erfgoedobject

Domein Cabour

bouwkundig element
ID
125502
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/125502

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als beschermd monument Domein Cabour
    Deze bescherming is geldig sinds

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Domein Cabour
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Domein Cabour
    Deze bescherming is geldig sinds

Beschrijving

Het domein Cabour ligt ten zuidwesten van het dorpscentrum van Adinkerke, ten zuiden van het kanaal Nieuwpoort-Duinkerke en ten noorden van de autosnelweg E40 en de Moeren.

Het domein Cabour omvat een geheel aan veelzijdig en bijzonder waardevol erfgoed. Naast de esthetische waarde van dit oudste duinengebied aan de Belgische kust en het belangrijke militair erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog bevat het domein Cabour wetenschappelijke en historische gegevens, die verwijzen naar het ontstaan ervan en naar de occupatiegeschiedenis, evenals een geheel aan relicten die getuigen van een uitgebreid verdedigingssysteem dat tijdens de Eerste Wereldoorlog op het domein werd uitgebouwd. Daarnaast zijn er nog sporen en relicten terug te vinden van het militaire hospitaal dat in 1914-1918 in de omgeving van het kasteel was ingericht en van een waterwinningssysteem dat in het oostelijke deel van het domein was uitgebouwd. Dit waterwinningssysteem lag aan de basis van de decennialange naoorlogse waterwinning op het domein en leidde onder meer tot de oprichting van een ontijzeringsstation tijdens het interbellum, dat op een voor die tijd revolutionair procedé was gestoeld.

Historiek

De Cabourduinen, deel uitmakend van het duinengebied Adinkerke-Ghyvelde, zijn gevormd op een oude strandwal omstreeks 3300 jaren geleden en lopen door op Frans grondgebied tot Ghyvelde. In de duinen bevinden zich oude bodemprofielen met lokaal veenlagen die later overstoven geweest zijn. In België is het de enige duinengordel met een dergelijke ouderdom en geologische opbouw.

De eerste menselijke activiteiten zouden volgens sommige bronnen reeds uit de late ijzertijd dateren. Krachtens het Karolingisch wildernisregaal behoorden alle woeste gronden, zoals duin, schorre en heide, toe aan de koning of zijn rechtstreekse vervanger, de Graaf van Vlaanderen, die vanaf het einde van de 9de-begin 10de eeuw in handen kreeg en als jachtgebied gebruikte. Op het duin ontstonden reeds in de loop van de 11de eeuw de parochies Adinkerke en Ghyvelde. In tegenstelling tot de zeewerende duinen ten noorden gaf de Vlaamse graaf de duinen van Adinkerke-Ghyvelde reeds in tweede helft van de 12de eeuw uit handen.

De cisterciënzerabdij Ter Duinen verwierf vanaf midden 12de eeuw het middengedeelte van de duinen. Vermoedelijk in de loop van de 12de-13de eeuw kwam een belangrijk deel van het duinengebied via grafelijke schenking in handen van de heren van Hondschote, die het verder als jachtgebied en veeweide exploiteerden. In de 15de eeuw kwam het bezit via huwelijk in handen van de familie de Horne, vermoedelijk tot het einde van de 17de eeuw.

In 1693 kwam een deel van het duinengebied in bezit van de familie de Thibault de Boesinghe, namelijk het areaal gesitueerd op (huidig) Belgisch grondgebied, afgeboord door de oude Burgweg (Veldstraat), het Ringslot en het domein van de Duinenabdij. Met de Vrede van Utrecht (1713) kwam de nieuwe staatsgrens tussen het Franse Koninkrijk en de Oostenrijkse Nederlanden op de oude kasselrijgrens te liggen. Voortaan zouden het Franse en het Oostenrijkse gedeelte van het duinengebied een eigen evolutie kennen. Op de kaart van Alphonse de Blanmont (1759) zijn langs het Oostenrijkse gedeelte op de duinrand talrijke kleinere bedrijfjes te zien en zijn in het duinengebied een tweetal boerderijtjes opgetrokken, ingeplant op met bomen omzoomde percelen. Eén ervan zal later worden herbouwd en wordt de locatie voor oprichting van het kasteel Cabour in 1908. Ook op de Ferrariskaart (1771-1777) zijn op het domein verschillende woningen te onderscheiden, die vanaf het begin van de 19de eeuw zouden toenemen in aantal.

Na een mislukte poging om het domein op te delen en in achttien afzonderlijke delen te verkopen, stelde men het domein op 28 september 1842 openbaar te koop. Het geheel kwam in handen van Justin de Reninghe uit Poperinge, die het in 1851 doorverkocht aan Joseph Sturme. In 1888 kwam het gebied in handen van bankier Eugeen Carpentier en spinmeester Albrecht Cuenin uit Duinkerke. In 1900 erfde Charles Amé Cabour een deel van het domein, het jaar daarop kocht hij het andere stuk. Een woning, gebouwd in 1894, werd verbouwd en uitgebreid tot kasteel en kreeg zijn definitieve vorm in 1906. Tot aan de Eerste Wereldoorlog bewoonde Charles Cabour dit kasteel.

De verdere evolutie van het kasteel kan als volgt geschetst worden: na de oorlog betrok mevrouw Mayne het landgoed, tot aan de verkoop van het domein aan de Belgische staat in 1920. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel bewoond door tabaksfabrikant Fernand Plaideau. Vervolgens werd het kasteel als jachtpaviljoen gebruikt door notaris Jacques uit Brussel. Vanaf 1949 werd het domein ingericht als vakantieoord voor de kinderen van postbeambten. In de zomer van 1969 werd het kasteel tenslotte gesloopt.

