Het kasteel dateert in zijn huidige vorm uit het einde van de 17de eeuw, maar heeft een oudere kern. De twee ronde torens op de hoeken aan de oostzijde zijn restanten van de laat-15de-eeuwse bouwcampagne. Aan de westzijde van de binnenkoer zijn twee symmetrische, L-vormige dienstgebouwen gesitueerd uit de tweede helft van de 18de eeuw. Het omliggende landschappelijk park in Engelse stijl werd aangelegd in de eerste van de 19de eeuw. De bescherming van het kasteelpark werd uitgebreid bij ministerieel besluit van 24 april 1991.
De heerlijkheid wordt voor het eerst vermeld in 1274 onder Jacob van Tongeren, heer van Leut. De Vlodrops, heren van Leut vanaf 1475, zijn waarschijnlijk de bouwers van de vesting, die bewaard bleef in de oudste gedeelten van het huidige kasteel. In 1752 wordt het goed verkocht aan Willem van Meeuwen, heer van Hartelstein en Raven. De nieuwe eigenaar laat het kasteel herstellen en aanpassen. In 1822 wordt Karel Vilain XIIII door huwelijk eigenaar van het goed. Na de dood van diens laatste dochter wordt het kasteel met aanhorigheden overgelaten aan de steenkoolmaatschappij Limburg-Maas.
De bouwgeschiedenis van het kasteel bestaat uit vijf bouwcampagnes, die elk, op de derde na, zijn toe te schrijven aan één van de verschillende geslachten die het kasteel bezaten.
Van de oorspronkelijke burcht, die door de familie van Tongeren (1202-1383) werd gebouwd, bleven vrijwel geen resten bewaard. Alleen de grotere diameter van de zuidoostelijke, ronde hoektoren verraadt de aanwezigheid van een oudere structuur, die in de volgende bouwcampagne bedekt werd met een mergelstenen parement. Deze primitieve toren zou vijf niveaus geteld hebben, een verdwenen zolder of defensief platform inbegrepen. De inwendige structuur was rond (nu zeshoekig). De kelder is voorzien van (nu verbouwde) lichtspleten. De barsten in het gewelf van elke spleet tonen de rand van het primitieve binnenparement. Op het eerste niveau wijst de uitholling in de noordzijde van de wand mogelijk op een verdwenen wenteltrap met latrine ernaast. Hetzelfde element komt ook terug in het tweede niveau, waar ook nog de plaats van een schouw zichtbaar is. Op het derde niveau kan men duidelijk de verdikking van het parement constateren, verder zijn hier sporen van een verdwenen schouw en twee vensters aanwezig. De weinige elementen die van deze primitieve donjon resten kunnen geen nauwkeurige bouwdatum of -periode leveren.
In 1475 komt Godard van Vlodrop, heer van Dalenbroek en Mettekoven, in het bezit van de heerlijkheid Leut. In 1485, onder zijn opvolger Willem van Vlodrop, worden dorp en kasteel platgebrand in het conflict tussen prins-bisschop de Horne en de familie de la Marck. Waarschijnlijk was de primitieve burcht toen in zodanig slechte staat dat tot de bouw van een nieuwe burcht besloten werd. Deze bouwcampagne valt dus waarschijnlijk samen met de periode van Willem van Vlodrop en kan grosso modo tussen de jaren 1485 en 1537 gesitueerd worden.
Van deze bouwcampagne dateren alle mergelstenen gedeelten van het huidige kasteel, met name de twee ronde hoektorens, de noordelijke zijgevel van het kasteel, een travee van de zuidoostelijke gevel, de twee vierkante torens van de dienstgebouwen en een muurpand naast de zuidwestelijke, vierkante toren. Zoals hoger vermeld is de zuidoostelijke hoektoren zwaarder dan de noordoostelijke, omdat hij inwendig de structuur van de oorspronkelijke donjon behield. Voor het overige zijn beide torens identiek. Ze tellen thans drie niveaus, waarvan het onderste voorzien is van drie rechthoekige vensters in een in de muurdikte uitgespaarde, rechthoekige omlijsting. Op het tweede niveau bevinden zich gelijkaardige vensters, maar hier is de uitsparing voorzien van een mijtervormige afwerking bovenaan. Door de recente toevoeging van de hospitaalgebouwen aan de zuidoostzijde, aangebouwd tegen de zuidoostelijke toren, verdwenen hier de vensters; een gedicht en gedeeltelijk overbouwd venster is nog zichtbaar. De zuidwestzijde van deze toren is op de bovenste bouwlaag voorzien van een rechthoekig venster met hardstenen latei en onderdorpel; hieronder een groot venster in een geblokte, kalkstenen omlijsting, waarvan het materiaal dateert uit de derde bouwperiode, maar toen hergebruikt werd, gezien de grootte en de voor de 17de eeuw atypische venstervorm. Evenals de luiken aan de benedenvensters, de hardstenen lekdrempels op consoles, de tentdakbekroningen met lantaarn en de consoles onder de dakrand, worden zij door de windvanen met het opschrift “VILAIN XIIII” gedateerd als behorend tot de laatste bouwperiode (1822-1840). De zuidoostelijke toren is voorzien van een mergelstenen plint met kalkstenen afzaat. De noordoostelijke toren heeft een gecementeerde plint.
