grondig aangepast.
Deze huisjes klimmen in de kern op tot de 17de eeuw. De begane grond is immers voorzien van muurankers en sporen van korfbogige ontlastingsbogen die niet met de huidige muuropeningen corresponderen. De houten kruiskozijnen zijn beluikt en ter hoogte van nummer 29 verbouwd tot deur. Nummer 28 heeft een ingekaste rechthoekige deur met bovenlicht.
In 19de eeuw werden deze huizen verhoogd met een bouwlaag. Dat is te zien aan de verschillende baksteen.
Op het moment van de bescherming waren de huizen reeds opgesplitst in twee woningen: nummer 28 omvat het gelijkvloers, nummer 29 de bovenverdieping. In de gang van nummer 29 bevindt zich ook de toegang tot de kelder.
Deze begijnenhuizen komen voor als een dubbel- en enkelhuisje, respectievelijk met vier en twee traveeën op de begane grond en drie en twee in de bovenste bouwlaag onder een gemeenschappelijk pannen zadeldak. De huizen klimmen op tot de 17de eeuw. Dat is onder andere te zien aan de muurankers.
De begane grond wordt gekenmerkt door aangepaste rechthoekige muuropeningen met nog aanwezige ontlastingsbogen met een gesinterde baksteenlaag boven de lagere vensters. Op de bovenverdieping zijn de ingekaste vensters voorzien van geblindeerde ruiten.
Wat het interieur betreft, heeft nummer 31 in het vertrek rechts op de begane grond, een brede haard met geprofileerde houten schouwbalk op beschilderde stenen wangen. Dit huis heeft ook een opkamer en een kelder met vloer van rode gebakken tegels.
Dit begijnenhuis is een enkelhuis van drie traveeën en twee bouwlagen, met 19de-eeuws uitzicht doch oorspronkelijke 17de-eeuwse opbouw.
De oostelijke zijpuntgevel en de achtergevel zijn verankerd. Het huis heeft een achterbouw onder lessenaarsdak.
In 1995 werd het huis inwendig totaal gewijzigd.
Dit is een reeks van vijf, hogere enkelhuizen van twee traveeën en twee bouwlagen onder een gemeenschappelijk zadeldak van Vlaamse pannen. De huizen dateren uit eind 19de eeuw.
De bakstenen lijstgevels met repeterend schema worden gemarkeerd door uitgemetselde muurbanden omlopend ter hoogte van de muuropeningen, een kwartrond gemetselde bakstenen daklijst, voetkrabbers en verluchtingsroosters. De muuropeningen zijn rechthoekig en deels omlijst. De bovenvensters hebben afgeronde hoeken, de benedenvensters zijn beluikt. De vensters en deuren hebben verzorgd schrijnwerk. De deur is voorzien van een decoratief bovenlicht. De achtergevels zijn sober met muizentandfries en haakse achterbouwsels.
In het interieur is er fraai, veelal beglaasd binnenschrijnwerk, overwegend marmeren schouwmantels en diverse vloerbekledingen: houten plankenvloeren, decoratieve keramische tegelvloeren, rode gebakken tegels (kelder).
Dit huis fungeerde als kostschool voor vrouwen en werd op het moment van de bescherming ingenomen door Brepols publishers.
Het betreft een onderkelderd dubbelhuis van vier traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak van mechanische pannen. Het huis klimt op tot de 17de eeuw. De verankerde bakstenen lijstgevel heeft rechthoekige muuropeningen onder een houten latei. In de gevel bleef het cijfer “6” van gesinterde baksteen bewaard.
De westelijke zijpuntgevel is voorzien van aandak, vlechtingen, radvenstertje en sporen van gedichte muuropeningen. Er is een uitbouw onder schilddak.
Tussen de huizen nummer 39 en 40 bevindt zich een bakstenen muur van elf traveeën, gemarkeerd door pilasters, rechthoekige spaarvelden en een ijzeren poort naar het aanpalend Sint-Victorinstituut (kleuter en lagere school van de Broeders van Liefde).
Achter deze muur bevindt zich nog een kapel (op het moment van de bescherming geïntegreerd in het schoolcomplex als klas-en jeugdlokaal) en palend aan de muur bevindt zich het vroeger ouderlingentehuis (op het moment van de bescherming dienst doend als atelier van het OCMW).
De eenvoudige kapel met neoromaanse inslag heeft een schip van vier traveeën en een lager koor van één rechte travee en een driezijdige sluiting. Het is een bak- en zandsteenbouw onder zadeldaken van mechanische pannen en kunstleien. De puntvormige voorgevel is opgesmukt met aandak en kruis. De zijgevels worden geritmeerd door versneden steunberen aan weerszijden van gekoppelde rondboogvensters. Het interieur van de kapel is aangepast.