De Eerste Wereldoorlog: oorlogshospitaal, waterwinning en verdedigingswerken

De Eerste Wereldoorlog is een zeer belangrijke fase in de historiek van het domein. Tijdens de Eerste Wereldoorlog richtten militairen binnen het domein Cabour diverse installaties in: rond het kasteel werd een militair hospitaal opgericht, in de oostelijke hoek van het domein werd een waterwinningssysteem geïnstalleerd, terwijl er in de duinen verdedigingsstellingen werden uitgebouwd. Het tracé van enkele wegen, waaronder de centrale toegangsweg tot het domein, de Cabourweg en de Veldstraat (oude Burgweg) dateert eveneens uit de Eerste Wereldoorlog.

In april 1915 werd een militair hospitaal opgericht met barakken die rond het jachtpaviljoen opgesteld werden. Het hospitaal bestond uit negentien paviljoenen voor gewonden, met een capaciteit van 500 bedden en drie paviljoenen voor het verplegend personeel. In het totaal ging het dus om 22 demonteerbare houten barakken, die vervaardigd waren door de gebroeders Hamon in Parijs. Het operatiekwartier werd ingericht in het stenen jachtpaviljoen, de enige vaste constructie.

Het chirurgische hospitaal, aangeduid met 'Hôpital de la grande chirurgie', was er gekomen op initiatief van medisch inspecteur-generaal Mélis. Opmerkelijk is dat Mélis dit militaire hospitaal liet oprichten op nauwelijks 10 kilometer van het grote hospitaal 'L’Océan' van het Rode Kruis in De Panne, dat onder leiding stond van Dokter Depage. Wellicht speelden de goede verbindingen, het uitgestrekte terrein en de nabijheid van de strategisch belangrijke haven van Duinkerke een rol.

Het militaire hospitaal van Cabour stond onder leiding van Dr. Derache, die zich liet bijstaan door een team van twaalf artsen, drie apothekers, drie beheerders, ongeveer 60 verpleegsters en een handvol voor de velddienst ongeschikte soldaten. De medische uitrusting van het hospitaal werd deels gerealiseerd aan de hand van giften. De belangrijkste donatie bestond uit een complete zaal voor radiografisch onderzoek, aan de instelling geschonken door Madame Curie. Tussen de ingebruikname van het chirurgische hospitaal op 26 april 1915 en de sluiting ervan op 12 maart 1917 werden er 3.324 patiënten verzorgd, waarvan 2.811 patiënten met oorlogswonden. Dit betekent een gemiddelde van vijf gewonden per dag.

Op 12 maart 1917 werd de chirurgische afdeling van Cabour overgebracht naar een nieuw hospitaal in Beveren-aan-de-IJzer. Dr. Derache en zijn ploeg werden op de nieuwe locatie tewerkgesteld, op nauwelijks negen kilometer van het front gelegen. Dit hospitaal was gebouwd volgens richtlijnen van Dr. Derache, die onder meer voorzag dat de paviljoenen door gangen met mekaar verbonden waren.

De sectie die te Cabour achterbleef vormde men om tot een algemeen hospitaal onder de naam 'Cabour Médical'. Het geheel kwam onder leiding van dokter Nolf. De formatie deed nu dienst als centrum voor de opvang en verzorging van zieke soldaten en slachtoffers van gasaanvallen. De eerste patiënten arriveerden in april 1917. Vanaf augustus 1917 werden de eerste slachtoffers van het mosterdgas binnengebracht. Vooral tijdens de epidemie van de Spaanse Griep bewees het hospitaal zijn diensten. Op 27 april 1918 kwamen de eerste grieppatiënten binnen, in totaal zouden er 1200 slachtoffers van deze ziekte in 'Cabour Médical' verzorgd worden.

Het hospitaal had geen begraafplaats. De gestorven militairen werden naar de begraafplaats van Adinkerke overgebracht.

Het terrein van Cabour was vermoedelijk reeds vanaf 1915 in staat van verdediging gebracht. Het lag op de uiterste lijn van het zwaar geschut richting IJzerfront en vormde een onderdeel van de vooruitgeschoven verdediging van de havenstad Duinkerke. Het terrein was uitgerust met luchtafweergeschut. Uit de geschreven bronnen weten we dat het terrein in diverse fasen werd versterkt en dit zowel door Belgische als Franse troepen. Wie de sector controleerde, is niet altijd duidelijk. Met de voorbereiding van het Britse offensief nam het Britse leger in april 1917 de controle over de sector Nieuwpoort van de Belgen over. Tijdens het Duitse offensief van april 1918 werd de verdediging verder uitgebouwd door het Franse leger. De laatste ingrepen van het voorjaar 1918 zijn nog het best gekend, niet alleen door enkele vermeldingen maar ook door de beschikbare luchtfoto's.

De goed uitgewerkte verdediging op deze plaats kan enigszins verbazen. We dienen deze verdediging te zien als een onderdeel van de voorversterking van de havenstad Duinkerke. Het geheel werkte in combinatie met de onderwaterzettingen enerzijds van de Moeren en anderzijds van het areaal bezijden het Kanaal Duinkerke-Veurne, die beide vanuit Duinkerke kon gerealiseerd worden. Hierdoor waren de hoger gelegen duinengebieden voor de Duitse aanvaller de enige weg om de haven van Duinkerke via de kust te bereiken. Het concept van de verdediging van dit duinengebied van Cabour is dan ook vermoedelijk door de Fransen uitgewerkt. Het geheel loopt trouwens verder op Frans grondgebied.

