De eerste stenen omwalling van Leuven dateert uit het midden van de 12de eeuw, meer bepaald uit de periode 1156-1165. De min of meer cirkelvormige muurgordel met de Sint-Pietskerk als middelpunt was circa 2700 meter lang. Eenendertig op regelmatige afstand geplaatste waltorens zorgden voor een bijkomende verdediging. Ter hoogte van de belangrijkste invalswegen was de omwalling onderbroken door elf stenen poorten. Op de plaats waar de Dijle de stad binnenstroomde en haar weer verliet waren 2 waterpoorten voorzien, één ter hoogte van het voormalige Hollandcollege (nu Paridaensinstituut) en één nabij de Sint-Geertruiabdij. Deze waterpoorten werden gevormd door een stenen boogbrug geflankeerd door verdedigingstorens. Bij de aanleg, circa 1360, van een nieuw en grootser opgevat verdedigingssysteem kwam de oude muurgordel in onbruik. Hier en daar werd een muurstuk of bouwvallige poort gesloopt. Torens en muurnissen werden door de stad aan omwonenden als bergplaats verhuurd, terwijl delen van oude vesten als tuin- of scheidingsmuur werden gebruikt. Een gevolg hiervan is dat van de 12de-eeuwse stadsmuren nog betrekkelijk veel restanten zijn bewaard. De stadspoorten werden echter alle rond het einde van de 18de, of het begin van de 19de eeuw gesloopt.
Dankzij iconografische bronnen, bewaarde resten en opgravingen is de wijze van opbouw vrij goed bekend. Het materiaal dat werd gebruikt is regelmatig gekapte kalkzandsteen uit de groeven van Diegem of Zaventem, samen met ijzerzandsteen voor de speklagen en boogomlijstingen. De stadsmuur is opgebouwd uit 2 parallel-lopende, stevig aan mekaar verankerde muurgedeelten die op dezelfde funderingspijlers aanzetten. De dikte van de samengevoegde muren bedraagt 170 centimeter. De zwaardere buitenmuur rust op een reeks circa 4 meter brede segmentbogen waarvan de top ongeveer 2 meter boven de fundering ligt. Aan de stadszijde vormt de lichtere binnenmuur een doorlopende arcade van rondbogen (circa 4 meter) waarvan het hoogste punt minstens 3 meter hoger ligt dan de funderingsbogen van de buitenmuur. Deze arcade draagt langs de stadszijde de circa 90 cm brede loop- of weergang. De boognissen zijn ongeveer 1 meter diep met in het midden een schietgat dat naar de veldzijde vernauwd is tot een smalle schietspleet (90 x 5 centimeter). Hoe de courtine, de loop- of weergang, bovenaan was afgewerkt is niet goed bekend. 17de-eeuwse afbeeldingen tonen een gekanteelde borstwering als bekroning. Oorspronkelijk waren de funderingsbogen langs de veldzijde tot op zekere hoogte met een aarden talud versterkt, terwijl langs stadszijde het grondniveau ongeveer 1 meter onder de schietgaten lag. Dit niveau is hier en daar sterk verlaagd zoals merkbaar in het Handbooghof.
De op regelmatige afstand geplaatste verdedigingstorens zijn in dezelfde materialen opgetrokken. Ze vertonen een U-vormige plattegrond, aan de veldzijde halfrond en aan de stadszijde rechthoekig. De uitsprong op het muurvlak aan de veldzijde schommelt rond de 4,25 à 5 meter. De torens die oorspronkelijk hoog boven de muur uitstaken, bevatten twee boven elkaar gelegen ruimten met tongewelf en bovenaan een open terras. De verbinding gebeurde door middel van een in de dikte van de muur uitgespaarde stenen trap die via deurtjes toegang gaf tot de loopgang. De torens waren aan de stadszijde geheel open. Pas later werden ze hier en daar dichtgemetseld. De torens zijn opgetrokken op een bredere onderbouw, met afschuining. In de ronding van het muurvlak zijn op elk verdieping drie schietspleten voorzien. Eén in het midden en twee opzij gericht op de flankerende muurstukken.
Redingenstraat (speelplaats voormalige Sint-Antoniusschool): vrij gaaf bewaard muurstuk, circa 30 meter lang, waarvan enkel de bovenste geleding ontbreekt. Van het zes bogen tellend muurfragment zijn twee bogen in het schoolgebouw geïncorporeerd.
