De Tuinwijk van Mechelen-aan-de-Maas kwam vanaf de late jaren 1940 tot stand in het kader van de steenkoolmijn van Eisden. De honderdvijftig woningen werden ontworpen door architecten Corthouts en ’s Heeren en werden tussen 1948 en 1950 gebouwd onder leiding van aannemer Nelissen (Bree). De opdracht kaderde binnen een grootschalig programma van huisvesting voor mijnwerkers ten tijde van de Kolenslag, dat gestuurd werd vanuit de Nationale maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken. De woningen werden daarnaast gedeeltelijk gefinancierd door de mijn zelf.
Na de Tweede Wereldoorlog was een grote nood ontstaan aan huisvesting door de toestroom van Europese vluchtelingen en Italiaanse gastarbeiders die het dalende aantal mijnwerkers moesten compenseren. Aangezien de huisvesting in barakkenwoningen aan de Zuid-Willemsvaart niet volstond, werden nieuwe wijken opgericht ten zuiden van de oude cité. De bouwmaatschappij van de steenkoolmijn, ‘Le Foyer du Mineur Sainte Barbe’, vatte zo ongeveer gelijktijdig de uitbouw aan van de mijncité van Vucht en deze ten zuiden ervan in Mechelen-aan-de-Maas. De plannen voor laatst genoemde wijk met zo’n 250 huizen dateerden al van 1940. De bouwgronden werden in 1947 verkocht door de Charbonnages Limbourg-Meuse aan de bouwmaatschappij, die vervolgens de uitbouw van de wijk aanvatte met zo’n 150 woningen. De uitbreiding van de wijk ten zuiden aan de Schuttershoef-, Bessen-, Schepen- en Meerkolstraat, waarvan het gebogen stratenpatroon voorzien was binnen het inplantingsplan van de bouwmaatschappij, vormt een afzonderlijk, eenvormig ensemble opgericht vanuit privaat initiatief vanaf 1950. De cités van Vucht en Mechelen-aan-de-Maas zijn thans voor een deel in bezit van de sociale huisvestingsmaatschappij Maaslands Huis. Deze maatschappij werd opgericht in 1952 en werd aanvankelijk sterk beïnvloed vanuit de mijn. Ze zorgde onder meer voor huisvesting van gepensioneerde mijnwerkers, die niet langer in de cités mochten wonen.
De wijk omvat een dens weefsel van een 150-tal wooneenheden die opgericht werden in opdracht van de mijn en opgevat zijn als koppelwoningen volgens het paviljoensysteem. Ze zijn geschikt binnen een geometrisch patroon van straten, gekenmerkt door een grote symmetrie rondom het centrale Rondpunt en de omliggende, gebogen Boogstraat die een dubbele as vormt, waarrond gekromde straten zijn geschikt. Binnen deze structuur valt moeilijk een tuinwijk volgens de principes van Unwin in te passen. Enkele aspecten zijn weliswaar aanwezig, zoals de aandacht voor perspectief en de diagonale schikking van de hoekhuizen. Toch bezit de groenaanleg van de wijk een ondergeschikt karakter, waarbij de straten niet beboomd zijn en er geen gemeenschappelijke open ruimte is voorzien. Het individuele groen per pand krijgt wel aandacht, hoewel de percelen iets kleiner en de woningen iets ruimer zijn in vergelijking met de oude cité en deze van Vucht.
De architecturale vormgeving is eenvoudig en repetitief, waarbij het karakter en materiaalgebruik van de verschillende types sterk bij elkaar aansluit. De symmetrische tweewoonsten van vier traveeën en één of twee bouwlagen onder pannen schild- of zadeldaken, eventueel van uitbouwen voorzien aan weerszijden, zijn alle uitgevoerd in roodbruin baksteenmetselwerk. De straatgevels worden geopend door rechthoekige vensters. De rondboogvormige toegangsdeuren in een bakstenen omlijsting, bevinden zich steeds in de flankerende traveeën. Het karakter van het geheel is ondanks individuele aanpassingen en restauraties herkenbaar.
Evaluatie
Deze wijk werd binnen de thematische inventarisatie van het sociale woningbouwpatrimonium zeer hoge tot uitzonderlijke erfgoedwaarde toegekend (top van de selectie).
De mijncité van Mechelen-aan-de-Maas kwam tot stand binnen de context van de Kolenslag. Bepalende elementen zijn de stedenbouwkundige aanleg die enkele vormelijke aspecten van de tuinwijken herneemt (koppelwoningen volgens paviljoensysteem met diagonale inplanting van hoekwoningen en zin voor perspectief in stratenpatroon), doch getuigt van een sterke vereenvoudiging en een sterke reductie van openbare ruimte en groen. De trend tot versobering is kenmerkend voor de Kolenslagcités en zet zich ook duidelijk verder in de architecturale vormgeving, die gekenmerkt wordt door een eenheid in types en materialiteit, waardoor een repetitief karakter ontstaat.
Auteurs: Verhelst, Julie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verhelst J. 2015: Steenkoolmijn van Eisden: Cité van Mechelen-aan-de-Maas [online], https://id.erfgoed.net/teksten/183451 (geraadpleegd op ).
Ter vervanging van het oorlogsbarakkenkamp langs het kanaal en om de vluchtelingen en de Italiaanse gastarbeiders van de "kolenslag" op te vangen, bouwt de mijn nog twee tuinwijken.
In het begin van de jaren 1950 wordt door de maatschappij van de "Foyer du Mineur" en met meerderheidsparticipatie van Limburg-Maas, tenslotte de tuinwijk van Maasmechelen gebouwd.
Bron: SCHLUSMANS F. 1996: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Bilzen - Maasmechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1996: Steenkoolmijn van Eisden: Cité van Mechelen-aan-de-Maas [online], https://id.erfgoed.net/teksten/122170 (geraadpleegd op ).