Het ouderlingentehuis is een langgestrekt bakstenen gebouw van elf traveeën en één bouwlaag onder een afgewolfd zadeldak van Vlaamse pannen. De bakstenen lijstgevel op beschilderde plint wordt geritmeerd door rechthoekige spaarvelden. Alleen de laatste vier traveeën zijn geopend met licht getoogde vensters met kenmerkende ruitvormige roedeverdeling. De poort en deuren zitten ter hoogte van eerste en tweede travee, vijfde en elfde. De vrijstaande oostgevel wordt gekenmerkt door een boogfries. In de achtergevel zitten rondboogpoorten. Het gebouw is voorzien van verzorgd schrijnwerk met decoratieve metalen roedeverdeling. De L-vormige werkplaats had oorspronkelijk bepleisterde en beschilderde wanden met verluchtingsroosters. Er is een doorgang naar de uitbouw met gietijzeren zuilen.
Deze begijnenhuizen zijn gewijd aan de Heilige Rosalia, Heilige Gertrudis en Heilige Catharina. Het zijn enkel- (nummers 40 en 42) en dubbelhuizen (nummer 41) van twee of drie traveeën en twee bouwlagen uit de tweede helft van de 17de eeuw. Nummer 40 heeft een ingemetseld jaartal "1664".
De verankerde bakstenen lijstgevels rusten op een beschilderde plint. De witgeschilderde bakstenen banden, negblokken, hoek- en sluitstenen leunen aan bij de traditionele bak- en zandsteenbouw. De houten kruis- en kloosterkozijnen onder ontlastingsstrek zijn beluikt op de begane grond en hebben bewaarde duimen op de bovenverdieping. Boven de omlijste korfboogdeuren bevinden zich spitsboognissen met een geschilderde voorstelling van de heilige. Het smeedijzeren sluitwerk, alsook de trekbellen, bleven bewaard.
Deze kapel werd gebouwd tussen 1885 en 1887 naar ontwerp van architect P.J. Taeymans in opdracht van Octavia Van Genechten, meesteres van het begijnhof. De intentie was de ontheiliging van de zondag in Turnhout tegen te gaan (Congregatie van Tours). Met het 'Heilig Aanschijn' wordt het 'Doek van Veronica' bedoeld, voorgesteld in een bas-reliëf in de gevel.
De neoclassicistische bakstenen kapel, evenwijdig met de straat, telt drie traveeën en twee bouwlagen onder haaks in elkaar gewerkte pannen zadeldaken met dakruiter op de nok. Aan straatzijde is de kapel afgewerkt met een twee traveeën brede puntgevel op arduinen plint met voetkrabber en verluchtingsroosters. De gevelversiering bestaat uit bepleisterde en beschilderde speklagen, hoek- en negbklokken, een bas-reliëf en een ingeschreven driezijdig fronton met boogfries en oculus onder een overkragende houten kroonlijst op klossen. De voorgevel is voorzien van getoogde vensters en deur met ruitvormige ijzeren tracering.
De kapel heeft een driebeukig grondplan met vijfzijdige koorapsis en bovengalerijen in de zijbeuken. Het interieur is bepleisterd en beschilderd, consequent uitgevoerd in neoclassicistische stijl met pilasters, kroonlijsten, paneelwerk, marmeren lambrisering. De middenbeuk is overwelfd door een tongewelf op Ionische pijlers en pilasters, de zijbeuken hebben een vlakke zoldering.
Wat het mobilair betreft, bevat de kapel:
Dit voormalig woonhuis van juffrouw Van Genechten, was op het moment van de bescherming het dienstencentrum van de OCMW. De woning heeft een 17de-eeuwse kern gerenoveerd in de 19de eeuw, wellicht samen met de bouw van de kapel.
Het hoekhuis met dubbelhuisopstand telt vijf traveeën en twee bouwlagen onder een afgewolfd zadeldak van mechanische pannen. De twee linker traveeën bevinden zich achter het koor van de aanpalende kapel.
De verankerde, rood geschilderde bakstenen lijstgevel op gecementeerde plint is versierd met witgeschilderde muurbanden, hoek- en negblokken, een overhoekse baksteenfries en een houten kroonlijst op klossen, doorbroken door nis met heiligenbeeld. De begane grond bevat beluikte, getoogde vensters en een deur. De rechthoekige bovenvensters hebben afgeronde bovenhoeken. De achtergevel is sober, verankerd en gecementeerd, met rechthoekige muuropeningen.
Het interieur werd deel vernieuwd en samengevoegd met nummer 45. De inkomhal is voorzien van houten kwartslagtrap met gegroefde trappaal, spijlenleuning en houten rondboogdoorgang met pilastermotief. Op de begane grond liggen fraaie decoratieve tegelvloeren met geometrisch en gestileerde bloemmotieven. De zolder is toegankelijk via een vermoedelijk oorspronkelijke houten spiltrap, doorlopend over nummer 45. De kelder is toegankelijk via nummer 44 en gelegen onder nummer 45, met bakstenen kwartslagtrap, vloer van baksteen en rode gebakken tegels, eerste deel met troggewelf, tweede deel met tongewelf.
