Geografisch thema

Veldegem

ID
15913
URI
https://id.erfgoed.net/themas/15913

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

De deelgemeente Veldegem telt 4870 inwoners (01/01/2010) en heeft een oppervlakte van 1.090 hectare. Sinds 1 januari 1977 vormt Veldegem, samen met Zedelgem, Aartrijke en Loppem, de fusiegemeente Zedelgem. Veldegem grenst ten noorden aan de deelgemeente Zedelgem, ten oosten aan Waardamme (Oostkamp) en Ruddervoorde (Oostkamp), ten zuiden aan Torhout, ten westen aan de deelgemeente Aartrijke. De gemeente ligt op 14 km van Brugge en op 7,5 km van Torhout.

Fysisch-geografische gegevens

Fysisch-geografisch behoort Veldegem tot Zandig Vlaanderen en meer specifiek tot het Houtland.

Het ligt op een kleine rug tussen de Veldbeek/Kerkebeek (westelijke zijde) en de Langendijkbeek (oostelijke zijde), met een gemiddelde hoogte van 18 à 20 meter boven de zeespiegel. Globaal vertoont het reliëf een helling van zuidwest (hoog) naar noordoost (laag). De valleien van de Veldbeek/Kerkebeek, Krombeek en Stroelputbeek tekenen zich af in het landschap door diepere insnijdingen. De Langendijkbeek is veel minder opvallend in het landschap.

Zoals de naam doet vermoeden, gaat Veldegem terug op een oud veldgebied. Het geometrisch patroon van wegen en dreven is bewaard gebleven en herkenbaar in het landschap en dit getuigt van de systematische ingebruikname van dit gebied vanaf de late 18de en 19de eeuw, eerst als bos en later als landbouwgrond. Enkele restanten van het bos treffen we aan in het uiterste zuiden en nabij het kasteel Hoogveld.

De bodem is hoofdzakelijk samengesteld uit zandgronden

HISTORISCHE INLEIDING

Vroegste bewoning

Een onderzoek door middel van luchtfotografie, in de jaren 1990 uitgevoerd door de Gentse Universiteit, levert voor Veldegem sporen van drie cirkelvormige structuren op tussen de Halfuurdreef en Hoogveld. Deze drie enkelvoudige cirkels zouden een grafveld vormen.

Ancien regime

Het huidige grondgebied van Veldegem, dat pas een late ontwikkeling kent, staat in lang vervlogen tijden bekend onder de naam "Lepe". Het wordt in de ontginningsgolf van de 12de eeuw omwille van de slechte kwaliteit van de magere zandgronden overgeslagen en blijft als woeste grond in grafelijk bezit. Het toponiem Lepe gaat in ieder geval terug tot 1296, wanneer een hofstede, gelegen in de parochie van Aartrijke, "t'eenre stede die heet Nordlepe" door Martin De Goeidts, "matsenaere" geschonken wordt aan het Sint-Janshospitaal te Brugge (zie Zedelgem, Aartrijke, Kronemolenstraat 37 - Moubekestraat 42). Het toponiem zou verwijzen naar de drassigheid van het gebied.

Tot in de Oostenrijkse periode, op het einde van de 18de eeuw, bestaat het huidige grondgebied van Veldegem hoofdzakelijk uit onontgonnen heide en veldgebied, doorspekt met vijvers. Oorspronkelijk was dit zogenaamd "Zuidveld" eigendom van de dorpsheer van Zedelgem. Het wordt als dusdanig vermeld in de nalatenschap van heer Geleyn van Haveskerke, de dorpsheer die sterft in 1528. In 1624 verleent Jan van Haveskerke, heer van Zedelgem, aan de bewoners van Zedelgem toelating om tegen een jaarlijkse betaling hun dieren te weiden, turf te steken en gras te snijden op het veld tussen Torhout, Ruddervoorde, Loppem, Snellegem en Aartrijke. In 1664 verkoopt Jacques van Haveskerke twee derden van zijn heerlijkheid aan ridder François van Caloen. Een klein gedeelte van het latere Veldegem behoort in het ancien regime tot de heerlijkheid van het Wijnendaalse, dat verdeeld is in kleinere eenheden. Het stukje Veldegem vormt samen met delen van Zedelgem, Aartrijke, Ichtegem en Eernegem de hoek Noordover.