De smalle stenen boogbrug (baksteen, ijzerzandsteen en witte kalkzandsteen) over de Dijle, ter hoogte van de school, zou zijn gebouwd met recuperatiemateriaal van de stadsmuren of mogelijk van de Redingenpoort.
Tussen de Broekstraat en de Minderbroedersstraat bevinden zich de resten van de vroegere waterpoort op de Dijle, namelijk de zogenaamde Janseniustoren en de Justus Lipsiustoren. Deze torens flankeerden een bakstenen boogbrug die reeds circa 1600 verdwenen was. De Janseniustoren op de rechteroever, met erop aansluitend een muurstuk met drie bogen werd bij Koninklijk Besluit van 29.05.1964 als monument beschermd.
De Lipsiustoren op de linkeroever maakt momenteel deel uit van het domein van het in 1877 opgerichte Justus Lipsiuscollege. In tegenstelling tot de U-vormige Janseniustoren vertoont hij een polygonale plattegrond. De natuurstenen onderbouw met afwisselende lagen witte kalkzandsteen en bruine ijzerzandsteen is bewaard. De bakstenen bovenverdieping met piramidale bekroning dateert uit de 17de eeuw. De in de dikte van de muur uitgespaarde trap is nog intact. Op de verdieping een 17de-eeuwse schouw met laatgotische wangen. De toren, in perfecte staat van onderhoud, doet momenteel dienst als tuinberging. Erop aansluitend een kort muurfragment. Aansluitend op deze toren de Ursulinensluis, genoemd naar het nu verdwenen klooster. Deze sluis regelde de watertoevoer naar de kunstmatige Dijlearm die in de 12de eeuw werd gegraven als gracht voor de stadsmuur. Het huidige voorkomen stemt perfect overeen met de voorstelling in het schetsboek met Leuvense stadsgezichten (1615-1616) zodat de bouw voor die datum dient gesitueerd. Het is een eenvoudige, éénlaagse bakstenen constructie op natuurstenen onderbouw en afgedekt met natuurleien zadeldak met zijtrapgevel op sterk geprofileerde kraagstukken. Achtergevel (stroomafwaarts) afgedicht met houten beplanking, langs de voorzijde vier sluisdeuren. Het sluissysteem is perfect bewaard en doet nog steeds dienst.
Tussen de Minderbroedersstraat en Brusselsestraat (terrein van de Universitaire Ziekenhuizen Sint-Pieter en Sint-Rafaël). Aan de kant van de Minderbroedersstraat een circa 40 meter lang muurstuk, gedeeltelijk gebruikt als onderbouw voor een afsluitingsmuur. Erop aansluitend torenfragment dat in de 13de eeuw verbouwd werd tot tuinpaviljoen met bakstenen bovenbouw voorzien van klassieke pilasters. Stenen trap in de dikte van de muur uitgewerkt.
Verderop, richting Brusselsestraat, een geïsoleerd, vrij gaaf bewaard torenfragment. De toren telt één niveau met tongewelf en is in tegenstelling tot de meeste torens langs stadszijde niet dichtgemetseld.
Tussen de Brusselsestraat en Koning Albertlaan de muur en torenresten van het Handbooghof, beschermd als landschap bij Regentsbesluit van 30.10.1945. Dit muurstuk is ongeveer 70 meter lang en vertoont langs de veldzijde (Handbooghof) drieëntwintig, nu dichtgemetselde funderingsbogen. Een gedeelte ervan fungeert als onderbouw van de voormalige mouterij "De Hopbloem" (Lei 19). De muur is op verschillende plaatsen voorzien van later aangebrachte venster- en deuropeningen. Van de twee torenfragmenten is de meest zuidelijke met in de muurdikte uitgespaarde wenteltrap het best bewaard.
Karel van Lotharingenstraat. Van de voormalige Sint-Geertruidesluis achter het domein van de abdij is, naar verluidt, enkel de fundering van één van de torens in de kelder van het nummer 25 bewaard. Bij de bouw van het huidige torenvolume in traditionele bak- en zandsteenstijl zou van de oude fundering zijn gebruik gemaakt, wat de halfronde vorm zou verklaren. Deze woning maakt sinds 6.11.1985 deel uit van het bij Koninklijk Besluit beschermde stadsgezicht "De Sint-Geertruiabdij".