Over het ontstaan van de waterwinning op het domein Cabour tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn de tot nu toe gevonden historische bronnen bijzonder schaars. Britse eenheden van het 4de leger stonden in de periode tussen juli en november 1917 in voor de uitbouw van een uitgebreid waterwinningssysteem vanuit Duinkerke richting Nieuwpoort en Veurne. Wellicht werd het domein Cabour niet opgenomen in dit Brits systeem, maar liggen Belgische eenheden aan de basis van de uitbouw van een beperkte waterwinning, onder leiding van majoor Van Meenen. Onder meer het Belgische hoofdkwartier van Houtem en het koninklijke verblijf in Sint-Flora zouden vanuit Cabour van water voorzien zijn. Vermoedelijk kon het militaire hospitaal van Cabour in zijn eigen waterwinning voorzien.

Interbellum: waterwinning

Na de Eerste Wereldoorlog nam het Ministerie van Binnenlandse Zaken de installaties en de waterdistributie over en breidde deze uit naar de omliggende gemeenten. In 1920 werden de installaties overgedragen aan het Koninklijk Hoogcommissariaat van de Kust. Zij vulden de drainagesleuven op het terrein aan met boorputten van het Nortontype. Op 24 december 1924 stichtten de gemeenten Adinkerke, De Panne, Veurne, Oostduinkerke en Nieuwpoort de 'Tussengemeentelijke Maatschappij van Veurne-Ambacht voor Waterbedeeling', dat later met 'Intercommunale Waterleiding Maatschappij van Veurne-Ambacht' (I.W.V.A.) zou aangeduid worden.

In 1928 werd een eerste gedeelte van het domein Cabour, 5 hectare 45 are en 13 centiare groot met gebouwen en installaties door de maatschappij aangekocht. Op 19 mei 1928 besloot men over te gaan tot de bouw van een zuigput en pompstation, op circa 100 meter ten westen van de oude installatie. Het ontijzeringsstation van Cabour werd uitgerust met een voor die tijd revolutionair procedé van openluchtsproeiers en automatische filterdruk. De werken werden uitgevoerd door de firma 'Ateliers de Construction d’Ensival'. Een natuurgetrouwe maquette van het pompstation werd op de ‘Exposition internationale de la technique de l'eau' te Luik in 1939 tentoongesteld.

Door de steeds groeiende nood aan drinkwater werd eveneens beslist om uit te kijken naar aanvullende waterreserves in de kuststreek. Het terrein van de waterwinning was aanvankelijk geconcentreerd op het oostelijke deel van het domein Cabour, maar zou geleidelijk aan verder uitgebreid worden. In 1967 bijvoorbeeld werd het terrein van het voormalige hospitaal uit de Eerste Wereldoorlog door de watermaatschappij aangekocht.

Tweede Wereldoorlog: verdedigingswerken

Het domein werd in mei-juni 1940 tijdens ‘operatie Dynamo’ gebruikt als verdedigingsstelling, om de inscheping van geallieerde troepen richting Groot-Brittannië te beschermen. Net zoals elders in de Westhoek werden ook op het domein Cabour talrijke rijtuigen, wapens, munitie en levensmiddelen hals over kop achtergelaten.

Vanaf 1940 werd in de duinen van Cabour een veldbatterij ingericht, die zou aangeduid worden met 'Stp. Ost-W-049' ('Stützpunkt Oostende West') of ‘Schlieffen’ (vanaf 12 december 1942). De kern van deze batterij, die een onderdeel vormde van de Atlantikwall, werd aangelegd langs de zuidzijde van het domein, ter hoogte van hoeve ‘De Woestijn’ (Cabourweg). De veldbatterij werd in twee fasen gerealiseerd. In een eerste fase (juni 1940-maart 1942) werden zes open geschutsbatterijen in baksteen gebouwd, bedoeld voor kanonnen van 155 millimeter. In een volgende fase (tussen 1942 en 1944) kwam de eigenlijke veldbatterij tot stand, met de bouw van een commandobunker (type R610) en vier geschutsbunkers (type R611). Daarnaast werden onder meer ook een schietstand, een granaatstand en verschillende wegen op het domein aangelegd. Er werd eveneens gebruik gemaakt van overgebleven infrastructuur uit onder meer de Eerste Wereldoorlog. De officieren logeerden in het kasteel, de artilleristen sliepen in de barakken van het voormalige veldhospitaal uit de Eerste Wereldoorlog. Krijgsgevangenen werden in barakken ondergebracht, die met prikkeldraad omheind werden. De infanterie, verantwoordelijk voor de beveiliging van de omgeving, was in de hoeve De Woestijn ingekwartierd.

De veldbatterij Schlieffen werd op 6 september 1944 door de Duitsers verlaten. Tijdens het beleg van Duinkerke (6 september 1944-8 mei 1945) namen Tsjechische eenheden stellingen in op het domein Cabour. Deze stellingen werden herhaaldelijk vanuit Duinkerke onder vuur genomen.

Het waterwinningssysteem op het oostelijke gedeelte van het domein werd overdreven intensief door de Duitse bezetter gebruikt, wat leidde tot verzilting die de maximaal toelaatbare grens vaak benaderde en soms bereikte.

Beschrijving van het bouwkundig erfgoed op het domein Cabour

Het kasteel

Van het kasteel Cabour kennen we diverse fotografische opnames. Planmateriaal ontbreekt vooralsnog alhoewel we kunnen aannemen dat in het (versnipperde) archief van de familie Cabour nog materiaal kan steken. De kadastrale mutatie van 1906 heeft de afmetingen van de plattegrond op. Hieruit blijkt dat het kasteel een T-vormig grondplan had met basisafmetingen van 10,3 op 24,5 meter met een vierkante traptoren in de noordwestelijke binnenhoek van de samenkomst van de beide vleugels. Vermoedelijk gebeurde de sloop vrij grondig en zijn in de ondergrond nog enkel de opstaande keldermuren en enkele verharde paden bewaard. De ruime kelders zijn zeker gedicht: het betrof immers halfondergrondse kelders, die gedeeltelijk in de grond, gedeeltelijk boven de grond uitstaken. Niettemin zijn om en bij het kasteel een aantal restanten van bouwwerken bewaard gebleven (zie verder).