De ontginning van het veldgebied neemt pas op grote schaal een aanvang vanaf het laatste kwart van de 18de eeuw. Dit wil niet zeggen dat het gebied tot dan volledig verstoken blijft van menselijke aanwezigheid. Zo vormt de as Collevijnstraat-Krakkeweg-Lepemolenstraat-Boudewijn Hapkenstraat-Rembertstraat tijdens het ancien régime een relatief belangrijke verkeersader, vermeld in de ommeloper van 1674 als "Iperwech" (zie Torhoutsesteenweg). De Lepemolen (zie Lepemolenstraat) bevindt zich langs deze straat en gaat zeker terug tot 1663, wanneer de molen wordt beschreven als "eene coorenwyntmeulene ghestaen binden prochie van Zedelghem in een jeghenoote ghenaempt de lepe" in verband met de verkoop ervan. Mogelijk is de "Veltmeulen", die reeds in 1645 vermeld wordt, dezelfde. In 1668 is er sprake van de herberg "De Slonse" op het latere Veldegemse grondgebied. Uit een volkstelling, gehouden in 1748, blijken de belangrijkste bezigheden van de veldbewoners bezembinden en klompenmakerij.

Tussen 1751 en 1754 onder de regering van keizerin Maria-Theresia van Oostenrijk, en op vraag van keurvorst Karel Theodoor van Neuberg, heer van Wijnendale, wordt de Torhoutsesteenweg aangelegd. Deze weg vormt een rechte, rechtstreekse verbinding tussen Brugge en Torhout en doorkruist het veldgebied van het latere Veldegem. De brede, rechte weg zorgt voor een optimale ontsluiting en vormt een belangrijke eerste schakel in de ontginning van het veldgebied.

Ontginning van het veldgebied vanaf het einde van de 18de eeuw

Op de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de graaf van Ferraris (1770-1778) wordt het veldgebied doorsneden door de Torhoutsesteenweg. Hier en daar zijn bewoningskernen aangeduid. Door de aanleg van dijken op het hellende terrein tussen de Veldbeek en de Langendijkbeek ontstaan talrijke visvijvers. In 1775 zijn deze echter reeds in vervallen toestand door het afschaffen van de tolrechten op zeevis, waardoor het economische voordeel van zoetwatervis verloren gaat.

Op het einde van de 18de eeuw is het veldgebied, op grondgebied Zedelgem, grotendeels in handen van Brugse kloosters, burgerij en ambtsadel. Tijdens de Franse Revolutie worden de gronden die in religieuze handen zijn, aangeslagen en openbaar verkocht veelal aan de burgerij. De toename van de bevolking, gecombineerd met een schaarste aan bossen, zorgt in deze periode voor een gevoelige stijging van de brandhoutprijs, waardoor het aanleggen van bossen economisch interessant wordt. De Franse bezetter moedigt de bebossing van het economisch oninteressante heidegebied aan d.m.v. premies en vrijstelling van belastingen. Voor het latere Veldegem speelt Pieter Maertens, die instaat voor de bebossing van de gronden van de Brugse edelman van Outryve-de Merckem, een belangrijke rol. Zijn methode voor bebossing bestaat in het trekken van dreven, geflankeerd door snel opschietende bomen. De tussenruimten vult hij op met bomen aangepast aan de ondergrond, veelal snelgroeiende naaldbomen. Tussen de opmaak van de Ferrariskaart en de Poppkaart (circa 1850) is reeds een deel van het veldgebied omgezet naar naaldbossen aangelegd in een dambordpatroon van dreven (zie Acaciastraat, Belledreef, Bergenstraat, Bosserijstraat, Halfuurdreef, Herderinnedreef, Kloosterstraat, Koning Albertstraat, Koningin Astridstraat).