De mergelstenen noordoostelijke zijgevel behoort tot dezelfde periode als beide torens. De vensters werden in een latere periode aangepast, maar de gevel behield in het midden van de bovenverdieping een merkwaardige loggia: het schijnt eerder oorspronkelijk een balkon geweest te zijn, dat in een latere periode tot loggia werd omgebouwd. Het balkon is van mergelsteen, de consoles van hardsteen. Het is op de drie zijden voorzien van renaissance-ornamenten.
Ook de hoektorens aan de dienstgebouwen behoren tot deze bouwcampagne. Die van het zuidelijk dienstgebouw is een vierkante, mergelstenen constructie onder een ingesnoerde naaldspits. Hij is voorzien van muurankers uit de tweede helft van de 17de eeuw. De vensters zijn rechthoekig en van hergebruikt materiaal. Onder de kroonlijst bevindt zich een trigliefenfries, waarschijnlijk uit de 17de eeuw. Er is een kleine oculus in een geprofileerde, mergelstenen omlijsting; eronder een gelijkaardige, thans met baksteen gedichte oculus.
De toren van het noordelijk dienstgebouw heeft onder de kroonlijst een trigliefen- en ruitenfries. De toren werd bovenaan met baksteen gerestaureerd of verhoogd tot op de hoogte van de eerste toren. De fries is echter van mergelsteen. Ook hier zijn de muuropeningen aanpassingen van hergebruikt, kalkstenen materiaal. De zuidwestgevel heeft bovenaan een ronde oculus, met baksteen gedicht. Naast de toren van het zuidelijk dienstgebouw bleef in de achtergevel een mergelstenen muurpand bewaard: het werd gerestaureerd met baksteen, maar het is voorzien van de oude muurankers die ook aangetroffen worden in de noordoostelijke gevel van het kasteel.
Het kasteel vertoonde in deze periode waarschijnlijk een gesloten constructie met vier hoektorens, twee ronde en twee vierkante.
De derde bouwcampagne kan gedateerd worden eind 17de eeuw. Zij werd waarschijnlijk uitgevoerd in opdracht van Adriaan Gustave van Vlodrop, van 1664 tot 1698 heer van Leut, of door zijn opvolger Karel Vlodrop-Wartensleben.
In deze bouwcampagne krijgt het kasteel zijn huidige vorm. De mergelstenen gebouwen worden op een paar delen na afgebroken en de waarschijnlijk gesloten constructie krijgt de vorm van een U-vormig landhuis, waarvan het open karakter door de grote ramen geaccentueerd wordt, en waarvan alleen de twee ronde hoektorens, bewaard op de noordoostelijke en zuidoostelijke hoek, getuigen van het voormalige defensieve karakter.
Het nieuwe gebouw is opgetrokken in baksteen, met verhoogde begane grond en volledige onderkeldering. Lodewijk XIV-kenmerken zijn te zien in de rechthoekige vensters in een geblokte, kalkstenen omlijsting met dunne druiplijst, bolkozijnen en/of kruiskozijnen, waar in een latere periode tussenstijlen en -dorpels uit verwijderd werden, waarschijnlijk in de eerste helft van de 19de eeuw, om het geheel een meer eigentijds, dit wil zeggen neoclassicistisch, uitzicht te geven. Sommige vensters waren voorheen beluikt (sponningbeloop). Er is een geprofileerde, mergelstenen kroonlijst onder de dakrand en kakstenen hoekbanden. De smeedijzeren muurankers hebben krullen.
De noordwestelijke voorgevel telt drie middentraveeën en twee hoekrisalieten van elk twee traveeën breed en één travee diep. De gevel heeft een hoge, kalkstenen plint. De vensters zijn voormalige bolkozijnen. In de middentravee, geaccentueerd door kalkstenen hoekbanden, is een rechthoekige deur in een geblokte, kalkstenen omlijsting aanwezig. De kroonlijst is waarschijnlijk een toevoeging uit de 19de eeuw. In de zijgevels van de risalieten bevindt zich telkens een kelderdeur, opgenomen in de omlijsting van het erboven gelegen venster. In het centrale gedeelte zien we twee rechthoekige, getraliede keldervensters in een geblokte, kalkstenen omlijsting. Midden 18de eeuw worden een paar kleine wijzigingen in deze gevel aangebracht.
