De Provinciale Technische Scholen Boom werden in 1926-1930 opgericht naar ontwerp van architecten Camille Bal en Ernest Lamot als instituut voor technisch onderwijs, om vaklui te scholen voor de groeiende nijverheid in de Rupelstreek. De school maakte deel uit van het stedenbouwkundige totaalconcept voor de 'Boomsche Beekbosschen Tuinwijk' waarvan ook het gemeentepark een wezenlijk deel uitmaakte. Het complex, met gescheiden gebouwen voor theorie en praktijk, werd uitgevoerd in art deco met sterk verticaliserende elementen.
De Provinciale Technisch Scholen (PTS) te Boom zijn opgetrokken tussen 1926 en 1930. Het gemeentepark, dat in dezelfde periode werd aangelegd (1928-1929), kwam tot stand binnen eenzelfde stedenbouwkundig concept en werd reeds op 8 maart 1940 bij Koninklijk Besluit beschermd als landschap.
De oprichting van de provinciale nijverheidsschool kaderde in de naoorlogse industriële ontwikkeling van de Rupelstreek. Het economisch landschap van deze regio was gekenmerkt door een cluster van kleine en middelgrote ondernemingen, direct of indirect verbonden met de baksteennijverheid, van oudsher gevestigd in deze streek. Daarnaast werden andere bedrijven aangetrokken die profiteerden van het grote aanbod arbeidskrachten, beschikbaar in de kalmere seizoenen van de baksteenproductie. Voor heel dit industriecomplex bestond er een sterk toenemende vraag naar geschoolde arbeidskrachten, waaraan het bestaande onderwijs niet meer kon voldoen. Om tegemoet te komen aan de noden van industrie en onderwijs in deze regio werd door het Provinciebestuur vooropgesteld een nijverheidsschool op te richten. In augustus 1924 werd besloten dat Boom hiervoor de gunstigste vestigingsplaats bood.
De oprichting van de PTS moet tevens in het licht gezien worden van de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk, ten noorden van het centrum van Boom. Onder impuls van ingenieur Benjamin Haesaerts werd in 1925 de intercommunale vereniging 'Boomsche Beekbosschen Tuinwijk' (BBT) in het leven geroepen door de provincie Antwerpen en de gemeenten Boom, Niel en Reet. Deze vereniging stelde zich onder meer tot doel te Boom een nieuwe 'gezonde' wijk aan te leggen, voorzien van een gemeentepark. Een tweede opdracht vormde het bouwen van een provinciale nijverheidsschool voor de Rupelstreek. Voor de aanleg van deze wijk werden in 1925 door Boom en de Provincie van de adellijke familie Cardon de Lichtbuer bijna 29 hectare bos en aanpalende weiden aangekocht. Ook werden ongeveer 18 hectare weide- en moerasgrond onteigend.
In 1926 werd gestart met de bouw van de school. Voor het ontwerp werd een beroep gedaan op Camille Bal (1888-1955), op dat moment door de gemeente aangesteld als hulpbouwmeester, en architect Ernest Lamot. Tot op heden is onduidelijk wie precies welk aandeel had in de totstandkoming van het gebouw. Een stilistische vergelijking met andere realisaties van Bal doet vermoeden dat het architecturaal-vormelijke concept van zijn hand waren. Deze stelling wordt bijgetreden door het feit dat de tuinwijk 'Park', ten noorden van de school, eveneens door Bal is ontworpen.
Het lastenboek voor de bouw van de werkhuizen werd geboekt op 10 september 1926. De funderingen van het schoolgebouw dateren van 1927. In 1928 werden conciërgewoning, refter en turnzaal opgetrokken en het daaropvolgende jaar werd het schoolgebouw voltooid. De werkplaatsen werden ingericht, het interieur van de school werd in 1931-1932 aangepakt. Bouwtypologisch is het schoolcomplex geïnspireerd op eigentijdse realisaties voor het nijverheidsonderwijs in Nederland en Wallonië. Het technisch onderwijs was in Vlaanderen in die tijd nog relatief nieuw. Het planconcept waarin voor afzonderlijke bouwdelen zijn voorzien, elk aangepast aan hun respectieve functie was innoverend voor die periode. Deze functie-opdeling bleef tot op heden in gebruik. Architecturaal duidelijk een product van zijn tijd, geïnspireerd door de Amsterdamse School en aanleunend bij de art deco zijn de PTS Boom een representatieve, gaaf bewaarde en bijzonder fraai voorbeeld van architectuur uit het Interbellum. Dat het gebouw in de jaren 1930 ook geapprecieerd werd, wordt bewezen door een aantal publicaties in architectuurtijdschriften zoals K.M.B.A. en Bâtir). Dat de ontwerper inspiratie heeft gezocht bij onze noorderburen, is merkbaar aan de bewaarde originele ramen (zijde Beukenlaan) die naar buiten geopend worden.