Ongeveer vijftig jaar na de bebossing groeit de nood aan landbouwgrond. Vooral de economische crisis van de jaren 1840-1845 drijft de groeiende bevolking naar armere gronden om aan subsistentielandbouw te doen. De bossen hebben gedurende een vijftigtal jaar de bovenlaag van de voorheen arme grond verrijkt met humus. Daarenboven zijn er meststoffen beschikbaar die de vruchtbaarheid van de grond verhogen.

Het veldgebied dat later Veldegem zal vormen, bestaat uit twee delen, de "Lepe" en het "Hoogveld". Deze benaming komt terug in de oorspronkelijke kadastrale legger. De secties F en G, die in 1920 volledig overgeheveld zullen worden naar Veldegem, staan respectievelijk bekend als "De Lepe" en "'t Hooge-Veld". Ook de sectie E van Zedelgem, in 1835 aangeduid als "d'Hollevoorde", wordt gedeeltelijk naar Veldegem overgeheveld.

Op de Atlas der Buurtwegen (1844) is de bevolkingstoename in Veldegem duidelijk te zien. De bewoning concentreert zich vooral ten noorden van de Veldbeek, maar ook ten zuiden van de Veldbeek is er al bebouwing terug te vinden uitdunnend naar het zuiden toe. Ook is er al een netwerk van niet planmatig aangelegde straten te zien. De Ruddervoordsestraat doorkruist het uiterste oosten van het latere grondgebied van Veldegem. Verder wordt de aanzet naar het latere wegennet van Veldegem gegeven door de "Peerdevoetstraat" (een gedeelte van de latere Veldegemsestraat), de "Colvynstraet" (de huidige Collevijnstraat en gedeeltelijk de Veldegemsestraat en Hutstraat), de "Hollevoordestraet" (huidige Hollevoordestraat en Langenhoekstraat) en "Ouden Yperweg" (gedeeltelijk de huidige Boudewijn Hapkenstraat) de "Lepemolenstraet" (de huidige Lepemolenstraat en gedeeltelijk de Boudewijn Hapkenstraat), de "Burshouwstraat" (thans de Veldegemsestraat en het begin van de Stroelputstraat), de "Heerestraet" (Leegveldstraat) en ten slotte de "Binnestraet", waarvan restanten te vinden zijn in de Krakkeweg en de Spoorwegstraat. De bebouwing volgt niet echt de loop van de straten, maar bevindt zich verspreid over het grondgebied.

Groei van een gemeenschap, vanaf de tweede helft van de 19de eeuw

De omzetting van veld tot bos en uiteindelijk landbouwgebied maakt van het latere Veldegem een aantrekkelijker woonplaats en de bevolking neemt toe in de loop van de 19de eeuw. Tot 1860 blijft de leefgemeenschap echter weinig georganiseerd. Hoofdbezigheden zijn bezembinden en klompenmakerij. De grote afstand tot de dorpskernen van de omringende gemeenten, betekent dat de leefgemeenschap op het veld veeleer op zichzelf is aangewezen. Karel Lawaisse, onderpastoor van Zedelgem, staat in voor het zielenheil van de bewoners van het Veld, maar er is geen infrastructuur voorzien voor onderwijs of godsdienstig leven.

In 1860 wijst pastoor Vuylsteke de gouverneur op de noodzaak het afgelegen gebied te voorzien van 'beschaving' in de vorm van een kerk en een schoolgebouw. Hij vermeldt dat de familie Muscar-de Mersseman bereid is de benodigde grond te schenken en dat hijzelf een financiële bijdrage wenst te leveren voor de bouw van de kerk. Nog in hetzelfde jaar heeft hij de mondelinge toezegging voor de schenking van de grond en plannen en een bestek voor de bouw van de kerk van de hand van provinciaal architect Pierre Buyck. Op 18 juli 1863 wordt de schenkingsakte voor de benodigde grond opgesteld. Schenkers zijn de erfgenamen van Philippus van Iseghem uit Gent, met name Adèle Muscar en Florentina Muscar (weduwe van Jacob de Mersseman), beide uit Brugge en Adolphe Muscar uit Antwerpen.