De mergelstenen noordoostelijke gevel uit de 16de eeuw wordt in deze periode van nieuwe vensters voorzien: op de bovenverdieping voormalige bolkozijnen, de drie benedenvensters waren misschien oorspronkelijk kruiskozijnen. De kleine vensters links zijn van recente datum; de omlijsting is gecementeerd. Er is een recente, gecementeerde deur met trap. De gevel werd in een latere periode met een lage, bakstenen plint verstevigd.
De zuidwestelijke gevel telt drie traveeën en is volledig van baksteen. De vensters zijn voormalige bolkozijnen. De zuidgevel telt vijf traveeën, waarvan de linkse travee de enige is van mergelsteen. De baksteen werd hier, om een eenvormig uitzicht met de torens te verkrijgen, in de eerste helft van de 19de eeuw bepleisterd. Op de bovenverdieping bleven de oorspronkelijke vensters bewaard. Waarschijnlijk waren het voormalige kruiskozijnen, wat door de cementering van de omlijstingen nog moeilijk te achterhalen valt.
Rond 1700 laat de toenmalige heer van Vlodrop een classicistisch sterrenpark aanleggen: de hoofddreven, vertrekkend uit het oosten, zuiden en westen, kruisten elkaar vlak voor het kasteel en symboliseerden zo de macht van deze heer over Leut, Meeswijk en Eisden. Van dit park bleven enkel de hoof- en één zijdreef bewaard.
Waarschijnlijk begon de nieuwe eigenaar, Willem van Meeuwen, heer van Hartelstein en Raven, vrij vlug met de verbouwing van het kasteel dat hij in 1753 kocht van Henri IX, graaf van Reuss, heer van Plauen en zijn echtgenote, Amélie Espérance de Flodorff-Wartensleben, laatste van haar geslacht te Leut. Van deze bouwcampagne dateren de mansardedaken (geschubde leien, dakvensters). De voorgevel krijgt een nieuwe pui met dubbele, iets gedraaide trap, aan de voorzijde versierd met gesculpteerde régence/rococo-motieven en gesmeed ijzeren hek. Het middenrisaliet kreeg een gevelverhoging, bekroond door een driehoekig fronton en geflankeerd door kalkstenen pilasters met lijstkapiteel, waartussen zich een getoogd venster bevindt in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met sluitsteen, dunne druiplijst en geblokte posten. Erboven bevindt zich een mergelstenen gevelsteen met de wapenschilden van Willem van Meeuwen. Boven het venster van de tweede bouwlaag werd een uurwerk aangebracht.
Uit deze periode dateren ook de oudste elementen van het interieur, wat wijst op een grondige vernieuwing ervan: een fraaie rococotrap, een aantal deuren en het stucwerk van de plafonds van een aantal vertrekken, onder meer het trappenhuis.
De twee L-vormige dienstgebouwen dateren volledig uit deze periode. Op de zuidwestelijke en noordoostelijke hoek van respectievelijk het zuidelijk en noordelijk dienstgebouw bleven de vierkante mergelstenen torens bewaard van het 16de-eeuwse kasteel. De dienstgebouwen zijn bakstenen gebouwen op een kalkstenen plint, op sommige plaatsen gecementeerd. De gevels zijn afgewerkt met geblokte kalkstenen hoekbanden. De vensters zijn getoogd en gevat in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met sluitsteen. Sommige behielden hun oorspronkelijk houtwerk: schuiframen met kleine roedeverdeling, een aantal nog voorzien van 18de-eeuws geblazen glas. Een kalkstenen kordonlijst loopt boven de muuropeningen van de eerste bouwlaag. Beide gebouwen zijn voorzien van schilddaken met geschubde leien
Het zuidwestelijk gebouw telt in de zuidvleugel drie traveeën en in de westvleugel een ongelijk aantal traveeën: drie in de bovenverdieping, zeven in de benedenverdieping. Een geprofileerde, kalkstenen waterlijst loopt onder de geprofileerde, mergelstenen kroonlijst. De westvleugel is gecentreerd op de drie middentraveeën, bekroond door een driehoekig fronton met mergelstenen timpaanvulling en ellipsvormige oculus met rococomotieven. De drie middentraveeën van de benedenverdieping waren oorspronkelijk poorten, wat dit gedeelte bestempelt als koetshuis. Het zijn korfboogpoorten in een rechthoekige, geblokte, kalkstenen omlijsting, in een recente periode gedicht en voorzien van een deur en twee vensters. De deuren zijn rechthoekig en voorzien van een hoog, getoogd bovenlicht, het geheel gevat in een rechthoekige kalkstenen omlijsting met sluitsteen.