Dit was het voormalig noviciaat van de begijnen, op het moment van de bescherming dienst doend als dienstencentrum van het OCMW. Wellicht heeft de woning een 17de-eeuwse kern, maar werd het huis sterk aangepast in de 19de eeuw.
Het betreft een dubbelhuis van zes traveeën en twee bouwlagen, samen met de nummers 46 en 47 onder een vernieuwd, gemeenschappelijk dak in zwarte en rode Vlaamse pannen. De bakstenen lijstgevel op beschilderde plint wordt gemarkeerd door een verhoogde, risalietvormende inkomtravee met het beeld van Sint-Jozef in de top, hoeklisenen en overhoekse baksteenfries. De getoogde vensters op de begane grond hebben luiken, deze op de bovenverdieping worden vergezeld vaneen kordonvormende waterlijst. De vensters zijn verder voorzien van kenmerkend houtwerk en ijzeren roedeverdeling.
De deels gecementeerde en verankerde achtergevel vertoont bouwsporen van gedichte muuropeningen en aanbouwsels. De gevel bevat rechthoekige muuropeningen met houten lateien of strekse boog.
Het interieur is deels vernieuwd en samengevoegd met nummer 44. In de woonplaats staat een 18de-eeuwse schouw met brede gemetselde haard, bepleisterde en beschilderde mantel met afgeschuinde hoeken en spiegelboogvorm, geprofileerde en beschilderde houten schouwbalk, bepleisterde en beschilderde boezem met paneel en lijstwerk en onder meer een centraal spiegelboogvormig paneel. In het salon staat een 18de-eeuwse hoekschouw: gemetselde haard met afgeronde hoeken en rood-zwarte tegelvloer in de haard, spiegelboogvormige mantel, beschilderde houten schouwbalk en boezem met lijst- en paneelwerk. De zolder is toegankelijk via de vermoedelijk oorspronkelijke houten spiltrap en loopt door over het huis nummer 44. De kelder – toegankelijk via nummer 44 en gelegen onder nummer 45 - is bereikbaar via een bakstenen kwartslagtrap en heeft een vloer van baksteen en rode gebakken tegels. Het eerste deel van de kelder heeft een troggewelf, het tweede deel een tongewelf.
Dit zijn twee enkelhuizen van drie traveeën met een 19de-eeuws uitzicht, aansluitend bij nummer 45. Ze hebben sobere, deels gecementeerde en verankerde achtergevels met rechthoekige muuropeningen en bouwsporen van vroegere muuropeningen.
Het interieur is aangepast. In nummer 45 bleef de tegelvoer van blauwe hardsteen bewaard in de hal. De kelder met bakstenen kwartslagtrap, heeft een vloer van rode gebakken tegels en een troggewelf.
Dit enkel hoekhuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder leien zadeldak met dakkapel en aandak klimt op tot de 17de eeuw.
De verankerde bakstenen lijstgevel, rood geschilderd en heropgevoegd met knipvoegen heeft houten kruis- en kloosterkozijnen onder ontlastingsstrek met witgeschilderde sleutel. De inkomtravee bevat een houten kloosterkozijn naast een smalle rechthoekige deur met bovenlicht. De gedeeltelijk vrijstaande verankerde zijgevel is voorzien van muurvlechtingen.
In het interieur staat een vermoedelijk 19de-eeuwse Engelse eiken trap met zware cilindervormige trappaal en spijlenleuning. Op de gelijkvloerse verdieping wordt de achterste plaats gekenmerkt door moerbalken op geprofileerde sloffen en tussenliggende plafondvlakken met omlijst paneelwerk.
Deze enkelhuizen van vier of drie traveeën en twee bouwlagen hebben een gemeenschappelijk vernieuwd pannen zadeldak (met inbegrip van de nummers 53 en 54). Ze werden aangepast in 19de eeuw, maar hebben duidelijk oudere kernen, te zien aan de achtergevel van nummer 55 met ankers, de bewaarde houten kozijnramen, het opgeschilderd kruis boven de nok van het haakse bijgebouwtje, de moerbalken, ...
De huizen hebben lijstgevels met muurankers voor de nummers 49, 51 en 52. Er zijn verschillende muuropeningen: rechthoekige met houten latei onder ontlastingsstrek, rechthoekige met afgeronde bovenhoeken en segmentbogige. Nummer 50 heeft een risalietvormende, verhoogde inkomtravee met witgeschilderd, plaasteren Onze-Lieve-Vrouwebeeld in een puntige geveltop.
Wat het interieur betreft heeft nummer 51 in het voormalig salon op het gelijkvloers aan de straatzijde een vermoedelijk 18de-eeuwse schouwboezem, bepleisterd en beschilderd met afgeschuinde hoeken met pilastermotief en een centraal spiegelboogvormig paneel met vegetaal en schijfmotief. Op de verdieping aan de achterzijde staat eveneens een vermoedelijk 18de-eeuwse gedichte spiegelboogvormige schouwmantel uit hout met afgeschuinde hoeken en houten boezem. Nummer 52 heeft op de eerste verdieping een overloop met brede houten plankenvloer. De kelder is voorzien van een tongewelf.