In 1863 wordt een aanvraag ingediend voor het oprichten van steenovens, links en rechts van de huidige Halfuurdreef, tussen de huisnummers 131 en 133. De stenen voor de bouw van de kerk worden ter plaatse gebakken. In 1865 is de kerk afgewerkt. Ze wordt ingewijd op 27 september 1865 en toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Onbevlekt Ontvangen. De pastorij is op dat ogenblik al gebruiksklaar. Joseph Pattyn, onderpastoor van Ichtegem, wordt benoemd tot eerste proost van Veldegem. Hij mag alle pastorale taken uitoefenen, behalve het inzegenen van huwelijken en het verzorgen van begrafenissen.

In 1864-1865 start men met de bouw van 30 werkmanswoningen aan de overzijde van de kerk.

Voor onderwijs zijn de veldbewoners circa 1865 aangewezen op twee onderwijzeressen. Tegelijk met de bouw van kerk, pastorie en nieuwe woningen wordt er aangedrongen op de bouw van een schoolgebouw. Tevens wil men een kloostergemeenschap aantrekken om onderwijs te verstrekken aan de Veldegemse jeugd. In 1864 beslist de Zedelgemse gemeenteraad een gemeenteschool voor jongens (Koningin Astridstraat nummer 2) te laten bouwen. De bouwgrond wordt opnieuw geschonken door de familie Muscar-de Mersseman. Provinciaal architect Pierre Buyck staat in voor plannen en bestek. Aannemer is Gustave De Meulenaere uit Brugge. In 1868 wordt het schoolgebouw door de gemeente overgenomen. In 1866 schenkt ook hier mevrouw de Mersseman de grond voor het oprichten van een vrije meisjesschool (Kloosterstraat nummer 2). Deze school wordt gebouwd in 1876 en door de gemeente Zedelgem aangenomen voor subsidiëring in 1869.

Als proosdij van de parochie Zedelgem groeit en bloeit Veldegem in het laatste kwart van de 19de eeuw, wat blijkt uit de ontsluiting in 1886 van de dorpskern door de aanleg van de huidige Koning Albertstraat, vanaf de Torhoutsesteenweg. Voorts ontstaan talrijke verenigingen en wordt "'t Lokaal" als parochiaal centrum in 1901 gebouwd op grond geschonken door de familie Baratte.

Een nieuwe parochie in 1896

In 1896 onderneemt Veldegem de volgende stap naar zelfstandigheid: de proosdij wordt officieel erkend als onafhankelijke parochie. De begrenzing van de nieuwe parochie leidt tot discussies. Men tracht zo veel mogelijk natuurlijke en fysieke grenzen te volgen. De gemeente Zedelgem verkiest het behoud van de wijk De Leeuw met haar beginnende industrie, hoewel de bewoners van De Leeuw zich eerder richten op Veldegem.

Zedelgem moet in het zuiden van de gemeente een grote brok land afstaan aan de nieuwe parochie. De grens met Zedelgem wordt getrokken net ten zuiden van de wijk "De Leeuw", waardoor het industriële zwaartepunt van de gemeente behouden blijft voor Zedelgem. Vanaf de grens met Aartrijke wordt de loop van de Moubeek gevolgd tot aan Schatting ("den aardeweg genoemd Bekebusch dreve"). Langs deze straat verloopt de grens tot aan de Torhoutsesteenweg, om langs daar verder te lopen tot aan de voetweg naar de Collevijnstraat. Vandaar volgt de grens de Collevijnstraat ("den eersten aardeweg voormelden steenweg verbindende met de spoorweglijn") westwaarts tot aan de spoorweg Brugge-Kortrijk (aangelegd in 1846). De spoorweg wordt gevolgd tot de verbinding met de Veldegemsestraat ("den aardeweg genoemd Veldstraete") gemaakt wordt. Langs de Veldegemsestraat verloopt de grens verder westwaarts tot aan de Ruddervoordsestraat ("den steenweg van Zedelgem naar Ruddervoorde") en volgt laatstgenoemde straat zuidwaarts tot aan de Kerkebeek. De loop van de Kerkebeek wordt gevolgd tot aan de grens met Loppem en via deze grens bereikt men het grondgebied van Ruddervoorde (Oostkamp).

