Het begijnhof van Aarschot ontstond circa 1259, toen Hendrik III van Brabant en Aleydis van Bourgondië hun schuur en omgeving schonken voor de oprichting van een nieuw begijnhof, dat zich verder uitbreidde, rondom een plein, in de nabijheid van de Onze-Lieve-Vrouwekerk.
In 1543 werd het begijnhof haast volledig vernield tijdens een hevige brand en heropgericht in 1635. De stichting werd opgeheven tijdens de Franse Omwenteling (1797). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het hof grotendeels verwoest. Alleen het gedeelte "Zeven Weeën" (Begijnhof nummer 15-19) werd vrij intact bewaard; zijn langshuizen met twee verdiepingen, zadeldak en dakkapellen uit de 17de eeuw behoren tot de traditionele bak- en zandsteenstijl (met verwerking van ijzerzandsteen); de typische kruisvensters en min of meer uitgewerkte vormen van rondboogdeurtjes met ovaal of rechthoekig bovenlicht geven nog een goed beeld van de algemene bouwtrant.
De vroegere inplanting en het gesloten karakter van het hof, zijn echter volledig teloorgegaan, mede door het doortrekken van de Stationsstraat die het in twee splitst. Het zuidelijke deel, heropgebouwd met inlassing van het oude materiaal, onder meer een gevelsteen met bouwopschrift "A° 1636 14e mey" in het huis nummer 20, wordt heden gebruikt als ouderlingentehuis.
Zoals op meerdere plaatsen in het land leefden de eerste begijnen van Aarschot verspreid in de stad. Zij vormden kleine gemeenschappen en voorzagen in hun levensonderhoud door handenarbeid. In de 13de eeuw gingen die gemeenschappen zich vestigen op een plaats even buiten de eerste wallen bij een waterloop. Omstreeks 1250 schonk Hendrik III, hertog van Brabant, zijn huis met schuur te Aarschot aan de begijnen. Deze gebouwen waren gelegen buiten de eerste omwalling van Aarschot, te midden van vruchtbare weilanden, nabij de Demer. De oppervlakte van de geschonken goederen is niet bekend, maar in 1253 waren de begijnen in het bezit van ca. 1 bunder grond die zij onder andere gekocht hadden van ridder Hugo van Helene. Een deel hiervan was gelegen binnen de omgang van het begijnhof. Dadelijk na de stichting werd begonnen met de bouw van een kerk in het midden van het hof en daaromheen werden begijnenhuizen opgetrokken. Er werd ook een infirmerie gebouwd die moest dienen als verblijfplaats van arme en zieke begijnen.
Over het beeld van het Begijnhof voor 1578, toen de stad bijna totaal verwoest werd, zijn er dus slechts schaarse gegevens beschikbaar. De kaart van Deventer uit ca. 1565 toont het Begijnhof als een onregelmatige vijfhoek aan de noordzijde begrensd door de Demer, aan de andere zijden door grachten. De bebouwing beslaat niet de ganse oppervlakte van de vijfhoek, aan de zuid-oostzijde is een gedeelte van het terrein waarschijnlijk voorbehouden als tuin. In het midden van het bebouwde plein bevindt zich de kerk. Archiefstukken vermelden op het Begijnhof zestien bewoonde, twee onbewoonde en drie Heilige Geesthuizen naast een infirmerie voor een totaal van 28 personen. Hierbij moet opgemerkt worden dat sommige woningen door twee of meer zusters werden bewoond. In de telling wordt er ook melding gemaakt van een huis in opbouw.