Deze begijnenhuizen zijn gewijd aan de Heilige Barbara en de Heilige Odrada. Het gaat respectievelijk om een enkel- en dubbelhuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder een gemeenschappelijk vernieuwd zadeldak (van nummer 49 tot nummer 55), uit de tweede helft van de 17de eeuw. Nummer 53 kan gedateerd worden "1679" aan de hand van de muurankers. Qua opbouw en uitzicht zijn ze te vergelijken met de nummers 40, 41 en 42 aan de overkant.
Nummer 54 heeft een benedenvenster in de achtergevel met origineel, in lood gevat glas voor de bovenlichten en nog aanwezige diefijzers. In het interieur bleven in dit huis de moer- en kinderbalken op sloffen en de houten trapkast bewaard. In nummer 53 vinden we op de gelijkvloerse verdieping een gestuct plafond met gestucte moerbalken, versierd met lijstwerk en rozetten.
Huis nummer 56 was het voormalig woonhuis van de pastoor van het begijnhof Joannes Mermans (+ 1697). Hij woonde er van 1677 tot 1697. In 1693 stichtte Johannes de 'fondatie Mermans'. Hierdoor konden minder bemiddelde vrouwen uit Mol, Balen, Dessel, Turnhout en omgeving hier begijn worden. Om dat mogelijk te maken werd het huis van de pastoor na zijn overlijden een convent, waarin acht armere vrouwen uit zijn geboortestreek kosteloos mochten wonen. Het convent werd naar zijn stichter Sint-Jansconvent genoemd.
In 1953 gaf het OCMW, eigenaar van de het convent, 'De Vrienden van het Begijnhof' de toestemming om de oude voorwerpen van de begijnen te verzamelen op het gelijkvloers van het convent. Op die manier werd een museum gesticht dat werd geopend op 27 september 1953 en aanvankelijk één dag per week open was. Op de verdieping woonde nog één begijntje. Het museum evolueerde van twee kamers naar de hele voorbouw. In 1998 werd ook de achterbouw aangesloten.
Het aanpalende huis nummer 55 maakt eveneens deel uit van het museum. De restauratie van beide huizen gebeurde onder leiding van architect E. Wauters.
Huis nummer 56 betreft een in de kern 17de-eeuws complex met voorhuis, binnenkoer, achterhuis en bijgebouwen.
Het voorhuis heeft een dubbelhuisopstand van vijf traveeën en twee bouwlagen onder een vernieuwd zadeldak van mechanische pannen. Het voorhuis klimt op tot de 17de eeuw, maar heeft een 19de-eeuwse voorgevel. De verankerde bakstenen lijstgevel bevat rechthoekige, aangepaste muuropeningen met houten latei en ontlastingssysteem. Op de begane grond zijn de venster beluikt. De verankerde zijpuntgevels hebben aandaken en vlechtingen. De achtergevel is voorzien van bewaarde houten kozijnramen en een korfboogvormige omlijsting van een voormalige koetspoort.
Het interieur is met name in de voormalige grootjufferskamer opvallend. De kamer heeft een 18de-eeuws plafond in Lodewijk XV-stijl en 17de-eeuwse schoorsteen van baksteen en hout, een schoorsteenmantel met tegels, bakstenen en twee getorste zuilen met hoofdgestel.
Haaks aansluitend op het voorhuis bevindt zich een verankerd bakstenen bijgebouwtje met keuken. De tuitvormige schoorsteengevel heeft aandaken en vlechtingen en vernieuwde houten kozijnramen.
Het voormalig koetshuis, later ingericht als huiskapel, is voorzien van een oorspronkelijke keuken met 17de-eeuwse open haard van baksteen en hout met tegels, 'moos' en pomphuis.
Aan binnenkoertje ligt eveneens een washuis van drie traveeën en anderhalve bouwlaag onder een zadeldak, uit de 17de eeuw. In de verankerde voorgevel met dubbelhuisopstand zit een houten kruiskozijn naast houten ingekaste, rechthoekige vensters en een deur. De zijpuntgevels hebben aandaken. Er is een nog aanwezige 17de-eeuwse schoorsteen met 'wasfornuis', bepleisterde 18de-eeuwse rococoschoorsteen (circa 1760) en blauw geschilderde, eikenhouten trapkast.
De aanpalende turfschuur met houten crucifix onder afdakje, was vroeger in gebruik als schapenstal, maar maakt nu ook deel uit van het museum.
Dit huisje met 17de-eeuws uitzicht werd onder leiding van architectenbureau F. en P. Schoeters gereconstrueerd. Het betreft een vrijwel vierkant, verankerd bakstenen gebouwtje van drie en vier traveeën, met twee bouwlagen aan de voorzijde en één aan de achterzijde, onder een mank, afgewolfd zadeldak. Op de begane grond bevinden zich de beluikte houten kruiskozijnen naast een rechthoekige ingekaste deur.