Ook Ruddervoorde (Oostkamp) staat een deel van zijn grondgebied af aan de nieuwe parochie. Dit komt grosso modo overeen met het gebied ten zuiden van de Halfuurdreef, tot aan de autostrade Brugge-Kortrijk (E403/A17). Zo komt het kasteel "Hoogveld" in Veldegem te liggen. De rest van het gebied wordt gekenmerkt door lange, parallelle ontginningsdreven (Hoogveld, Acaciastraat, Bosdreef, Bosserijstraat, Herderinnedreef...) aan weerszijden van de Koningin Astridstraat.

Ook Torhout draagt zijn steentje bij en staat het zogenaamd "Rozeveld", een veldgebied begrensd door de Cijnsdreef en de Boutensdreef, af. Op dat ogenblik staan daar slechts negen woningen. Heden ten dage is de bewoning nauwelijks uitgebreid en wordt het gebied grotendeels ingenomen door het Plaisiersbos (zie Belledreef).

De laatste samenstellende gemeente van Veldegem is Aartrijke, dat een klein hoekje afstaat, ten oosten van de Torhoutsesteenweg.

Van parochie naar gemeente: de 20ste eeuw

Vanaf 1902 vraagt Veldegem de erkenning als zelfstandige gemeente. Reeds in januari 1903 wordt de oprichting van de gemeente Veldegem goedgekeurd in de Zedelgemse gemeenteraad maar nog niet door de staat bekrachtigd. In 1911 komt de zelfstandigheid van Veldegem opnieuw ter sprake. Ditmaal is een meerderheid van de gemeenteraad tegen de afsplitsing omdat Zedelgem reeds veel geïnvesteerd had in Veldegem. Door de Eerste Wereldoorlog verschuift de Veldegemse kwestie naar de achtergrond.

Tijdens de oorlog wordt Zedelgem, en dus ook het latere Veldegem, door de Duitse bezetter in gebruik genomen als logistiek steunpunt. Vanuit het station van Zedelgem worden goederen voor de frontlinie via tramlijnen verdeeld over opslagplaatsen, verspreid over het grondgebied van Zedelgem. Veldegem wordt hier minder door getroffen. Langs de Ruddervoordsestraat, tussen de Veldegemsestraat en de Kerkebeek, bevindt zich een krijgsgevangenenkamp. Ten zuiden van de Moubeek, ongeveer ter hoogte van de huidige KMO-zone De Schatting bevindt zich een munitiedepot.

Na de oorlog komt de Veldegemse onafhankelijkheid in een stroomversnelling: goedkeuring door de Kamer van Volksvertegenwoordigers in september 1919, door de Senaat in oktober 1919, ondertekend door koning Albert I in november 1919 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad in januari 1920. De Veldegemse onafhankelijkheid is een feit. De jonge gemeente wordt meteen geconfronteerd met heel wat schulden ten gevolge van ernstige beschadigingen, vooral aan kerk en pastorie, aangericht op het einde van de Eerste Wereldoorlog. Ook de "Lepemolen" wordt door de Duitse bezetter bij de terugtrekking gedynamiteerd en niet meer heropgebouwd. Het duurt tot 1925 vooraleer de kerk is hersteld.

In 1925 neemt een lokaal comité het initiatief om een oorlogsgedenkteken op te richten. Het gedenkteken komt tegen de muur van de gemeenteschool en wordt uitgevoerd in blauwe hardsteen door Jules Pouille uit Roeselare (gesigneerd).