Omstreeks 1600 begon de heropbouw van de meeste huizen en gebouwen. Op de “Caerte figuratief van ’t Begijn-hof inde stadt Aerschot” uit 1973 heeft de buitensingel van het hof weinig verandering ondergaan: een onregelmatige vijfhoek met grachten en een uitloper naar het zuiden. De wederopbouw was slechts gedeeltelijk gevorderd met bebouwing die zich uitstrekt aan de noord-oost-zijde over de noordzijde tot een klein gedeelte van de westzijde, inclusief een infirmerie, het poorthuis aan de oostzijde en hierbij aansluitend convent. Het overige deel van het terrein werd ingenomen door tuin, raaphof en boomgaard. Op dit moment lagen zowel het eigenlijke Begijnhofplein als het Infirmerieplein nog open aan de zuidzijde. In 1692 kwam hierin verandering. De grens tussen de eigendom van de Proostdij en het Begijnhof had een onregelmatige vorm en om aan de zuidzijde van het plein vier nieuwe huizen te kunnen bouwen werd tot een herverkaveling overgegaan. Het Begijnhof stond een deel van de boomgaard af om het gebied grenzend aan het hof in het verlengde van de gracht vertrekkende aan het poortgebouw bij het Begijnhof te voegen. Door deze verhandeling kreeg de buitenste singel zijn definitieve grenzen zoals terug te vinden op het de kaart van Wendrix uit 1716 (“Den singel van het Begijnhof binnen de stadt Aerschot”), het figuratief plan van de stad (waarschijnlijk eind 18de eeuw) en de Atlas der Wegen der Stad Aarschot uit 1845. In 1717 was de kring rond het eigenlijke begijnhofplein bijna gesloten, er was allen nog een opening af te sluiten aan de westzijde. In 1762-1763 werd het plein afgesloten door de bouw van een rij huizen vertrekkend aan de bestaande huizen aan de westzijde tot aan de hoek van de woningen aan de zuidzijde.
Op het einde van de 18de eeuw zag het Begijnhof eruit als een onregelmatige vijfhoek aan alle zijden omgeven door bebouwing met als middenpartij de kerk, ingeplant tegenover de ingangspoort, aan de zuidzijde van de kerk bevond zich het Convent, aan de noord-west-zijde, was er een afgesloten terrein voorbehouden voor ‘den blijck’ waar zich ook een overdekte waterput en een kruisbeeld bevonden. Aan de westzijde van het eigenlijke begijnhofplein, hierbij aansluitend en toegankelijk door een poortgebouw, werden allerlei dienstgebouwen opgericht: Infirmerie, brouwerij, stallen, eveneens gegroepeerd rond een afgesloten pleintje. Het algemeen plan maakt dus een duidelijk onderscheid tussen de functie van de sticht: een besloten hof uitsluitend bestemd voor de behuizing van de begijnen; een afzonderlijk gebouwencomplex bestemd voor de afhankelijkheden waar personen vreemd aan de communauteit hun intrek mochten nemen. De verdere eigendom van het Begijnhof bestond uit tuinen en boomgaard. Het Aarschots Begijnhof kon gerangschikt worden onder het type van de pleinbegijnhoven. Het typisch uitzicht ging echter volledig teloor met het doorbreken van het plein in ca. 1860 door de aanleg van de Stationsstraat, een slachtoffer hiervan was de begijnhofkerk.
Het blok gelegen aan de noordzijde van het plein (nu individuele ééngezinswoningen) bestond (gebaseerd op twee foto’s) uit woningen van één bouwlaag onder een zadeldak met dakkapellen. De kopwoning gelegen aan de vroegere ingangspoort was hoger opgetrokken echter zonder vensteropeningen in de voorgevel van de bovenverdieping. De zijgevel en achtergevel werden op de hoeken geschraagd door twee zware ‘freiten’ (steunbeer/uitmetseling). Het gebouwencomplex aan de noord-west-zijde, bewaard gebleven tot in 1944 (nu appartementen), bestond uit huizen met twee bouwlagen onder een sterk hellend zadeldak. De dakvensters waren in hout met een driehoekig fronton en de zijstijlen ervan liepen onderaan uit op een voluut. Het sterk overstekende dak was ondersteund door kroonlijstblokken voorzien van een bepleistering met iets lager een bolrond lijstje ingewerkt. De plint van de voorgevels was uitgevoerd in ijzerzandsteen. Alle ramen waren origineel kruisvensters met een eenvoudige omlijsting in witte zandsteen van Gobertange en ontlastingsbogen in baksteen. Alle deuren waren voorzien van eenvoudige omlijstingen in witsteen zonder voetstukken en afgedekt met een rondboog met licht uitspringende imposten.