Ook het interieur werd volledig gereconstrueerd.
Dit is een reeks van vier neogotisch getinte huizen, van twee of vier traveeën en twee bouwlagen onder een gemeenschappelijk pannen zadeldak, opgetrokken omstreeks 1900, vermoedelijk naar ontwerp van architect P.J. Taeymans. Nummer 62 heeft wellicht een oudere kern, dat is te zien aan de gevelordonnantie en hogere daknok.
De bakstenen lijstgevels met enkel- of dubbelhuisopstand, worden gemarkeerd door een plint, speklagen, dorpels, boogstenen en omlijstingen van natuursteen en simili. De rechthoekige vensters worden vergezeld van uitspringende onder-, tussen- en bovendorpels en ontlastingsbogen. De korfboogdeurtjes hebben een spits bovenlicht, waarin zich een vierpasmotief bevindt, in een omlopende omlijsting.
De sobere bakstenen achtergevels hebben getoogde muuropeningen. Er zijn ook gekoppelde haakse bijgebouwen onder zadeldaken.
Het interieur is opgevat conform een grondplan uit het begin van de 20ste eeuw. In de gangen van de nummers 59 en 60 zijn er wandbeschilderingen en sporen van imitatiemarmer. De troggewelfde kelders zijn bereikbaar via een bakstenen trap, in nummer 59 met een vloer van platgeplaatste bakstenen. In de woonkamer van nummer 60 ligt er een vloer van rode gebakken tegels, aan de tuinzijde ligt eveneens een tegelvloer in rood- en grijstinten. In de gang van nummer 62 ligt een zwarte marmeren tegelvloer met witte marmeren boord. De bepleisterde en geschilderde wanden zijn, ter hoogte van het trappenhuis, voorzien van een gestucte wandgeleding van pilasters onder dwarsbalken op sierconsoles. De bordestrap bevindt zich onder een decoratief bovenlicht. De twee woonvertrekken worden van elkaar gescheiden door een vierdelige houten vleugeldeur met panelen. De vernieuwde keuken heeft een uit de bijkeuken gerecupereerde arduinen gootsteen.
Dit 17de-eeuws dubbelhuisje van drie traveeën en twee bouwlagen onder een zadeldak van Vlaamse pannen, is gewijd aan de Heilige Dymphna. De bovenverdieping is mogelijk van latere datum, te zien aan de verspringende ankers.
De verankerde, bakstenen lijstgevel op hoge beschilderde plint, is voorzien van houten, beluikte kruiskozijnen en ingekaste rechthoekige bovenvensters onder een ontlastingsboog. Boven de eenvoudige rechthoekige deur zit een bakstenen rondboognis met heiligenbeeld. De zijpuntgevel heeft een aandak en het interieur is sterk gerenoveerd.
Dit enkelhuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder doorlopend pannen zadeldak heeft een bakstenen lijstgevel met beschilderde plint. In de voorgevel zitten rechthoekige muuropeningen met kleine roedeverdeling, houten lateien en arduinen vensterdorpels, ruitvormige roedeverdeling voor het bovenlicht van de deur en beluikte benedenvensters.
De sobere achtergevel heeft rechthoekige muuropeningen. Er staat een bijgebouw van drie traveeën onder een pannen lessenaarsdak achteraan in de tuin.
Het interieur met opkamer is deels vernieuwd . De kelder is tongewelfd en op de verdieping liggen brede plankenvloeren.
Deze twee enkelhuisjes in spiegelbeeld van twee traveeën en twee bouwlagen, zitten samen met nummer 64 onder een doorlopend zadeldak van Vlaamse pannen. De eenvoudige bakstenen voorgeveltjes hebben een 19de-eeuws uitzicht, maar de gerestaureerde, 17de-eeuwse zijpuntgevel van nummer 66 met ankers en vernieuwde houten kruiskozijnen, de uitbouw alsook de inwendige structuur, opklimmend tot de 16de eeuw, wijzen op een oudere kern. In oorsprong waren de huizen slechts één bouwlaag hoog, maar in het begin van de 19de eeuw werd een hogere voorgevel met kroonlijst aangebracht. Ook de zijgevels werden verhoogd, te zien aan de muurvlechtingen die het oorspronkelijke volume aangeven.
Bij de restauratie, uitgevoerd onder leiding van architect E. Wauters in 1979, werd tussen nummer 65 en 66 een scheidingswand in vitswerk blootgelegd, volledig intact bewaard in nummer 66. Deze wand vertoont een houten stijl- en regelwerk, in moer- en bovenbalk vastgezet met pen- en gatverbindingen. In horizontale richting zijn twee regelbalken en een schoorbalk van het oude dak zichtbaar. De versieringen onderaan de moerbalk laten vermoeden dat deze aanvankelijk zichtbaar was, alsook dat de planindeling van deze woningen totaal verschillend was. Naar alle waarschijnlijkheid waren deze huizen oorspronkelijk van hout en zouden de beschreven relicten uit de 16de eeuw dateren.