De werkgelegenheid in de nieuwe gemeente Veldegem is aanvankelijk beperkt. Een deel van de bevolking is tewerkgesteld in de jonge Zedelgemse industrie, die zich concentreert op de nabijgelegen wijk De Leeuw (zie Zedelgem). Het merendeel van de mannen is echter aangewezen op seizoensarbeid in de Franse landbouw. De plaatselijke landbouw bestaat vooral uit kleine ondernemingen van enkele hectares. Grote ondernemingen zijn omwille van de minderwaardige kwaliteit van de grond niet rendabel. Vanaf de late jaren 1920 wordt de werkgelegenheid in de gemeente zelf aangezwengeld door de vestiging van enkele zelfstandige ondernemers. Onder andere ijzergieterij Decloedt (Koning Albertstraat nummer 173), zuivelfabriek Sint-Laurentius (Torhoutsesteenweg) en sigarenfabriek Jasco staan aan de wieg van de Veldegemse industrie. De firma Decloedt blijft groeien en in 1940 wordt de BVBA "Ach. De Cloedt en Zn." gesticht, die in 1949 omgevormd wordt tot "De Cloedt gebr. BVBA". De firma is thans nog werkzaam onder de naam N.V. Decloedt-DECOV. De sigarenfabriek Jasco trekt circa 1940 nieuwe gebouwen op, die ten gevolge van de oorlog pas in 1945 in gebruik kunnen worden genomen. In 1964 wordt de zaak overgelaten aan de firma Nollet uit Wevelgem. De werkgelegenheid brengt een groei van de gemeente met zich mee en in 1952 worden er al 804 woonhuizen geteld.

In 1977 verliest Veldegem zijn zelfstandigheid als gevolg van de fusie met Aartrijke, Loppem en Zedelgem, waarbij Zedelgem de hoofdgemeente wordt. Oorspronkelijk zouden Aartrijke, Veldegem en Zedelgem bij Torhout gevoegd worden, terwijl Loppem onder Oostkamp zou vallen. Men geeft echter de voorkeur aan Zedelgem gezien het belang van de industrie op de wijk De Leeuw. Het voormalige gemeentehuis van Veldegem (Markt nummer 1) wordt na de fusie in gebruik genomen als bibliotheekfiliaal.

Het eerste gemeentebestuur van Groot-Zedelgem laat heel wat openbare werken uitvoeren, in Veldegem onder meer in de Veldegemsestraat, de Stroelputstraat, de Halfuurdreef en de Mariastraat. Ook de kerk van Veldegem wordt grondig gerestaureerd. In 1987 wordt de eerste steen gelegd van het sportcomplex "De Bosserij" (zie Acaciastraat), pas geopend in 1991. Rond dezelfde periode krijgt Veldegem ook een nieuwe pastorie (Koning Alberstraat nummer 2) en wordt het marktplein heraangelegd.

In 1999 koopt de gemeente Zedelgem het "Plaisiersbos" en aanpalende weilanden (samen 27 ha) aan als gemeenschapsbos. Dit bos maakte vroeger deel uit van het "Rozeveld" op Torhouts grondgebied. Het is een restant (22 ha) van een exploitatiebos, onderdeel van een groter bosgebied ten zuiden van de dorpskern van Veldegem. Het bos is geëvolueerd naar een natuurlijk biotoop bestaande uit gemengde loofbomen getypeerd als zuur eiken-haagbeukenbos, wat volgens de Biologische Waarderingskaart van België het meest soortenrijke bostype is. Het gemeentelijk natuurgebied wordt beheerd door Natuurpunt.

Vanaf 2005 vangt een herinrichting van de Veldegemse dorpskern aan, waarbij gedeelten van de Koning Albertstraat, de Koningin Astridstraat en de Kloosterstraat heraangelegd worden.

RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BOUWKUNDIG ERFGOED

De kern van Veldegem bevindt zich rond de as Koning Albertstraat/Koningin Astridstraat waarlangs de gemeente als straatdorp is gegroeid. Veldegem is ontstaan op veldgebied, historisch horend bij Zedelgem als het zogenaamd "Zuidveld", eigendom van de dorpsheer van Zedelgem. Het veldgebied, dat ook een deel van Aartrijke en Torhout beslaat, is een uitloper van het grote Bulskampveld in Beernem. Pas vanaf 1920 is Veldegem een zelfstandige gemeente. De straten tonen een opvallend noordoost-zuidwest verloop, parallel aan de vallei van de Veldbeek en de Torhoutsesteenweg (aangelegd tussen 1751 en 1754) en sedert 1846 de spoorweg Brugge- Kortrijk.