Bij het kasteel hoorde een ruime vijver, die in aanleg blijkbaar L-vormig was. Deze ondiepe waterplas met zacht aflopende oevers slibde geleidelijk aan dicht en werd in 1985 verder uitgegraven zodat een vierzijdige vijver ontstond met een eilandje in het midden. Bij het kasteel lagen een rozentuin en een aantal percelen voor groenteteelt. Deze werden aangelegd op genivelleerde terreinen, die tijdens de Eerste Wereldoorlog nog werden uitgebreid voor de bevoorrading van het hospitaal.

Vermoedelijk kon het hospitaal in zijn eigen waterwinning voorzien. Op de luchtfoto van het hospitaal (1915) is ten zuidwesten van de barakken een Y-vorm te zien, met twee cirkels. Op deze plaats zitten bakstenen in een cirkelvorm in de grond. Een 70-tal meter ten westen van deze putten staat (bovengronds, maar met zand er tegenaan) een waterput. Deze putten zijn gemetst in hetzelfde type (roodbruin gebakken) steen als de waterputten aan de ingang van het domein. De waterput bevat nog steeds water en materiaal uit de Tweede Wereldoorlog.

Relicten uit de Eerste Wereldoorlog

Binnen het domein zijn nog goed bewaarde restanten van een verdedigingsstructuur uit de Eerste Wereldoorlog terug te vinden. De (zeldzame) verticale en schuine luchtfoto’s genomen tijdens de Grote Oorlog vormen hier de belangrijkste bron. De verticale luchtopnames geven de toestand weer in de zomer van 1918 en tonen met ander woorden het eindresultaat van de diverse ingrepen. Ze laten meteen toe de ingrepen uit 1914-18 te onderscheiden van de later uitgevoerde werken tijdens de Tweede Wereldoorlog. De veldprospectie greep plaats in een voortdurende interactie met de studie van deze luchtfoto’s. Dit onderzoek bracht aan het licht dat de aardewerken van de verenigingsstructuren, het loopgravenstelsel en kanonstellingen nagenoeg intact bewaard bleven. Van de uitbouw van de versterkingen van Cabour kennen we enkele zeldzame beschrijvingen.

Het loopgravenstelsel, gesitueerd in het areaal ten oosten van de centrale dreef, is opgebouwd uit verschillende linies, die als het ware een grote driehoek vormen, waarvan één van de zijden de noordelijke grens van het duinengebied volgt en de twee andere in een punt ongeveer een 200 meter ten oosten van de centrale toegang samenkomen. Door dit geheel loopt een dwarse verbindingsloopgraaf tot in het midden van de oostelijke linie.

Bij de aanleg is deels op het terrein ingespeeld door gebruik te maken van de hogere zandkoppen. Waar dit hoge reliëf ontbrak werd een zanddam aangelegd met zand uit de nivellering van het voorliggende terrein. De belangrijkste tracés vertonen een getand verloop.

De noordelijke linie volgt als het ware de eerste kopjesduinen evenwijdig met de Veldstraat. In het meest oostelijke deel is deze linie uitgewerkt als een getande loopgraaf en aangebracht op een kunstmatig opgehoogde duin. De zone ten noorden –zijde Veldstraat– werd hiertoe genivelleerd en afgelaagd. Naar het westen toe werd opnieuw ingespeeld op het bestaande reliëf met ringloopgraven op de hoge duintjes. De loopgraaf is gerealiseerd tot in de omgeving van de noordelijke toegang tot het domein.

De oostelijke loopgraaf loopt noord-zuid dwars over het terrein. Hierbij werd ingespeeld op het bestaande duinenreliëf, waarbij de loopgraven in de hogere gedeelten van de duinkammen als het ware ontdubbelen. Dit gebruik van het bestaande reliëf verklaart meteen het eerder grillige verloop. Op deze loopgraaf werden drie bunkers gebouwd. Ze zijn opgetrokken uit een gele baksteen van 22/22,5 x 10/10,7 x 6,5/ centimeter en voorzien van een betondak, die in een volgende fase versterkt werd met een 60 centimeter dikke betonplaat. De drie bunkers zijn ingeplant op de uiteinden en in het midden van de linie op ongeveer 150 meter van elkaar. Ze werden vermoedelijk na de Tweede Wereldoorlog opnieuw onder zand gebracht en daardoor ontoegankelijk gemaakt. Deze constructies zijn typologisch uniek en verdienen een nader onderzoek.

Voor deze linie lagen een tweetal prikkeldraadversperringen. Ze tekenen zich af als een rechtlijnige genivelleerde zone van omtrent 10 meter breed. De eerste versperring volgt de linie via een zigzag-verloop. Een tweede versperring is rechtlijnig uitgewerkt en ligt ongeveer een 100 meter ten oosten van de loopgraaf.