Wat het interieur betreft heeft nummer 66 een opkamer waaronder een troggewelfde kelder zit met bakstenen trap en vloer van rode gebakken tegels. Op de verdieping in de slaapkamer aan de voorzijde zit de hierboven vermelde, zichtbaar gemaakte vitswerkwand.
Tussen de nummers 66 en 67 bevindt zich een gekasseide binnenkoer, aan de straatzijde afgesloten met bakstenen muur met twee segmentboognissen en bereikbaar via een 18de-eeuwse korfboogpoort in een geprofileerde, arduinen omlijsting met rocaillesleutel, waterlijst en vleugelstukken in Lodewijk XV-stijl.
De west- en oostzijde van de binnenkoer wordt begrensd door de zijgevels van nummers 66 en 67. De noordzijde wordt afgesloten door het voormalige washuis en de hostiebakkerij, een verankerd bakstenen gebouwtje van vijf traveeën en één bouwlaag met segmentboogvormige muuropeningen. In de oostwand zit een voormalige alkoof waarboven zich een bewaarde uitsparing bevindt onder een balk met bewerkte sloffen en inscriptie “1614”. De westwand is voorzien van een brede haard met bepleisterde en beschilderde wang, deels betegelde achterwand en houten schouwbalk. Er bevindt zich tevens een bewaarde gemetselde wasketel met bepleisterde kuip en houten deksel. De ommuurde tuin aan de noordzijde was vroeger de kruid- en moestuin van het begijnhof.
Aan westzijde van de binnenkoer staat een gemetselde sokkel met gepolychromeerde houten piëta onder afdakje. Centraal staat een arduinen pomp met wortelmotief uit de 17de eeuw, geplaatst tegen een arduinen pijler in Lodewijk XVI-stijl met strikken, festoenen, kapiteel en siervaas, afkomstig van de afsluiting rond de Sint-Pieterskerk.
Rond 1400 werd reeds een infirmerie vermeld, gelegen aan de zuidzijde van het hof, die in 1562 door brand vernield werd. Het huidig gebouw werd opgetrokken in 1614, met ziekenkamers op de begane grond en logeerkamers voor familie van de begijntjes op de verdieping. Later vond er ook een hostiebakkerij onderdak, die instond voor de bevoorrading van de sector Turnhout-Hoogstraten. Sedert 2000 is de infirmerie aangepast aan een kantoorfunctie (Brepols Publishers).
Het hoekhuis telt drie en negen traveeën en twee bouwlagen onder een afgewolfd leien zadeldak. Het bakstenen dubbelhuis heeft een in de 19de eeuw vernieuwde voorgevel, beëindigd met hoofdgestel. Voorts zijn de gevels verankerd. Voor- en zijgevels zijn voorzien van aangepaste rechthoekige muuropeningen met houten latei op de begane grond en afgeronde bovenhoeken op de bovenverdieping. De ruitvormig getraceerde ramen zijn deels blind. Alleen benedenvensters van de voorgevel zijn beluikt. De witgeschilderde binnenplaatsgevel rust op een gepikte plint met getoogde muuropeningen op de begane grond. De oorspronkelijke, puntvormige achtergevel met aandak en vlechtingen, wordt aan de basis geschraagd door steunberen. De begane grond heeft een bewaard houten kruiskozijn, een rechthoekige deur en voorts enkele aangepaste vensters.
Het interieur wordt gekenmerkt door fraai binnenschrijnwerk met decoratief ijzer- of glaswerk, houten vleugeldeuren met panelen onder deurwaaiers met radvormige roedeverdeling en structuurglas. In de kelder, bereikbaar via een bakstenen trap, liggen twee tongewelven in elkaars verlengde en ligt een vloer van bakstenen op hun kant. In de doorgang naar de voormalige wasserij/hostiebakkerij, bevindt zich een arduinen gootsteen met koperen zeef, koperen kranen en dubbele ijzeren pomparm met bolvormige handgreep.
Het aanpalende straatje aan de oostzijde voert naar een eenvoudige bakstenen korfboogpoort, de noordelijke zijingang van het begijnhof. Om de doorgang van brandweerwagens toe te laten, werd de poort verhoogd in 1986.
Dit hoekhuisje van twee en drie traveeën werd aangepast in de 19de eeuw, maar vertoont nog sporen in zij- en achtergevel die duidelijk verwijzen naar een 17de-eeuwse kern: houten kruiskozijnen, gedichte korfbogige doorbrekingen, rondboogdeurtje, puntgevel met vlechtingen en houten kloosterkozijn.
Deze dubbelhuizen tellen vier traveeën en twee bouwlagen onder een gemeenschappelijk vernieuwd zadeldak van Vlaamse pannen (dat loopt van nummer 68 tot 72). In kern klimmen de huizen op tot de 17de eeuw (kelder), wellicht vernieuwd in 18de eeuw. Dat is te zien aan de datering "1792" in de zolderbalk, de inrichting in Lodewijk XVI-stijl voor nummer 72, en de schouwen op beneden- en bovenverdieping van nummer 69.
