is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Arbeiderswijk Adolphe Bastin
Deze vaststelling is geldig sinds
is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Arbeiderswoningen
Deze vaststelling was geldig van tot
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Gebouw met 22 sociale appartementen
Deze vaststelling was geldig van tot
Arbeiderswijk met woonblok en zogenaamd verbeterd beluik tussen 1930 en 1933 naar ontwerp van de Gebroeders Jotthier opgetrokken door de Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen (SMGW) van Leuven. De in totaal 58 woningen werden gebouwd in het kader van krotopruiming.
De Adolphe Bastinwijk werd begin jaren 1930 door de Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken van Leuven opgetrokken op stadsgronden gelegen tussen het Stedelijk Slachthuis (1908) en het Stedelijk Zwembad (1911). De Maatschappij voor Goedkope Woningen, die vanaf 1921 een actieve bouwpolitiek voerde met diverse realisaties in het laaggelegen en nog onbebouwde zuidwesten van de stad, bouwde hier een wijk die werd gerealiseerd in twee fasen: een monumentaal woonblok met sociale appartementen (Adolphe Bastinstraat 1-2, Kapucijnenvoer 116-118, 1931) en een verbindingssteeg met 36 kleine rijwoningen (Adolphe Bastinstraat 3-37, 4-38, 1932). Een jaar later volgden ook 32 ruimere werkmanswoningen langs de Tervuursevest en Heilige-Geeststraat. De nieuwe wijk werd genoemd naar de Brusselse filantroop Adolphe Etienne Victor Joseph Bastin, die in 1903 in Leuven een jaarlijkse prijs aan een lovenswaardig arbeidersgezin instelde, ter herinnering aan zijn verongelukte neef Jules Bastin.
De Adolphe Bastinwijk maakt deel uit van een serie wijken die rond 1930 als vervangingsbouw werden gerealiseerd in de “strijd tegen de krotten”. Onder impuls van de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en de in 1927 opgerichte Nationale Bond ter Bestrijding van de Krotten, voerde de stad Leuven in samenwerking met de lokale bouwmaatschappijen en de Commissie voor Openbare Onderstand (C.O.O.) vanaf 1929 een actief beleid op het vlak van krotopruiming en herhuisvesting. De stad Leuven verhoogde haar kapitaalinbreng in de SMGW en stond aan een voordelige prijs gronden af. De Commissie voor Openbare Onderstand kwam voor een deel tussen in de huur voor families die hun krotwoning inwisselden voor huizen gebouwd door de SMGW. Andere wijken die in deze context werden gerealiseerd zijn de Sint-Servatiuswijk en de wijk aan de Tolhuizenstraat. Deze wijken worden allen getypeerd door een teruggrijpen naar negentiende-eeuwse types voor arbeiderswijken met hogere dichtheid, zoals gangen (stegen) of traditionele stratenpatronen. Ook doet het appartementsgebouw omwille van economische overwegingen zijn intrede. Deze koerswijziging kwam er wellicht op aansturen van de Nationale Maatschappij, die in 1929 aan de SMGW voorstelde om in afwachting van voldoende individuele woningen appartementen op te richten voor de gezinnen uit de krotten. Het woonblok aan de Kapucijnenvoer was het eerste appartementsgebouw van die schaal dat door de SMGW in het interbellum werd opgericht.
De Bastinwijk was een van de eerste wijken in Leuven die binnen deze context werd gebouwd. In 1929 vatte de Samenwerkende Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken het plan op om woningen te bouwen op braakliggende grond aan de Heilige Geeststraat, de Tervuursevest en de Kapucijnenvoer, verkregen van de Stad Leuven. Het programma voorzag in de bouw van een appartementsgebouw met 22 woningen en een 70-tal individuele woningen, waarvan een gedeelte langs een nieuwe verbindingsstraat die door de stadsdiensten zou worden aangelegd (de Adolphe Bastinstraat). Het ontwerp werd toevertrouwd aan de Gebroeders Jotthier, die in deze periode verschillende wijken ontwierpen voor de SMGW. De Gebroeders Jotthier werkten beiden op het stadhuis van Leuven: Georges Jotthier als architect en Eugène Jotthier als technisch tekenaar op de technische dienst. Ze waren in het interbellum als architecten zeer actief in Leuven, vooral in de periode van de wederopbouw. De Gebroeders Jotthier traden ook op als huisarchitect voor verschillende lokale sociale woningbouwmaatschappijen en huurderscoöperatieven, zoals de Samenwerkende Maatschappij voor het bouwen van Goedkope Woningen en Woonvertrekken van Leuven, de Proletaar, Onze Toevlucht en De Goede Haard.
Op 28 augustus 1929 keurde de Nationale Maatschappij het plan voor het appartementsgebouw met conciërgewoning definitief goed. In 1931 volgde de goedkeuring van de plannen voor de woningen aan de Adolphe Bastinstraat, en wellicht een jaar later voor de derde fase van het ontwerp. Het appartementsgebouw en de woningen aan de Adolphe Bastinstraat waren bestemd voor huur. De ruimere woningen langs de Heilige-Geeststraat en Tervuursevest waren wellicht bestemd voor verkoop.