De westelijke linie loopt een 200 meter ten oosten en parallel aan de centrale dreef. Deze getande loopgraaf is aangelegd in een deels kunstmatig opgehoogd terrein, opgebouwd met zand uit de nivellering van het terrein ten oosten ervan. De linie was aan de frontzijde uitgerust met een prikkeldraadversperring, waarvan de 10 meter brede geëffende strook nu nog in het terrein te volgen is. Plaatselijk was aan de voet van de opgehoogde wal een spitsgracht uitgegraven tussen de loopgraaf en de prikkeldraadversperring. Deze constructie was voorzien van een redant, die op zijn beurt door een prikkeldraadversperring beschermd was. Op deze loopgraaf zijn geen restanten van militaire constructies aangetroffen.

In de verdedigingsstructuur komen nog een aantal rechtlijnige structuren voor, die we voorlopig als prikkeldraadversperringen interpreteren. Deze structuren van ongeveer 10 meter breed zijn deels uitgegraven, deels aan één zijde van een 0,5 meter hoge rand voorzien. Een eerste loopt van de zuidwestelijke hoek van het stelsel naar het midden van de noordelijke linie. Een tweede verbindt al het ware de westelijke en oostelijke linie.

De verdedigingswerken ten westen van de centrale dreef zijn minder complex. Ook hier zijn de structuren bewaard gebleven. Ze situeren zich in de zone bezuiden het hospitaal en op de zuidelijke rand van het duinengebied. We kunnen een loopgraaf onderscheiden evenwijdig aan de zuidelijke duinrand met daarachter een complex van zigzag-grachten en genivelleerde stroken. Ter hoogte van de Hoeve Sierens is een dwarse loopgraaf gesitueerd, die de Cabourweg met de westelijke toegangsdreef tot het kasteel verbindt. Het is een getande loopgraaf, die zich nog duidelijk in het terrein aftekent.

De loopgraaf die op een 100 meter evenwijdig met de centrale dreef loopt, hoort waarschijnlijk bij het bunkercomplex van de Tweede Wereldoorlog (zie verder).

De uiterste Belgische artillerielijn richting front was gesitueerd op het domein Cabour. Het werd dan ook geregeld als artilleriestelling gebruikt. Hiervan is trouwens fotomateriaal bewaard gebleven. In het terrein zijn nog talrijke kanonstellingen bewaard gebleven. De kanonstellingen tekenen zich af als een kratervormige ronde of licht ovale uitgraving, meestal met een onderbreking in de westelijke wand. Deze kuilen zijn op lijnen geordend. Voorlopig onderscheiden we een drietal van deze complexen. De meest westelijke is ingeplant op de uitstuivingszone achter het paraboolduin in de noordwestelijke hoek van het domein. Een tweede met een rij van drie of vier stellingen is aangelegd op een noord-zuid lopende lijn. De derde reeks geschutstellingen is aangelegd in het kopjesduinlandschap in de zuidoostelijke hoek van het domein. Het bestaat uit twee haaks op elkaar geplaatste lijnen. Een precieze datering is vooralsnog niet mogelijk. Uit de getuigenis van Thans weten we dat de Fransen begin 1918 een reeks 120 millimeter-kanonnen plaatsten samen met commandoposten en onderkomens voor de militairen.

Rond het kasteel werd een volledig militair chirurgisch hospitaal opgetrokken, bestaande uit negentien paviljoenen voor de patiënten (met een capaciteit van 500 bedden) en drie paviljoenen voor het verplegend personeel. In het totaal ging het dus om 22 demonteerbare houten barakken, met als afmetingen: 28 meter lengte, 6 meter breedte en 2,50 meter hoogte aan de zijkanten, 4,40 meter hoog in het midden, ter hoogte van de verluchtingsbelvedère. De paviljoenen werden geplaatst op betonnen blokken of bakstenen op zo’n 20 centimeter van het maaiveld. Het paviljoen van het jachtverblijf, de enige vaste constructie, werd ingericht als operatiekwartier. Via het fotomateriaal kunnen we de locatie van de paviljoenen en gebouwen bepalen: elf paviljoenen op een oost-west georiënteerde rij, twee rijen van drie ten oosten van de vijver, drie paviljoenen in lengterichting ten oosten van de rij met elf paviljoenen, waarvan één als kapel werd ingericht, twee ten oosten van het kasteel, twee ten westen van het kasteel en drie paviljoenen ten noordoosten het kasteel. Na verloop van tijd is de zone ten zuidoosten van de paviljoenen plat gestoken voor de bouw van nieuwe paviljoenen, die echter nooit werden gerealiseerd. Ook langs het verlengde van de centrale toegangsweg, ten zuiden van de Cabourweg waren een drietal paviljoenen opgericht. Hun functie konden we voorlopig niet achterhalen.

De barakken van het veldhospitaal stonden nog ter plaatse toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. De drie paviljoenen ten noordoosten van het kasteel overleefden de Tweede Wereldoorlog. Van deze laatste constructies resten nu nog enkele bakstenen muren en putten. Na de oorlog bracht men enkele van de barakken over naar de basis van Koksijde (nu gesloopt). Eén ervan diende als noodkerk op de wijk Sint-Jan bij de Oosthoek in De Panne (ingang Houtsaegerduinen). Ook deze constructie is intussen verdwenen, maar het gabarit van de nieuwe kerk herinnert nog aan de barak.