In de 19de eeuw onderging de voorgevel van nummer 69 enkele aanpassingen. Het is een verankerde, bakstenen lijstgevel met bewaarde houten kruiskozijnen, rechthoekige ingekaste deur met ruitvormig getraceerd 19de-eeuws bovenlicht en ontlastingsbogen. Nummer 72 heeft een gelijkaardige voorgevel en een quasi ongewijzigde achtergevel, voorzien van houten (kruis)kozijnen en houten deurkozijn met bovenlicht en (vermoedelijk latere) zijlichten. Dit huis heeft een formele tuin met door buxushaagjes omzoomde perken en bakstenen tuinpad.
Het interieur van nummer 69 wordt op het gelijkvloers woonvertrek vooraan gekenmerkt door een bepleisterde en beschilderde schouw, voorzien van een houten beschilderde schouwbalk en boezem met lijstwerk. Het woonvertrek achteraan heeft een vermoedelijk 18de-eeuwse schouw, bepleisterd en beschilderd, met spiegelboogvormige mantel en boezem met lijst- en paneelwerk. De opkamer doet vandaag dienst als berging. Op de verdieping bevindt zich de overloop met brede plankenvloer en in de badkamer zit een deels zichtbare moerbalk met versierde slof. De tongewelfde kelder is bereikbaar via een rechte bakstenen trap en heeft een vloer van rode gebakken tegels.
Het interieur van nummer 72 bleef zeer gaaf bewaard. Op de begane grond bevindt zich de gang met vloer van arduinen tegels, bepleisterde en beschilderde wanden met segmentbogige doorgang naar de trappenhal, bovenaan met geprofileerde lijst, geflankeerd door kapitelen op langgerekte consoles met groeven en guttae. Het stucplafond is versierd met lijst- en paneelwerk en stucmedaillon. Op de houten kwartslagtrap ligt een imitatieloper. De binnendeuren zijn origineel. In de opkamer staat een bepleisterde en beschilderde vermoedelijk 18de-eewse schouw met houten schouwbalk versierd met guttae, bepleisterde en beschilderde boezem met guirlandes en medaillon. Tevens is de opkamer opgesmukt met een vermoedelijk 18de-eeuws plafond met lijstwerk en spiegelboogvormig paneelwerk. Er ligt een brede planken vloer. In de woonkamer links van de gang staat een schouw met gemetselde haard en haardvloer, houten mantel met gegroefde pilasters met vergulde Ionische kapitelen, gegroefde schouwbalk en boezem met gegroefde hoekpilasters en lijstwerk. Ook hier heeft het stucplafond lijst- en paneelwerk. Op de verdieping ligt er in de gang een brede plankenvloer en zijn de wanden voorzien van imitatie natuursteenbeschildering. In de kamer aan de voorzijde staat een gemetselde, beschilderde schouw met geprofileerde houten schouwbalk en boezem met spiegelpaneel. De vensters behielden grotendeels hun sluitsysteem. De tongewelfde kelder is bereikbaar via een bakstenen trap en heeft een vloer van rode gebakken tegels.
Dit is een reeks van enkel- en dubbelhuizen van twee, drie of vier traveeën onder een zadeldak van Vlaamse pannen. Nummer 75 is voorzien van een dakkapel. In de kern klimmen de huizen op tot de 17de eeuw, later werden ze verhoogd (te zien aan de zijgevel van nummer 78) en aangepast.
De verankerde bakstenen lijstgevels, met 19de-eeuws uitzicht, hebben rechthoekige muuropeningen, houten lateien, ontlastingsbogen, luiken op de begane grond, een deur met ruitvormig getraceerd bovenlicht en een trekbel.
Nummer 76 is de voormalige pastorie van het begijnhof, in 1648 opgericht door bouwmeesters Frits Van Esch en Hans Wagemaecker. De twee hardstenen palen op het voetpad (de huidige zijn vernieuwd), wijzen op het belang van de woning. Deze 'nieuwe' pastorie werd uitzonderlijk binnen in het begijnhof gebouwd. Nummer 77 is voorzien van een zadeldak met kunstleien aan de straatzijde en pannen aan de tuinzijde. De zijpuntgevels hebben aandaken en vlechtingen. Nummer 78 is een hoekhuis, met sporen van geschilderde speklagen, een zijpuntgevel met jaarankers “1652” en houten luik in top. De muurvlechtingen in de zijgevel geven het oorspronkelijke volume aan. Nummer 75 heeft een tongewelfde kelder, bereikbaar via een bakstenen trap en een vloer van rode gebakken tegels en gemetste wandnissen.
Deze huisjes wijken achteruit ten opzichte van de rooilijn en hebben een voortuin. In kern klimmen de huizen op tot de 17de eeuw. Er vonden talrijke aanpassingen plaats in de 19de en de 20ste eeuw. Ze werden in 1981-1983 gerenoveerd onder leiding van architect E. Wauters.