In de jaren 1950 werd een renovatie- en verbouwingscampagne doorgevoerd van de noordvleugel. Ten oosten werden twee traveeën toegevoegd naar een ontwerp van provinciaal bouwmeester Leon Van Santvoort (1909-1995). Ook de trap werd hierbij aangepast Deze uitbreiding sluit wat betreft stijl en materiaalgebruik aan op de oorspronkelijke gebouwen. Op het einde van de jaren 1950 werd de school opnieuw uitgebreid met nieuwe werkplaatsen, aansluitend op de oorspronkelijke loodsen. De bestaande turnzalen dateren van 1977. De laatste bouwcampagne betreft de bouw van het CDO (Centrum Dagonderwijs), ten noorden van de turnzalen. De nieuwe schoolvleugels vanaf de jaren 1950, uitgezonderd de uitbreiding aansluitend op de noordvleugel vallen buiten de afbakening van bescherming. Sinds 2001 loopt een restauratiedossier naar ontwerp van architectenbureau Erfgoed en Visie, met restauraties in verschillende fasen.
De oudste gedeelten van de Provinciale Technische Scholen (PTS) vormen een gebouwencomplex van drie aaneengesloten vleugels, grenzend aan de August Sniederstraat (noord), de Beukenlaan (west) en de Albrecht Rodenbachstraat (zuid) en een vrijstaande vleugel onder een sheddak (oost). Het geheel wordt gemarkeerd door een smalle, schuine ingangstravee met torenachtige hoekgebouwen aan de Beukenlaan en een hexagonale watertoren op de hoek van de Beukenlaan en de August Sniedersstraat. De typologie van de verschillende bouwdelen verraadt de oorspronkelijke bestemming, waarin een duidelijk onderscheid kan gemaakt worden tussen de eerder traditionele schoolgebouwen aan de westzijde, bedoeld voor de theorielessen enerzijds en anderzijds de gunstig georiënteerde werkplaatsen onder sheddaken waarin de praktijk werd onderwezen.
De monumentaal opgevatte baksteenbouw toont art deco-allures en wordt gekenmerkt door evenwichtig opgebouwde volumes, een sterk verticaliserende gevelordonnantie (lisenen, steunberen en vensterregisters), hoger oplopende muurpartijen en decoratief aangewende imitatie-witstenen gevelelementen. Het contrasterend materiaalgebruik (donkerrode klampsteen en imitatiewitsteen), de strak geometrische geveldetaillering en de verspringende muurpartijen verlenen het geheel een sterk expressief karakter. Opvallend is de afwezigheid van pure geveldecoratie, dan wel van een esthetiseren van functionele bouwelementen, zoals waterspuwers, borstweringen, sokkels en bekroningen. Het nadrukkelijke gebruik en de vakkundige verwerking van baksteen verwijzen naar de streekeconomie. De langwerpige rechthoekige muuropeningen waren oorspronkelijk ingevuld met stalen ramen en deuren. Vele werden onder meer in 1981 vervangen door aluminium exemplaren met behoud van de oorspronkelijke raamindeling. Enkel in de westelijke vleugel zijn langs de straatzijde oudere stalen ramen bewaard, die naar buiten toe openen. Onder elke raam van de klaslokalen is een verluchtingsrooster aangebracht, dat deel uitmaakt van het originele verwarmingssysteem.