Het noordoostelijke gebouw is gelijkaardig van afwerking, maar heeft een andere ordonnantie in de haakse vleugel: in plaats van één deur in het midden bevinden zich hier twee deuren in de uiterste travee. Het rechter bovenvenster was oorspronkelijk beluikt (duimen) en voorzien van een sponningbeloop. De afwerking van de dakvensters in de haakse vleugels van beide dienstgebouwen is gelijkaardig aan die van het fronton van het kasteel: gebogen fronton op kalkstenen pilastertjes met rococo-versiering. Op de zuidelijke hoek van de noordwestvleugel van het zuidelijk dienstgebouw bevinden zich twee geschilderde zonnewijzers, één in de voorgevel en één in de zijgevel, gedateerd 1828.
De zijgevels aan de noordwestzijde tellen elk drie traveeën en zijn op de benedenverdieping voorzien van een centrale deur geflankeerd door twee vensters, op de bovenverdieping van een zolderluik. De achtergevels waren oorspronkelijk slechts voorzien van kleine, rechthoekige bovenvensters in kalkstenen omlijsting. De overige muuropeningen zijn aanpassingen, meestal met hergebruik van oud materiaal.
De dienstgebouwen behielden elementen van het oorspronkelijke 18de-eeuws interieur: schouwen (onder meer een rococo-schouwtje), stucversiering van plafonds met zichtbare balken en deuren.
Het smeedijzeren hek dat beide dienstgebouwen verbindt, dateert uit de periode van de bouw ervan.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) geeft een tuinaanleg weer die typerend is voor de geometrische aanleg in de Lage Landen in het midden van de 18de eeuw: siertuinen omgeven het kasteel, boomgaarden en een achterliggend sterrenbos omringen het geheel. Binnen het rechthoekig grondplan werd links en rechts van de centrale aslijn de volmaakte (optische) symmetrie betracht. Het kasteel is toegankelijk via dreven.
De in 1782 kinderloos gestorven Willem liet de heerlijkheid na aan zijn schoonzus Maria-Catharina de Feltz, weduwe van Meeuwen. In 1822 huwde Pauline de Bilehé, laatste telg van de familie van Meeuwen te Leut en de enige kleindochter van Catharina de Feltz, met graaf Charles Ghislain Vilain XIIII, die aldus erfgenaam werd van het kasteel en er verbleef tot zijn dood. Deze bekende liberaal-katholicist en navolger van Lamennais uit de ontstaansgeschiedenis van de Belgische staat was een verwoed voorstander van de vrijheid van onderwijs, pers, vereniging en godsdienst. Hij was achtereenvolgens gouverneur van Limburg (1830), afgevaardigde in het Nationaal Congres voor Tongeren-Maastricht (1831) en volksvertegenwoordiger voor Sint-Niklaas (1831-1836). Van 1832 tot 1834 was hij Belgisch ambassadeur bij het Vaticaan en de Italiaanse hoven. In de periode 1855-1857 was hij Minister van Buitenlandse Zaken. Na verloop van tijd kwam het kasteel met bijhorende gronden in de handen van de langstlevende van zijn zeven dochters die het op haar beurt naliet aan de maatschappij Limburgse Mijn die er het ziekenhuis “Stichting Vilain XIIII” in onderbracht.
In deze periode situeert zich voornamelijk de aankleding van het interieur in neoclassicistische stijl, met behoud van een aantal deuren en de oorspronkelijke balkenstructuur.
Ook de aanleg van het landschappelijk park in Engelse stijl dateert uit deze periode. Vilain XIIII gaf de landschapsarchitect Carl Heinrich Petersen (1792-1859) de opdracht een volledig nieuw plan te tekenen “pour l’embellissement dy paysage de Leuth”. Dit plan werd slechts deels uitgevoerd: in de onmiddellijke omgeving van het kasteel werd een gesloten tuin met bossen, fruitweiden en een lange loofgang aangelegd. De loofgang leidde naar zeven beuken die werden aangeplant bij de geboorte van zijn zeven dochters. Deze tuin ging richting Maas over in een grootser park met gevarieerde bomengroepen, vaak met zeldzame en exotische soorten. De Maasdijk vormde de horizont van het park, waardoor er verrassende perspectieven ontstonden
Het kasteel Vilain XIIII bevindt zich tussen Leut (ten zuidwesten) en Meeswijk (ten noordoosten). Het grondplan beschrijft een U-vormig hoofdgebouw, met armen van ongelijke breedte, en twee ronde torens op de hoeken aan de oostzijde. Aan de oostzijde werd in het verlengde van de rechtervleugel een recent gebouw opgetrokken. Aan de westzijde van de binnenkoer zijn twee symmetrische, schuin naar elkaar toe geplaatste L-vormige dienstgebouwen gesitueerd, met rechts het voormalige koetshuis en de paardenstal. In de kelders van het linkse gebouw was een gevangenis ondergebracht. De ingang tot de binnenkoer geschiedt via een smeedijzeren hek uit de 18de eeuw. Het kasteel werd beschermd als monument bij ministerieel besluit van 7 december 1987.