Dit gebouw met 22 sociale appartementen werd in 1930 in een sobere art-decostijl opgetrokken samen met de portierswoning Kapucijnenvoer 120, naar een ontwerp van de architecten-gebroeders E. en G. Jotthier. Het gebouw, dat via een drieledige portiek doorgang verschaft tot de Bastinwijk, wordt ontsloten door vier toegangen en traphuizen: Adolphe Bastinstraat nummers 1 en 2 voor de appartementen boven de poort, en Kapucijnenvoer nummers 116 en 118 voor de appartementen in de zijvleugels. De symmetrische hoofdgevel aan de Kapucijnenvoer telt vier bouwlagen en veertien traveeën en is opgetrokken in rode baksteen met een hoge hardstenen plint, onder een pannen zadeldak met schildeinden en houten kroonlijst. Bepaalde bouwelementen zoals de portiek, de getrapte toegangsnissen en de vensterlateien zijn uitgewerkt in beton, en afgewerkt met een witte verflaag. Boven de centrale poortdoorgang, met een luifel gevormd door een balkon met smeedijzeren balustrade, zijn twee venstertraveeën risalietvormig bekroond door een brede dakkapel met terras. Deze zijn afgelijnd door twee, vooruitgeschoven en verhoogde, smalle venstertraveeën met borstweringen versierd door een geometrisch reliëf in beton, die in de vierde bouwlaag uitlopen in een klein driehoekig balkon. Beide zijvleugels, eveneens symmetrisch van opstand, bevatten centraal risalietvormige trapkokers, verlicht door hoge vensters met metalen borstweringen in een betonnen nis, en telkens twee gekoppelde, brede venstertraveeën met nagenoeg vierkante tweelichten.
De sobere achtergevels in baksteen worden geritmeerd door rechthoekige vensteropeningen met hardstenen dorpels, betonnen lateien en borstweringen in afwisselend verband. Boven de poortdoorgang bevindt zich een spitsbogige nis in beton met een Mariabeeld (1949). Het gebouw werd in 1985 door architect André Collaer gerenoveerd en uitgebreid met zes appartementen in de zolders. Aan de basisstructuur van het gebouw werd niet geraakt. Naar verluidt zijn ook de trappenhallen (deels) bewaard.
De portierswoning telt twee bouwlagen, maar werd verhoogd in 1951, getuige de doorlopende rollaag tussen de tweede en lagere derde bouwlaag. De lijstgevel met een smalle deur- en brede venstertravee, eveneens opgetrokken in rode baksteen, is versierd met wigvormige hardstenen sluit- en aanzetstenen in de vensterlateien.
Twee, tegenover elkaar gelegen, rijen (nummers 3-37 en 4-38) van telkens 18 arbeiderswoningen met twee bouwlagen en twee traveeën onder een eenvormig pannen zadeldak met dakschilden aan de uiteinden, en een doorlopende houten kroonlijst. De straatgevels bestaan uit een smalle deur- en brede venstertravee, en zijn twee aan twee in spiegelbeeld gekoppeld, en opgebouwd uit rode baksteen in staand verband op een gecementeerde plint. De gevelrij is schaars gedecoreerd door een afwisselend metselverband in lateien en borstweringen, en door het decoratieve gevelvlak tussen beide deurtraveeën, met trapsgewijs verspringende verticale baksteenrijen onder een rollaag. Eenvoudige typologie en traditionele planopbouw over twee verdiepingen: toegangsdeur waarachter gang en trapkast, telkens twee kamers, één aan de voorgevel en één aan de achtergevel, een zolderverdieping en het toilet op de koer. De woningen werden na privatisering herhaaldelijk verbouwd. Slechts in één woning (nummer 33) is het oorspronkelijk houten schrijnwerk, gekarakteriseerd door een horizontale roedeverdeling in de bovenlichten, bewaard. Het niveauverschil tussen de Kapucijnenvoer en de Heilige-Geeststraat werd, omwille van de moeilijkheden met de funderingen en zijgevels van de woningen, niet via een helling overbrugd, maar via een brede trap met drie bordessen.
De Adolphe Bastinwijk is een van de meer opmerkelijke sociale wooncomplexen uit de jaren 1930. Het appartementsgebouw met achterliggende steeg (Adolphe Bastinstraat) heeft een architecturale en stedenbouwkundige waarde als een van de weinige nog bewaarde verbeterde beluiken met poortgebouw binnen het patrimonium van de sociale woningbouwmaatschappijen. Het is het eerste gekende appartementsgebouw van de Leuvense huisvestingsmaatschappij, en in Vlaanderen representatief voor de periode van krotopruiming in het interbellum. Het heeft gezien de bewaarde straataanleg en trappenpartij ook een hoge ensemblewaarde. Verder heeft het appartementsgebouw contextwaarde als beeldbepalend element langs de Kapucijnenvoer.
Elementen die de erfgoedwaarde bepalen zijn het poortgebouw (appartementsgebouw), de steeg met woningen en de bewaarde straataanleg en trappenpartij. Vooral het poortgebouw heeft een hoge erfgoedwaarde (architectuur van de voorgevel en onderdoorgang, eventueel bewaarde trappenpartijen). Wat de woningen in de steeg betreft is vooral het volume, de uniformiteit en de materialiteit van belang (baksteen).
Auteurs: Verloove, Claartje; Van Herck, Karina; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Sociale woonwijk
Is deel van
Leuven
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Arbeiderswijk Adolphe Bastin [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/125346 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Stad Leuven
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.