Aan de overzijde, in de tuin van het nummer 14 een torenfragment met één bouwlaag afgedekt met tongewelf. Langs de stadszijde dichtgemetseld en momenteel in gebruik als berging. Erop aansluitend, richting Vaartstraat, een circa 30 meter lang muurfragment, gelegen achter de woningen nummers 18, 20, 22 en 24 dat fungeert als scheidingsmuur met de aanpalende percelen.
Tussen de Tiensestraat en Naamsestraat, in het Sint-Donatiuspark, een muurfragment en 2 torens bij Koninklijk Besluit van 1.03.1978 beschermd als monument. Muurfragment van circa 135 m lang, circa 3 meter hoog. Aan de oorspronkelijke stadszijde hebben enkele eigenaars van de aangrenzende percelen de muur in de loop van de tijd met bakstenen verhoogd. Hier en daar ook inbouw van deurtjes. Torenfragment dat aansluit bij de muur. Hoogte circa 8 meter. Ontbreken van de kantelen. Aan de oorspronkelijke veldzijde (kant van het park) gebruik van witte zandsteen en bruine ijzerzandsteen. Afgeschuinde voet. Baksteen aan de binnenkant sinds 1727. De toenmalige eigenaar Ant. Brenaert sloopt het torengedeelte in zijn tuin en bouwt dit vervolgens herop. Vrijstaand torenfragment in de omgeving van het vijvertje.
Bron: MONDELAERS L. & VERLOOVE C. met medewerking van VAN ROY D., VAN DAMME M. en MEULEMANS K. 2009: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Leuven binnenstad, Herinventarisatie, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB2, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Verloove, Claartje; Mondelaers, Lydie
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verloove C. & Mondelaers L. 2009: Eerste stadsomwalling [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128134 (geraadpleegd op ).
Voor de 12de eeuw werd de stad vermoedelijk beveiligd door de Dijle en een staketsel lopende van de Aardappelmarkt tot de Redingenstraat.
De tot volle bloei gekomen stad moest echter voorzien worden van een degelijke versterking. Na de toelating door Godfried III werd een eerste stadsmuur opgericht waarschijnlijk tussen 1156 en 1161 en zeker voltooid voor 1165, jaartal waarop met de bouw van de Sint-Michielskerk op de poort van de Graanmarkt begonnen werd. De omheiningsmuren van kalkzand- en ijzerzandsteen in groot verband gebruikt, werden gebouwd op opgehoogde grond met een gracht ervoor, behalve langs de Dijle; onderbouw bestaande uit pijlers, verbonden door steekbogen; aan de stadszijde, gekanteelde ringmuur met weergang op boogkluizen; omwalling verdedigd door eenendertig torens; verbinding met buitenwijken door middel van elf poorten, die tijdens de tweede helft van de 18de en begin 19de eeuw gesloopt werden; wallen vanaf 14de eeuw verkocht, en bij privé eigendommen gevoegd. Belangrijke overblijfselen van de eerste omheining behouden in het Sint-Donatiuspark, de Schapenstraat, de Redingenstraat, in de tuin van het Paridaensinstituut, de Janseniustoren, in het Sint-Pietershospitaal, het Handbogenhof, de Karel van Lotharingenstraat.
De Janseniustoren (1616-1617): dubbele waterpoort aanleunend tegen de eerste ringmuur in de tuin van het voormalige Hollandcollege (heden Paridaensinstituut), gebouwd over de Dijle en deze controlerend; een tijd lang bewoond door de schrijver van het beroemde "Augustinus" (1640).
Bron: GENICOT L.F., VAN AERSCHOT S., DE CROMBRUGGHE A., SANSEN H. & VANHOVE J. 1971: Inventaris van het cultuurbezit in Vlaanderen, Architectuur, Provincie Brabant, Arrondissement Leuven, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 1, Luik.
Auteurs: Genicot, Luc; Van Aerschot, Suzanne; de Crombrugghe, Anne; Sansen, Hadewych; Vanhove, Jacqueline
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Genicot L. & Van Aerschot S. & de Crombrugghe A. & Sansen H. & Vanhove J. 1971: Eerste stadsomwalling [online], https://id.erfgoed.net/teksten/128928 (geraadpleegd op ).