Van het veldhospitaal zijn enkele onderdelen bewaard gebleven. Het wachthuisje is gelegen ten oosten van de noordelijke toegang van het kasteeldomein. Deze ingang vormde tijdens de Eerste Wereldoorlog de hoofdtoegang van het kasteel die via de Veldstraat verbinding gaf met de Franse sector over de grens. Het wachthuis is opgebouwd uit een nagenoeg vierkante ruimte (1,93 meter breed en 2,35 meter diep), overdekt met een tongewelf van 33 centimeter dikte. De muren rondom hebben een dikte van 47 centimeter. Dit geheel werd in een latere fase ingekapseld met losse onregelmatige stukken natuursteen (recuperatie?). Voor de toegang kwamen twee steunmuurtjes van geelroze baksteen van 22,5/23 x 10/11 x 6,5 centimeter (10 lagen: 82 centimeter). De kelderruimte van een constructie ten zuiden van het kasteel is binnenwerks 12,85 op 3,95 meter en bezit twee toegangen, één in de westelijke en één in de noordelijke muur. Het geheel is opgetrokken met een rood-roze baksteen van 20 x 10 x 6, 5 centimeter (10 lagen: 81centimeter) gemetst met mortel. Het verband is zonder meer slordig, er is een afwisseling van strekken en koppen. De binnenzijde is niet gevoegd. In de muur zijn ventilatieopeningen gemaakt op basis van keramieken afvoerpijpen. De onverzorgde bouwtechniek met niet gevoegde bakstenen wijst eerder op een geïmproviseerde constructie, waarvan de functie voorlopig niet achterhaald werd. Mogelijk is deze constructie in verband te brengen met de aanbouw, die tijdens de Eerste Wereldoorlog tegen de zuidgevel van het kasteel was gerealiseerd.

De twee manschapsbunkers van het militair hospitaal zijn voor de bunkerbouw uniek door hun type en opbouw. Deze ruime bovengrondse rechthoekige constructies bezitten twee diagonaal tegenover elkaar liggende binnenwaarts gerichte toegangsblokken. Als bouwmateriaal is een kleine rode baksteen van 18 x 8,5 x 5 centimeter aangewend in een perfect kruisverband (10 lagen: 60,5 centimeter). Boven de ingangspartijen en op het segmentbooggewelf is een met fijn kiezelbeton versterkte afdekking aangebracht. Er zijn telkens twee verluchtingsgaten voorzien. De noordelijke constructie ligt vrij, maar is overwoekerd met diep wortelende planten en bomen. De zuidelijke constructie is vermoedelijk tijdens de Tweede Wereldoorlog onder zand gebracht en uitgerust met een nooduitgang, geschrankt door twee steunmuurtjes. Deze bunker is 10,5 meter lang en werd nadien gebruikt als opslagruimte voor de kolonie van de Post, wat meteen het voorkomen van elektrische leidingen verklaart.

Eveneens uit de Eerste Wereldoorlog resten een aantal constructies waarvan de functie evenwel nog niet duidelijk is. Eén ervan ligt aan de zuidzijde van de toegangsweg, vermoedelijk een losplaats, en is opgebouwd uit twee evenwijdige bakstenen muren van 75 centimeter hoog, met ertussen een betonvloer van typische fijne kiezelbeton.

Binnen het domein bleven de constructies uit de beginperiode van de waterwinning bewaard. Ze zijn aangelegd door het Belgisch leger, vermoedelijk vanaf 1917. Tot nu toe ontbreekt voldoende historische informatie om de werking van dit waterwinningssysteem volledig te begrijpen.

De basis van deze watervoorziening werd uitgebouwd in het oostelijke deel van het domein. In de noordoostelijke hoek zijn vermoedelijk nog sporen van de eerste putten voor waterwinning terug te vinden. Waarschijnlijk waren in deze hoek de barakken geplaatst, die te zien zijn op de foto 'Les installations du service des pompes'. Op luchtfoto’s is op circa 150 meter ten noordwesten van het huidige museumgebouw een, nu met bomen omzoomd, vierkant te zien. In dit vierkant liggen nog steeds betonblokken en een rechthoekige onderbouw in baksteen en betonblokken. Buiten de paaltjes die de leidingen tussen de eerste Nortonputten aanduiden is er een inzinking in het terrein (haaks op de Veldstraat), die het tracé van de Burgweg doorsnijdt.

Andere foto’s uit de Eerste Wereldoorlog tonen de twee (toen nog met zadeldak) overdekte waterreservoirs en een ander gebouw van de waterwinningsinstallatie, namelijk het huidige (en ondertussen wat aangepaste) museumgebouw. Het betreft twee rechthoekige waterreservoirs opgetrokken uit baksteen en bestreken met een cementlaag. Tijdens de oorlog waren deze waterreservoirs voorzien van een zadeldak, vandaag de dag worden ze overdekt met een gebogen dak uit golfplaten. De bedaking van deze reservoirs kan wijzen op een functie als opslagplaats voor proper water. Via een klein sluisje met schotbalken staan ze in verbinding met een centrale gleuf, die tot onder het huidige museumgebouw doorloopt. Vlakbij, ten noorden van deze twee overdekte waterreservoirs liggen nog twee open waterbekkens, eveneens opgetrokken uit baksteen en bestreken met een cementlaag.

Het huidige museumgebouw is eveneens uit de Eerste Wereldoorlog afkomstig. Mogelijk fungeerde dit gebouw als pompgebouw of als opslagplaats. Uit fotomateriaal kan afgeleid worden dat het een langbouw betrof van één bouwlaag hoog en zes traveeën lang. In de meest noordelijke travee (met schoorsteen) was mogelijk een pompinstallatie ondergebracht. Deze kern is verder verbouwd en aangepast : in een eerste fase werd het noordelijk gedeelte herbouwd en in een tweede fase verhoogd. Als bouwmateriaal werd een rode baksteen van 21/21,5 x ,5/10 x 6/,5 centimeter (tien lagen = 79 centimeter) gebruikt, aangebracht in een kruisverband.

Op de plaats van een citerne in de noordwestelijke hoek kwam tijdens het interbellum een ander gebouwtje (mogelijk een opslagplaats). Een klein bunkertje, op een historische foto op de voorgrond van het huidige museumgebouw te zien met opschrift 'B.M.I.' ('Batiment Militair I'), is wellicht nog steeds in de ondergrond te vinden. Op deze foto is eveneens een smalspoor te zien.