Van de 18de-eeuwse geometrische tuinen aangelegd ten tijde van Willem van Meeuwen resten nog het drevenstelsel en het perceleringspatroon ten westen van het kasteel en delen van de slotgracht. Ook de 19de-eeuwse moestuin maakt er deel van uit. Tegen Meeswijk ligt de nog bewaarde tuinmuur van deze moestuin.
Het kasteel is bereikbaar via een noordwest-zuidoost georiënteerde dreef. In de jaren 1980 werden meerdere oude bomen van de dreef gekapt en vervangen door jonge exemplaren. De twee belangrijkste dreven, noordwest-zuidoost en zuidwest-noordoost georiënteerd, bestaan uit paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), linde (Tilia) en zomereik (Quercus robur). Begin 2014 werd één van de oude dreven, bestaande uit een combinatie van zomereik en paardenkastanje, hersteld. De dreven werden reeds afgebeeld op de Ferrariskaart.
De slotgracht in stervorm rond het kasteel is voor het grootste gedeelte mooi bewaard gebleven. In een kleine heuvel ten noorden van het kasteel zijn nog de restanten van een ijskelder aanwezig.
Als zetel van de Vrije Heerlijkheid Leut-Meeswijk-Eisden werd het gebied door Charles Ghislain Vilain XIIII van een unieke dendrologische collectie voorzien, die hij vermoedelijk meebracht van zijn buitenlandse reizen als ambassadeur bij het Vaticaan en de Italiaanse hoven en minister van buitenlandse zaken van de jonge Belgische staat (1834-1878). Mogelijk is een deel van bomencollectie van jongere datum. Voor meerdere boomsoorten vormt het parklandschap de enige standplaats in Vlaanderen.
Auteurs: Schlusmans, Frieda; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. & Cox L. 2014: Kasteeldomein Vilain XIIII [online], https://id.erfgoed.net/teksten/158149 (geraadpleegd op ).
Het kasteel is bereikbaar via een lindendreef en een brug over de slotgracht, die nog overal bewaard bleef, behalve aan de oostzijde.
Het grondplan beschrijft een U-vormig hoofdgebouw, met armen van ongelijke breedte, en twee ronde torens op de hoeken aan de oostzijde; aan de oostzijde werd in het verlengde van de rechtervleugel een recent gebouw opgetrokken. Twee symmetrische, schuin naar elkaar toe geplaatste L-vormige dienstgebouwen aan de westzijde van de binnenkoer.
De bouwgeschiedenis van het kasteel bestaat uit vijf bouwcampagnes, die elk, behalve de derde, zijn toe te schrijven aan één van de verschillende geslachten die het kasteel bezaten.
De eerste bouwcampagne is die van de primitieve burcht (13de of 14de eeuw). Van de oorspronkelijke burcht, die door de familie van Tongeren (1202-1383) werd gebouwd, bleven vrijwel geen resten bewaard. Alleen de grotere diameter van de zuidoostelijke, ronde hoektoren verraadt de aanwezigheid van een oudere structuur, die in de volgende bouwcampagne bedekt werd met een mergelstenen parement. Deze primitieve toren zou vijf niveaus geteld hebben, een verdwenen zolder of defensief platform inbegrepen.
De inwendige structuur was rond (thans zeshoekig). De kelder is voorzien van (nu verbouwde) lichtspleten. De barsten in het gewelf van elke spleet tonen de rand van het primitieve binnenparement. Op het eerste niveau wijst de uitholling in de noordzijde van de wand mogelijk op een verdwenen wenteltrap met latrine ernaast. Hetzelfde element komt ook terug in het tweede niveau, waar ook nog de plaats van een schouw zichtbaar is. Op het derde niveau kan men duidelijk de verdikking van het parement constateren; verder zijn hier sporen van een verdwenen schouw en twee vensters.
De weinige elementen die van deze primitieve donjon resten, kunnen geen nauwkeurige bouwdatum of -periode leveren.