Het zijn dubbel- (nummers 79 en 80) en enkelhuizen (nummers 81 en 82) van twee, drie of vijf traveeën en één, anderhalve of twee bouwlagen. Nummers 81 en 82 waren oorspronkelijk slechts één kamer diep, maar werden in de 18de eeuw met een tweede plaats uitgebreid. Het zijn verankerde bakstenen huizen. Nummer 79 heeft houten kruiskozijnen op de begane grond, ingekaste rechthoekige bovenvensters en een korfboogdeur. Nummer 80 is gereconstrueerd met rechthoekige vensters met houten latei, twee dakkapellen, een getrapt dakvenster en zijpuntgevel met aandak. Nummers 81 en 82 hebben rechthoekige en segmentbogige muuropeningen, manke zijpuntgevels met aandak en muurvlechtingen. Nummer 82 heeft bovendien een metsersteken in de voorgevel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De kabinetskaart van de Ferraris toont het begijnhof met centraal op het begijnhofplein een aantal rechthoekige perken. Ten noorden ligt de hoeve met boomgaard en vijver, ten westen liggen weilanden. Het geheel wordt begrensd door een dreef met bomenrij, de Begijnendreef.
Op het binnenplein van het begijnhof werden bleekweides aangelegd om inkomsten te genereren voor de begijnen. Na het wassen had het linnen een gele kleur. Op het kort gehouden gras werd het linnen uitgespreid om te bleken door de combinatie van zuurstof en zonlicht. Op een 19de-eeuwse lithografie van Hoolans is te zien dat de bleekweides omzoomd zijn met een zeer kort gehouden haag om te vermijden dat iemand het veld zou betreden. Ook bomen werden geweerd omwille van blaren en vogels.
De tuinen van de begijnhofhuisjes waren strikt van elkaar gescheiden door hagen en vormden een privaat onderdeel van de begijnhofwoning, wellicht te linken aan de cultus rond het ‘besloten hofje’. Er werden nooit bomen geplant in de tuintjes, tenzij in de pastorietuin. De meest voorkomende tuinafsluiting was de beukenhaag. Later werden vaak muren gemetst tussen de tuinen. De tuintjes zelf waren eenvoudige grasvelden met perken met sierbloemen of kruiden.
Deze situatie blijft grotendeels ongewijzigd tot het midden van de 20ste eeuw. In 1932 werd de Meirloop aan de oostzijde gedempt. Vandaag herinnert enkel de naam Meirstraat hier nog aan. In 1950 werden de weilanden en de vroegere begijnenhoeve met landerijen ingenomen door de Maatschappij voor Huisvesting. Hierdoor wijzigde de historische configuratie van het begijnhofdomein.
Vandaag wordt het begijnhof gekenmerkt door een organisch gegroeid binnenhof met verschillende entiteiten. Bij de bouw van de Calvarie in het oosten van het binnenplein in 1786 werden hier acht lindes geplant. Momenteel zijn er nog zes bomen aanwezig. Achter deze linden werden twee rijen leilindes toegevoegd. Deze bomen werden pas aangeplant nadat de activiteit van het bleken was stopgezet. Bij de Lourdesgrot meer centraal op het plein werd een aantal beuken aangeplant om een bosrijke omgeving te evoceren. De pomp wordt hier overschaduwd door een grote treurwilg.
Ten westen van de begijnhofkerk staat een oude kastanjeboom. Op het gazon zijn acht conisch gesnoeide jonge taxussen in een symmetrisch patroon geplaatst. In het grasveld staat een uniek exemplaar dat ooit werd gekapt maar zichzelf heeft weten te verjongen. Langs de noordzijde van het binnenplein ligt er tussen de huizen nr. 56 en nr. 58 een boomgaard met kastanjebomen. Het gaat om de oude boomgaard, die verder doorliep in de moes- en kruidentuin en de gronden van de verdwenen boerderij. Oorspronkelijk lagen de boomgaard en de boerderij buiten de ommuring. Door de huizenrij was het groen oorspronkelijk niet zichtbaar vanop het centraal plein zoals nu het geval is.
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuis
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnenhuizen
Omvat
Begijnhofkerk
Omvat
Begijnhofmuseum
Omvat
Calvarie-monument
Omvat
Drie begijnenhuizen
Omvat
Heilige Rosalia, Heilige Gertrudis en Heilige Catharina
Omvat
Hoekhuis
Omvat
Infirmerie
Omvat
Kruisberg
Omvat
Lourdesgrot van 1876
Omvat
Ouderlingentehuis
Omvat
Sint-Annaconvent
Omvat
Sint-Jozefconvent
Omvat
Twee begijnenhuisjes
Omvat
Twee begijnenhuizen
Omvat
Woonhuis
Is deel van
Turnhout
Omvat
Toevalsvondst Begijnhof
Omvat
Turnhout Begijnhof
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Begijnhof [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/122152 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.