De huizen gelegen tussen de poort naar de watermolens (’s Hertogenmolens) en de vroegere schuur hebben twee bouwlagen onder een zadeldak. De voorgevels zijn onderbroken door vier overblijvende risalieten in de vorm van dakvensters. Het dak steekt weinig uit tegenover de gevel en word ondersteund door een uitkragende baksteenfries. De vensteropeningen zijn kruisvensters met in de bovenlichten van deze op de gelijkvloerse verdieping twee diefijzers. De eerste en derde deuropening in de rij (geteld vanaf de poort naar de watermolens) vormen een eenvoudige rondboog met licht geprofileerde druiplijst en uitspringende sluitsteen en imposten. Boven deze deuren bevinden zich gelijkaardig vormgegeven gevelnissen met een heiligenbeeld. De tweede deuropening is gelijkaardig opgevat met als enige verschil een liggend ovaal bovenlicht met licht geprofileerde omlijsting en afgedekt met druiplijst tussen de deuropening en de gevelnis. De vierde deuropening heeft ook een rondboogvorm met uitspringende sluitsteen en imposten, maar geen geprofileerde druiplijst, ook bevindt zich hierboven een bolkozijn en geen nis of ovaal bovenlicht. De doorgangspoort naar de vroegere Infirmerie is vervolgens voorzien van een gedrukte steekboog met vlakke omlijsting en licht uitspringende sluitsteen en imposten onder een geprofileerde druiplijst. De vroegere schuur, doorbroken door de Stationsstraat (nu Begijnhof, verlengde van Amerstraat) vormt het hoekhuis van deze huizenrij. Twee bouwlagen onder een sterk overstekend dak met twee houten dakvensters met driehoekig fronton en zijkanten onderaan uitlopend op een voluut en een holrond bepleisterde lijst als overgang naar de gevel. Vier traveeën met kruisvenster en een rechthoekige deuropening met bolkozijn boven in de voorgevel. De huidige zijgevel met rechthoekige deur- en vensteropeningen ingevuld met houten kruisvensters.
De huizen aan de oost- en zuidzijde van het plein waren volgens hetzelfde bouwschema als deze aan de noordzijde opgericht. Eén bouwlaag onder een zadeldak onderbroken door dakvensters van hetzelfde type als deze van de vroegere schuur. Bij de wederopbouw werd in de voorgevel van de huizenrij aan de zuidzijde een gedenksteen met opschrift: “Anno 1636 – 14 mey” ingemetst. Deze steen is mogelijk afkomstig van één van de huizen aan de noordzijde van het plein of van het conventgebouw.
Over het uitzicht van het poortgebouw aan de oostzijde zijn geen gegevens bekend.
In de 19de eeuw begon de ontmanteling van het Begijnhof. Volgens de kadasterkaart van Bastendorff (circa 1822) was toen het poortgebouw al verdwenen. Rond 1863 werd de kerk afgebroken en een deel van de schuur voor de aanleg van de toenmalige Stationsstraat. In 1881 volgde de afbraak van het conventgebouw om, nadat het sinds 1798 als vredegerecht had dienstgedaan, plaats te maken voor een ouderlingentehuis. In het begin van de 20ste eeuw verdween de huizenrij aan de noord-oostzijde en bij geallieerde bombardementen in 1944 ging de noordelijke huizenrij met de achterzijde naar de Demer gericht, verloren. Andere nog bestaande delen werden zwaar beschadigd, enkele werden afgebroken en naderhand gereconstrueerd. De enige nog ‘originele’ gebouwen zijn een gedeelte van de vroegere schuur en de vier aanpalende huizen en de poort naar de watermolens.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2013: Begijnhof, Aarschot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/186677 (geraadpleegd op ).
In 1259 schonken Hendrik III van Brabant en Aleydis van Bourgondië hun schuur en omgeving voor de oprichting van een nieuw begijnhof, dat zich verder uitbreidde, rondom een plein, in de nabijheid van de Onze-Lieve-Vrouwekerk. In 1543 werd het haast volledig vernield tijdens een hevige brand en heropgebouwd in 1635. De stichting werd opgeheven tijdens de Franse Omwenteling (1797). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het hof grotendeels verwoest. Alleen het gedeelte "Zeven Weeën" (Begijnhof nummer 15-19) werd vrij intact bewaard; zijn langshuizen met twee verdiepingen, zadeldak en dakkapellen uit de 17de eeuw behoren tot de traditionele bak- en zandsteenstijl (met verwerking van ijzerzandsteen); de typische kruisvensters en min of meer uitgewerkte vormen van rondboogdeurtjes met ovaal of rechthoekig bovenlicht geven nog een goed beeld van de algemene bouwtrant.
De vroegere inplanting en het gesloten karakter van het hof, zijn echter volledig teloorgegaan, mede door het doortrekken van de huidige Stationstraat die het in twee splitst. Het linkerdeel, heropgebouwd met inlassing van het oude materiaal, onder meer een gevelsteen met bouwopschrift "A° 1636 14e mey" in het huis nummer 20, wordt heden gebruikt als ouderlingentehuis.
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Begijnhof, Aarschot [online], https://id.erfgoed.net/teksten/122156 (geraadpleegd op ).