De overgebleven bakstenen schuilplaats bij het museumgebouw dateert eveneens uit de Eerste Wereldoorlog . Deze constructie meet binnenwerks 2,85 op 5,3 meter. De onderbouw van de gevels is tot op 80 centimeter hoogte vervaardigd uit een geelrode handgevormde baksteen van 21,5 x 9,5 x 6,5 centimeter (tien lagen = 81,5 centimeter). Hierop is een betonnen tongewelf aangebracht. De gewelfdikte bedraagt circa 65 centimeter.

Een foto uit 1918 toont de aanleg van één van de twee overgebleven bakstenen waterputten in het 'station de pompage de Cabour, Adinkerke' door Belgische manschappen. Deze waterput was vermoedelijk met een piramidevormig dak bedekt. Uit het fotomateriaal kunnen we de opbouw achterhalen. Deze bestaat uit een betonring, vermoedelijk vastgemaakt op ingeheide palen, waarop een baksteenmuur werd geplaatst, voorzien van steekboognissen, waarvan de vulling uit grote losse bakstenen bestond. Via deze nissen kon het water uit open grachten in de put toegelaten en een eerste keer gefilterd worden. De eerste put is iets ten zuiden van de noordelijke dienstweg gelegen en meet 10 meter diameter. Deze waterput dateert uit de winter van 1917-1918. De cilindervormige put is opgetrokken in een rozerode baksteen van 20,5/21 x 10 x 7/6 centimeter (10 lagen = 83 centimeter) in een onregelmatig kruisverband. De dikte van de wand bedraagt 58 centimeter. Een kleinere put met een diameter van 4 meter is gelegen bij de oostelijke toegangsweg en is opgetrokken met een iets kleinere baksteen van 20,2 x 9,5 x 6 centimeter. De dikte van de muur bedraagt 45 meter.

Een overgroeid gebouwtje met bitumen dak, ten westen van de installaties uit het interbellum, dateert vermoedelijk eveneens uit de Eerste Wereldoorlog en maakte wellicht ook deel uit van het toenmalig watervoorzieningssysteem. Het is opgebouwd uit baksteen (gemetst in staand verband) met zadeldak uit bitumen leien op een houten kapgebinte. In de zijmuren zitten langwerpige vensteropeningen. De muur aan toegangszijde is aan de buitenkant gecementeerd.

Interbellum

De gebouwen van de waterwinningsinstallatie uit het interbellum werden uit gele baksteen opgetrokken. Ze bevatten rechthoekige ramen. Zowel het gebouw met de zuigputten en de distributiepomp, het ontijzeringsstation met pompen, de reinwaterkelders, een elektriciteitscabine als een opslagplaats (op de plaats waar een citerne uit de Eerste Wereldoorlog stond) zijn nog op het domein aanwezig.

Het procédé van de waterwinning kan als volgt geschetst worden: via zuigputten (systeem van vacuüm trekken) wordt het water uit de Nortonputten verzameld. Pompen brengen dit water naar het ontijzeringsstation, waar het van ijzer wordt ontdaan: via beluchting wordt zuurstof aan het opgepompte water toegevoegd waardoor ijzer en mangaan oxideren en uitvlokken. Via zandfiltratie worden deze vlokken verwijderd. Het gezuiverde water wordt opgevangen in twee reinwaterkelders, vooraleer ze via de distributiepomp in het netwerk worden gepompt.

Het meest noordelijke gebouw heeft een schilddak van rode dakpannen. Hierin zijn de vacuümtank (in het westelijk gedeelte van het gebouw) en de distributiepomp (in het oostelijke gedeelte) ondergebracht.

Het centrale gebouw, het eigenlijke ontijzeringsstation, bestaat uit een laag en hoog gedeelte, beiden met plat dak. In het laag gedeelte (aan noordelijke kant) zijn de pompen ondergebracht. In het hoger gedeelte zit het eigenlijke ontijzeringssysteem met sproeikoppen en filterbakken. Hoewel gekleurd glas als lichtfilter tegen bacteriële ontwikkeling kan helpen, zou er in de lichtlantaarn boven het ontijzeringssysteem steeds ongekleurd glas gezeten hebben.

Ten zuiden van dit ontijzeringsstation staat een bakstenen elektriciteitscabine. Ten westen van het ontijzeringsstation liggen twee ondergrondse reinwaterkelders. Ter hoogte van de installatie uit de Eerste Wereldoorlog, ten noordwesten van de overdekte waterbekkens, staat een gebouw die vermoedelijk eveneens uit het interbellum stamt en mogelijks fungeerde als opslagplaats. Ten zuidwesten van de installatie uit het interbellum kan de spoelgracht teruggevonden worden.

Relicten uit de Tweede Wereldoorlog

De open geschutstellingen vormden de eerste versterkingswerken. Ze boden plaats aan 6 Franse 155 millimeter kanonnen van het type K418(F). Dergelijke stellingen bestaan uit een zevenhoekige bakstenen constructie van ongeveer 1,2 meter hoog, uitgerust met nissen in de zijwanden voor het stapelen van de munitie. De constructies in de Cabourduinen zijn typologisch uniek omdat de buitenzijde beschermd is door een zanddam of een parapet. Ook deze constructies bevinden zich in een relatief goede staat. Ze zijn grotendeels overgroeid. Bij de meest westelijke open geschutstelling hoort een klein ondergronds munitiedepot, nu gesitueerd ten zuiden van de meest oostelijke geschutsbunker. Een tweede dergelijk munitiedepot ligt nu aan de westzijde van de toegangsweg.