In 1475 komt Godard van Vlodrop, heer van Dalenbroek en Mettekoven in bezit van de heerlijkheid Leut. In 1485, onder zijn opvolger Willem van Vlodrop, worden dorp en kasteel platgebrand in het conflict tussen prins-bisschop de Horne en de familie de la Marck. Waarschijnlijk was de primitieve burcht toen in zodanig slechte staat, dat tot de bouw van een nieuwe burcht besloten werd. Deze bouwcampagne valt dus waarschijnlijk samen met de periode van Willem van Vlodrop en kan grosso modo tussen de jaren 1485 en 1537 gesitueerd worden.
Van deze bouwcampagne dateren alle mergelstenen gedeelten van het huidige kasteel, met name de twee ronde hoektorens, de noordzijgevel van het kasteel, één travee van de zuidoostgevel, de twee vierkante torens van de dienstgebouwen en een muurpand naast de zuidwestelijke, vierkante toren. Zoals hoger vermeld is de zuidoostelijke hoektoren zwaarder dan de noordoostelijke, omdat hij inwendig de structuur van de oorspronkelijke donjon behield. Voor het overige zijn beide torens identiek. Ze tellen thans drie niveaus, waarvan het onderste voorzien is van drie rechthoekige vensters in een in de muurdikte uitgespaarde, rechth. omlijsting. Op het tweede niveau bevinden zich gelijkaardige vensters, doch hier is de uitsparing voorzien van een mijtervormige afwerking bovenaan.
Door de recente toevoeging van de hospitaalgebouwen aan de zuidoostzijde, aangebouwd tegen de zuidoostelijke toren, verdwenen hier de vensters; een gedicht en gedeeltelijk overbouwd venster is nog zichtbaar. De zuidwestzijde van deze toren is op de bovenste bouwlaag voorzien van een rechthoekig venster met hardstenen latei en onderdorpel; hieronder een groot venster in een geblokte, kalkstenen omlijsting, waarvan het materiaal dateert uit de derde bouwperiode, doch nu hergebruikt werd, gezien de grootte en de voor de 17de eeuw atypische venstervorm. Evenals de luiken aan de benedenvensters, de hardstenen lekdrempels op consoles, de tentdakbekroningen met lantaarn en de consoles onder de dakrand, worden zij door de windvanen met het opschrift VILAIN XIIII gedateerd als behorend tot de laatste bouwperiode (1822-1840). De zuidoosttoren is voorzien van een mergelstenen plint met kalkstenen afzaat. De noordoosttoren heeft een gecementeerde plint.
De rechtertravee van de zuidoostgevel werd in een latere periode verhoogd of gerestaureerd met baksteen.
De mergelstenen noordoostzijgevel behoort tot dezelfde periode als beide torens. De vensters werden in een latere periode aangepast, doch de gevel behield in het midden van de bovenverdieping een merkwaardige loggia: het schijnt eerder oorspronkelijk een balkon geweest te zijn, dat in een latere periode tot loggia werd omgebouwd. Het balkon is van mergelsteen, de consoles van hardsteen. Het is op de drie zijden voorzien van renaissance-ornamenten.
Ook de hoektorens aan de dienstgebouwen behoren tot deze bouwcampagne. Die van het zuidelijk dienstgebouw is een vierkante, mergelstenen constructie onder een ingesnoerde naaldspits. Hij is voorzien van muurankers uit de tweede helft van de 17de eeuw. De vensters zijn rechthoekig en van hergebruikt materiaal. Onder de kroonlijst bevindt zich een trigliefenfries, waarschijnlijk uit de 17de eeuw. Kleine oculus in een geprofileerde, mergelstenen omlijsting; eronder een gelijkaardige, thans met baksteen gedichte oculus.
De toren van het noordelijk dienstgebouw heeft onder de kroonlijst een trigliefen- en ruitenfries. De toren werd bovenaan met baksteen gerestaureerd of verhoogd tot op de hoogte van de eerste toren. De fries is echter van mergelsteen. Ook hier zijn de muuropeningen aanpassingen van hergebruikt, kalkstenen materiaal. De zuidwestgevel heeft bovenaan een ronde oculus, met baksteen gedicht. Naast de toren van het zuidelijk dienstgebouw bleef, in de achtergevel van laatstgenoemde, een mergelstenen muurpand bewaard: het werd gerestaureerd met baksteen, maar het is voorzien van de oude muurankers die ook aangetroffen worden in de noordoostgevel van het kasteel.
Het kasteel vertoonde in deze periode waarschijnlijk een gesloten constructie met vier hoektorens, twee ronde en twee vierkante.
De derde bouwcampagne kan gedateerd worden eind 17de eeuw. Zij werd waarschijnlijk uitgevoerd in opdracht van Adriaan Gustave van Vlodrop, van 1664 tot 1698 heer van Leut, of door zijn opvolger Karel Vlodrop-Wartensleben.