Op de Grote Kaart van het Brugse Vrije door Pieter Pourbus (1571) gekopieerd door Pieter Claeissens (1601) tekent het gebied zich af als onbewoond en met enkele schaarse wegen. Van zuidwest naar noordoost ligt de "Iperwegh", de oude weg van Brugge naar Ieper. Het tracé is nog terug te vinden eerst op grondgebied Torhout dan in Veldegem bij de huidige Rembertstraat, Boudewijn Hapkenstraat, Lepemolenstraat, Collevijnstraat, en verder op grondgebied Loppem. Door de aanleg van de rechte Torhoutsesteenweg zal de oude weg naar Ieper aan belang inboeten. De nieuwe steenweg is bevorderlijk voor de handel, want vormt een belangrijke ontsluiting van onder meer het veldgebied, de hinterlanden van Torhout, Roeselare en Menen. Langs de baan staan meerdere tolbarelen opgesteld en ontstaat een diligencelijn.

Op het eind van de 18de eeuw beslaat het bos- en veldgebied bijna het hele grondgebied van het huidige Veldegem. Op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden, opgenomen op initiatief van Graaf de Ferraris (1770-1778) is zeer schaarse bebouwing te zien van bewoners die leven rond en van de opbrengst van het veld.

Hoevebouw met sites die eventueel teruggaan tot de 17de eeuw of ouder situeren zich overwegend ten westen van de Veldbeek en langs de oude weg naar Ieper. Op de kaart staat in een bocht van de Lepemolenstraat de zogenaamde "Lepemolen" (nu verdwenen) met rondom een weinig bewoning.

Vanaf het einde van de 18de eeuw zal ten oosten van de Veldbeek grootschalige ontginning als bos het veld hervormen tot een drevenstructuur aangelegd volgens een dambordpatroon. Eén van die dreven evolueert tot de hoofdstraat (Koning Albertstraat/Koningin Astridstraat) van Veldegem waarlangs de kerk, scholen en huizen worden gebouwd en waarop haaks de rechte zijstraten (Halfuurdreef, Acaciastraat, Bosdreef, Wormstaldreef, Bosserijstraat, Halfuurdreef, Kloosterstraat) uitgeven.

Op de Atlas der Buurtwegen (1844) is de exploitatie met aanleg van rechthoekige percelen volop aan de gang.

De bebouwing in de dorpskern is geconcentreerd rondom de hoofdas en zijassen. De basisbebouwing is gekenmerkt door kleinschalige en eenvoudige huizenbouw, in kern opklimmend tot het begin van de 20ste eeuw, maar hoofdzakelijk uit de loop van de 20ste eeuw.

Industriële activiteit blijft beperkt onder andere met een ijzergieterij (Koning Albertstraat nummer 173), de werkgelegenheid voor de jonge gemeente is vooral gericht op de belangrijke industriële aanwezigheid op Zedelgem wat in de tweede helft van de 20ste eeuw een bevolkingstoename met zich meebrengt. Er ontstaan enkele verkavelingen ten noordoosten en ten zuidwesten van de dorpskern.

In het landelijke gebied typeren kleine hoeves of boerenarbeiderswoningen de vroegere ontginning van de arme, zanderige gronden.

Veldegem heeft slechts één kasteeldomein zogenaamd "Hoogveld" (Hoogveld nummer 4) dat tot aan de zelfstandigheid van de gemeente in 1920 op grondgebied Ruddervoorde (Oostkamp) lag. Het kasteeldomein vormt samen met het "Plaisiersbos", in de zuidhoek van Veldegem, de enige groene zone van Veldegem.

De gemeente wordt aan de oostkant afgebakend door de autosnelweg Brugge-Doornik (E403/A17).