De commandobunker is een bunker van het type R610 is gebouwd in 'Baustärke B'. Hij draagt de nummering Ost-W 049-361. In tegenstelling tot de geschutbunker is deze bunker om camouflagereden grotendeels ingegraven en onder zand gebracht. De bunker is toegankelijk en bezit nog heel wat elementen van de originele uitrusting zoals de gasdichte en bepantserde binnendeuren en de originele muurbekleding.

Twee van de vier geschutbunkers type R611 werden tussen 1962 en 1965 volledig of gedeeltelijk gesloopt. De twee andere geschutbunkers bleven goed bewaard. Het meest oostelijke exemplaar is uitgerust met een tobrukstand. Het westelijke exemplaar bevat nog sporen van de originele camouflagebeschildering.

Bij het steunpunt hoorde ook een schietstand, aangelegd in het zuidoostelijke deel van het domein. Deze constructie, met een totale lengte van 250 meter, is opgebouwd uit twee evenwijdige bermen met daartussen een brede greppel. Het geheel is volgens ooggetuigen in 1941 met de hand gegraven door Franse krijgsgevangenen. Er werd gevuurd in de richting van de waterwinningsgebouwen. Het geheel zou met sparrenhout zijn afgezet. De nog bewaarde schietkuil is aangelegd aan het westelijke uiteinde. Archeologische prospectie, aangevuld met een onderzoek met een metaaldetector, leverde enkele kogelhulzen op. Toch blijft de typologie en de ligging van deze schietstand intrigerend. Als type valt ze buiten de gangbare vorm en ook de inplanting valt op, al was het maar omdat het geheel aansluit bij de dieperliggende spoelgracht van het waterwinningsstation . Het vermoeden bestaat dan ook dat het geheel een dubbelfunctie had en eveneens voor de watercaptatie werd gebruikt.

Tussen de Veldstraat en het kasteel zijn nog resten van een granaatstand bewaard.

Uit de luchtfoto van 1948 blijkt dat de veldbatterij door een hoge prikkeldraadversperring was omringd. Als aanvulling op de bestaande toegangswegen van het kasteel legde men twee nieuwe betonwegen aan om de bunkers op het wegennet aan te sluiten. Deze wegen zijn bewaard, maar grotendeels overgroeid. De eerste betonweg loopt vanaf de Cabourweg naar de tweede bunker vanuit het westen. De tweede betonweg vertrekt vanaf de centrale dreef richting de meest noordelijke geschutbunker.

Een 100 meter evenwijdig met de centrale dreef liep een loopgracht, die hoogstwaarschijnlijk behoorde tot het bunkercomplex van de Tweede Wereldoorlog. De loopgracht verbond de zuidelijke schuilplaats uit de Eerste Wereldoorlog met het steunpunt.

In dit geheel ontbreken nog de vuurgeleidingspost en de munitiedepots. De vuurgeleidingspost was ondergebracht in de kerktoren van Adinkerke. De munitie werd opgeslagen in de kelders en paardenstallen van het kasteel.

Ingrepen na de Tweede Wereldoorlog

Na de Tweede Wereldoorlog werden nog enkele ingrepen op het terrein uitgevoerd, hoofdzakelijk in functie van de jacht. Zo werd de dichtgeslibde kasteelvijver, aangelegd rond 1906, in 1985 opnieuw gegraven. In het midden van de vijver werd nu een eiland uitgespaard, waar vroeger maïs werd geteeld, zodat dit voedsel voor de fazanten tegen konijnen was beschermd. Het eiland is nog te bereiken via een ophaalbrug. Verder werd een omheinde fazantenkwekerij aangelegd, met twee drinkputten.

  • S.N. 2008: Gebiedsvisie voor de fossiele duinen van Adinkerke inclusief beheerplan voor het Vlaams Natuurreservaat De Duinen en Bossen van De Panne, deelgebied Cabour en deelgebied Garzebekeveld, onuitgegeven beleidsdocument, april 2008.
  • DESIERE N. 2005: Cabour. Duinen – Wereldoorlog I – Wereldoorlog II. 80 jaar I.W.V.A., Adinkerke.
  • EVRARD E. & MATHIEU J. 1997: Asklepios onder de wapens. 500 jaar militaire geneeskunde in België, Brussel.
  • JANSSENS P. 2001: Belgische veldhospitalen tijdens de Eerste Wereldoorlog, Algemeen Rijksarchief. Studies over de Eerste Wereldoorlog 1, Brussel.
  • MELIS L. 1932: Contribution à l’histoire du Service de Santé de l’Armée au cours de la guerre 1914-1918, Brussel.
  • TERMOTE J. 2004: Landschapshistorische studie van het Vlaams Natuurreservaat ‘de Zwinduinen en –polders’ (gemeente Knokke-Heist). Studie in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Natuur.
  • THANS P.H. 1934: Mijn oorlog, Mechelen.
  • Informatie / bevindingen meegedeeld door Guido Mahieu.
  • Informatie / bevindingen bekomen tijdens een rondleiding met Jo De Schepper, Guido Mahieu, Johan Termote & Hannelore Decoodt op 28 februari 2008.
  • Informatie / bevindingen meegedeeld tijdens een rondleiding met Manu Vanhoutte, Guido Mahieu & Hannelore Decoodt op 28 maart 2008. 

Bron: Beschermingsdossier DW002429
Auteurs: Decoodt, Hannelore; Strobbe, Marika; Termote, Johan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Veldbatterij

  • Is deel van
    Adinkerke


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein Cabour [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/125502 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.