In deze bouwcampagne krijgt het kasteel zijn huidige vorm. De mergelstenen gebouwen worden op een paar delen na (confer supra), afgebroken, en de waarschijnlijk gesloten constructie krijgt de vorm van een U-vormig landhuis, waarvan het open karakter door de grote ramen geaccentueerd wordt, en waarvan alleen de twee ronde hoektorens, bewaard op de noordoost- en zuidoosthoek, getuigen van het voormalige defensieve karakter.
Het nieuwe gebouw is opgetrokken in baksteeen. Verhoogde begane grond en volledige onderkeldering. Lodewijk XIV-kenmerken in de rechthoekige vensters in geblokte, kalkstenen omlijsting met dunne druiplijst, bolkozijnen en/of kruiskozijnen, waar in een latere periode tussenstijlen en -dorpels uit verwijderd werden, waarschijnlijk in de eerste helft van de 19de eeuw, om het geheel een meer eigentijds, dat wil zeggen neoclassicistisch uitzicht te geven. Sommige vensters waren voorheen beluikt (sponningbeloop). Geprofileerde, mergelstenen kroonlijst onder de dakrand; kakstenen hoekbanden. Smeedijzeren muurankers met krullen.
De noordwestvoorgevel telt drie middentraveeën en twee hoekrisalieten van elk twee traveeën breed en één travee diep. Hoge, kalkstenen plint. De vensters zijn voormalige bolkozijnen. In de middentravee, geaccentueerd door kalkstenen hoebanden, rechthoekige deur in een geblokte, kalkstenen omlijsting. De kroonlijst is waarschijnlijk een toevoeging uit de 19de eeuw. In de zijgevels van de risalieten bevindt zich telkens een kelderdeur, opgenomen in de omlijsting van het erboven gelegen venster. In het centrale gedeelte, twee rechthoekige, getraliede keldervensters in een geblokte, kalkstenen omlijsting. Midden 18de eeuw werden een paar kleine wijzigingen in deze gevel aangebracht, zie verder.
De mergelstenen noordoostgevel uit de 16de eeuw wordt in deze periode van nieuwe vensters voorzien: op de bovenverdieping, voormalige bolkozijnen, de drie benedenvensters waren misschien oorspronkelijk kruiskozijnen. De kleine vensters links zijn van recente datum; de omlijsting is gecementeerd. Recente, gecementeerde deur met trap. De gevel werd in een latere periode met een lage, bakstenen plint verstevigd.
Zuidwestgevel van drie traveeën, volledig van baksteen. Voormalige bolkozijnen.
Zuidoostgevel van vijf traveeën, waarvan de linkertravee de enige is van mergelsteen. De baksteen werd hier, om een eenvormig uitzicht met de torens te verkrijgen, in de eerste helft van de 19de eeuw bepleisterd, thans gecementeerd. Op de bovenverdieping de oorspronkelijke, eind 18de-eeuwse vensters; waarschijnlijk voormalige kruiskozijnen, wat door de cementering van de omlijstingen nog moeilijk te achterhalen valt.
Classicistische bouwfase van 1753-1788. Waarschijnlijk begon de nieuwe eigenaar, Willem van Mewen, heer van Hartelstein en Raven, vrij vlug met de verbouwing van het kasteel dat hij in 1753 kocht van Henri IX, graaf van Reuss, heer van Plauen en zijn echtgenote, Amélie Espérance de Flodorff-Wartensleben, laatste van haar geslacht te Leut. Van deze bouwcampagne dateren de de mansardedaken (geschubde leien, dakvensters). De voorgevel krijgt een nieuwe pui met dubbele, iets gedraaide trap, aan de voorzijde versierd met gesculpteerde régence/rococo-motieven; gesmeed ijzeren hek. Het middenrisaliet kreeg een gevelverhoging, bekroond door een driehoekig fronton en geflankeerd door kalkstenen pilasters met lijstkapiteel, waartussen een getoogd venster in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met sluitsteen, dunne druilijst en geblokte posten. Erboven een mergelstenen gevelsteen met de wapenschilden van Willem van Mewen. Uurwerk boven het venster van de tweede bouwlaag.
Uit deze periode dateren ook de oudste elementen van het interieur, wat wijst op een grondige vernieuwing ervan: fraaie rococotrap, een aantal deuren, en het stucwerk van de plafonds van een aantal vertrekken, onder meer het trappenhuis.
In 1822 huwt Pauline de Billehé, laatste telg van de familie van Mewen te Leut, met graaf Charles Vilain XIIII, die aldus erfgenaam werd van het kasteel en er verbleef tot zijn dood.