  • ARNOU P., De Zedelgemse burgemeesters van 1830 tot nu, in Zedelgem 900 jaar, Zedelgem, 1989, p. 70-144.
  • BERINGS G., Het oude land aan de rand van het vroeg-middeleeuwse overstromingsgebied van de Noordzee. Landname en grondbezit tijdens de middeleeuwen, in Handelingen van de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, jg. 34, 1985, p. 37-84.
  • BONDUEL L., Het Zedelgem, Veldegem, Loppem en Aartrijke van toen. Een verzameling foto's en prentbriefkaarten aangevuld met beknopte historische gegevens, Brugge, 1983.
  • BOURGEOIS J., MEGANCK M., SEMEY J., Cirkels in het land. Een inventaris van cirkelvormige strucuren in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Deel II, Archeologische Inventaris Vlaanderen. Buitengewone reeks nr. 5, Gent, 1998, p. 79-80.
  • CAPPON G., De Lepemolen en zijn bewoners, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 2, nr. 2, 1981, p. 34-41.
  • CAPPON G., Gedenktekens voor de gesneuvelden WO I in Groot Zedelgem, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 17, nr. 1, 1996, p. 3-17.
  • CAPPON G., Herbergen in Groot-Zedelgem in de periode 1768-1779, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis pastoor Ronse, jg. 18, nr. 3, 1997, p. 87-121.
  • DECEUNINCK V., Zedelgem gedurende de Eerste Wereldoorlog, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis pastoor Ronse, jg. 12, nr. 2, 1991, p. 67-80.
  • DENYS B., De eerste achttien jaren van Veldegems zelfstandigheid (1921-1939). Veldegem tijdens het interbellum: een brok emo-geschiedenis, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 26, nr. 2, 2005, p. 43-63.
  • DENYS B., Karel-Louis Van Eecke, non-comformistische en paternalistische onderpastoor, begeleider van de Veldegemse groei naar parochiale en bestuurlijke zelfstandigheid (1892-1899; 1900-1917) in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 18, nr. 2, 1997, p. 47-83.
  • DENYS B., Parochie Veldegem: sterke rank aan de Zedelgemse wijnstok, in Zedelgem 900 jaar, Zedelgem, 1989, p. 34-57.
  • DENYS B., Pastoor Joannes Vuylsteke en het ontstaan van de proosdij Veldegem, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 17, nr. 2, 1996, p. 47-71.
  • DENYS B., Veldegem tijdens het interbellum (2) (1921-1939), in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 26, nr. 3, 2005, p. 83-109.
  • Herinrichting dorpskern Veldegem, in Info Zedelgem, jg. 23, nr. 3, 2005, p. 3.
  • JACOBS M., Zij, die vielen als helden… Inventaris van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen, Deel 2, Brugge, 1996, p. 398.
  • POLLET J., Enkele gegevens over 'Noordover' te Zedelgem, in Noortover: driemaandelijks tijdschrift met archeologie, geschiedenis, heemkunde, folklore, genealogie, heraldiek, letterkunde, kunst over Aartrijke, Bekegem, Eernegem, Ichtegem, Loppem, Veldegem, Zedelgem, jg. 1, 1989/90, nr. 1, p. 1-6.
  • POLLET J., Zedelgem onder Duitse bezetting 1914-1918. Het laatste oorlogsjaar 1918, in Zilleghem. Handelingen van de Kring voor heemkunde en geschiedenis Pastoor Ronse, jg. 15, nr. 1, 1994, p. 19.
  • SCHOUTEET A., De straatnamen van Brugge. Oorsprong en betekenis, Brugge, 1977.
  • VANHEVEL A., Krakkepad te Veldegem, in Het andere erfgoed in Ginter. Eindwerken erfgoedbegeleiders 2004, Torhout, 2004, p. 138-150.

Bron: VAN VLAENDEREN P. & VRANCKX M. 2010: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Zedelgem met deelgemeenten Aartrijke, Loppem en Veldegem, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL47, onuitgegeven werkdocumenten.
Auteurs: Van Vlaenderen, Patricia; Vranckx, Martien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Veldegem [online], https://id.erfgoed.net/themas/15913 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.