Uit deze periode dateert de verbouwing van de oostgevel, die naar de Maas is gericht, met name de toevoeging van de gecementeerde kroonlijst met trigliefenmotief, en het fronton. De gevel wordt gecentraliseerd op de drie middentraveeën door middel van drie rondboogdeuren in een natuurstenen omlijsting; links ervan wordt een vensterdeur met balkon, geflankeerd door twee vensters, aangebracht; identiek motief aan de rechterzijde, doch hier later verbouwd tot één groot venster in gecementeerde omlijsting. Alle lekdrempels op consoles dateren uit deze periode.
Inwendig beantwoordt aan de hoger geschetste ordonnantie van de benedenverdieping met de drie vensterdeuren, een grote zaal met neoclassicistische aankleding, doch met behoud van een aantal deuren en de oorspronkelijke balkenstructuur in het plafond uit de tweede helft van de 18de eeuw. Ook de neoclassicistische inkomhal dateert uit deze periode.
De twee L-vormige dienstgebouwen dateren van de classicistisch bouwfase (1753-1788). Op de zuidwest- en noordoosthoek van respectievelijk het zuidelijk en noordelijk dienstgebouw bleven de vierkante, mergelstenen torens bewaard van het 16de-eeuws kasteel. Bakstenen gebouwen op een kalkstenen plint, op sommige plaatsen gecementeerd. Geblokte, kalkstenen hoekbanden. Getoogde vensters in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met sluitsteen; sommige behielden hun oorspronkelijk houtwerk: schuiframen met kleine roedeverdeling, een aantal nog voorzien van het 18de-eeuwse, geblazen glas. Kalkstenen kordonlijst boven de muuropeningen van de eerste bouwlaag.
Het zuidwestelijk gebouw telt in de zuidvleugel drie traveeën en in de westvleugel een ongelijk aantal traveeën, drie in de bovenverdieping, zeven in de benedenverdieping, beide vleugels onder schilddaken met geschubde leien. Geprofileerde, kalkstenen waterlijst onder de geprofileerde, mergelstenen kroonlijst. De westvleugel is gecentreerd op de drie middentraveeën, bekroond door een driehoekig fronton met mergelstenen tympaanvulling en ellipsvormige oculus met rococomotieven. De drie middentraveeën van de benedenverdieping waren oorspronkelijk poorten, wat dit gedeelte bestempelt als koetshuis; korfboogpoorten in een rechthoekige, geblokte, kalkstenen omlijsting, in een recente periode gedicht en voorzien van een deur en twee vensters. Rechthoekige deuren met hoog, getoogd bovenlicht, in een rechthoekige kalkstenen omlijsting met sluitsteen.
Het noordoostgebouw is gelijkaardig van afwerking, maar heeft een andere ordonnantie in de haakse vleugel: in plaats van één deur in het midden, hier twee deuren in de uiterste traveeën. Het rechter bovenvenster was voorheen beluikt (duimen), en voorzien van een sponningbeloop. Dakvensters in de haakse vleugel, qua afwerking gelijkaardig aan die van het fronton van het kasteel: gebogen fronton op kalkstenen pilastertjes met rococo-versiering. Op de zuidhoek van de noordwestvleugel van het zuidelijk dienstgebouw, twee geschilderde zonnewijzers, één in de voorgevel en één in de zijgevel, gedateerd 1828.
De zijgevels aan deze noordwestzijde tellen elk drie traveeën; centrale deur geflankeerd door twee vensters; op de bovenverdieping een zolderluik.
De achtergevels waren oorspronkelijk slechts voorzien van kleine, rechthoekige bovenvensters in kalkstenen omlijsting. De overige muuropeningen zijn aanpassingen, meestal met hergebruik van oud materiaal.
De dienstgebouwen behielden elementen van het oorspronkelijke, 18de-eeuws interieur: schouwen (onder meer een fraai rococo-schouwtje), stucversiering van plafonds met zichtbare balken, deuren.
Het smeedijzeren hek dat beide dienstgebouwen verbindt, dateert uit de periode van de bouw ervan.
Landschapspark in Engelse stijl (eerste helft 19de eeuw). Het strekte zich oorspronkelijk uit tot aan de boorden van de Maas.
In het park bevinden zich de ruïneuze resten van een dienstgebouw, dat tot een tuinpaviljoen werd omgebouwd door de schermgevel van gecementeerde baksteen, die ervoor werd opgetrokken, en voorzien werd van trompe-l'oeil beschildering en gesculpteerd houtwerk.
Bron: SCHLUSMANS F. 1996: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Bilzen - Maasmechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Schlusmans, Frieda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Schlusmans F. 1996: Kasteeldomein Vilain XIIII [online], https://id.erfgoed.net/teksten/1226 (geraadpleegd op ).