De volledige zuid- en westvleugel van het gebouw is onderkelderd. Hierin waren onder andere de refter, de werkplaatsen voor het onderhoudspersoneel, kleedkamers en ateliers voor metsers en stukadoors ondergebracht. De trappen behielden hun originele betegeling. Achter de ingangstravee bevindt zich de monumentale trappenhal onder een lichtkoepel. De vloer wordt bedekt door vierkante rode tegels van gebakken aarde. De wandfaience bestaan uit groen-gewolkte tegels, geaccentueerd door zwarte tegelformaties. Het plafond van de hal is langsheen de wanden en rondom het trapgat trapvormig geprofileerd. De dubbele deuren die toegang geven tot de aanpalende gangen en vertrekken zijn origineel, maar de kleurstelling op het moment van bescherming is niet oorspronkelijk. Op de eerste verdieping is de trappenhal op identieke wijze afgewerkt. De bestaande lichtkoepel is niet meer de originele en dateert uit 1977. De lokalen aanpalend aan de trappenhal kregen overwegend functies voor de directie van de school en worden gekenmerkt door de oorspronkelijke visgraatvormige parket. De zuidelijke vleugel, bestemd voor het personeel werd grondig gerenoveerd. De westelijke en noordelijke vleugel met klaslokalen langs een lange verbindingsgang zijn vrij gaaf bewaard. Latere verbouwingen zijn af te lezen van de wand- en vloerbetegeling van de gang. De typerende podia met parket in visgraatmotief vooraan in de klaslokalen zijn bewaard. De verdieping volgt hetzelfde grondplan als op het gelijkvloers. Hier werden de klaslokalen in een recente fase ontdubbeld.
De voormalige watertoren wordt sinds circa 1981 gedeeltelijk ingevuld met een hoogspanningscabine. Hiervoor moest een deel van de originele trap verwijderd worden.
De vroegere feestzaal werd in 1988 volledig heringericht als auditorium. Deze nieuwe aankleding liet de oorspronkelijke structuur weliswaar onaangeroerd. Het oorspronkelijke podium voor onder meer theatervoorstellingen en de visgraatvormige parket bleven bewaard. De ruimten op de verdiepingen van de inkompartij werden heringericht.
De werkhuizen uit 1926 waren oorspronkelijk een volledig open constructie (één doorlopende ruimte), die later werd opgedeeld door middel van bakstenen wanden, die duidelijk onderscheidbaar zijn van de initiële constructie. Anno 2004 bevindt zich onder elke zaagtand een afzonderlijke ruimte met atelier. In sommige van deze ruimtes werd eveneens een duplex aangebracht die dienst doet als kleedruimte of voor een andere functie werd ingericht. De stalen draagconstructie, onaangetast bewaard, is opgetrokken uit profielen in geplet staal. Het klinkwerk is uitgevoerd door middel van mechanische klinkmachines. Daar waar er onvoldoende ruimte was om de klinkmachine aan te wenden, werd gebruik gemaakt van een hamer. Een groot deel van de verbindingen van de constructie zijn echter uitgevoerd met bouten.
Oude foto’s getuigen van de oorspronkelijke inrichting en aanleg van het schoolplein, dat ruimtelijk en vormelijk aansloot op de omgevende architectuur. Ten zuiden van de werkhuizen, aan de Albrecht Rodenbachstraat sluit de conciërgewoning de oude schoolsite af. Deze woning telt twee traveeën en twee bouwlagen onder een plat dak en is opgetrokken in baksteen op een hardstenen plint. Het vooruitspringende volume van de rechtse travee is opengewerkt met rechthoekige vensters. De rechthoekige voordeur, bereikbaar via een rechte steektrap van drie treden, is overdekt door een luifel. In de tweede bouwlaag, boven de deur bevindt zich een klein rechthoekig venstertje.
Het oudste deel van het schoolcomplex is omgeven door een geometrisch aangelegde (voor)tuin met lage afsluiting. Perken met lage aanplantingen worden afgewisseld met boompjes. De afsluiting bestaat uit een stalen strak geometrische structuur tussen hardstenen pijlers. Ter hoogte van de geveluitsprongen zijn in de afsluiting hardstenen zitbanken voorzien. Hardstenen bloembakken langs de gevels maken deel uit van het tuinconcept. De oorspronkelijke poorten zijn verwijderd, maar zijn gedocumenteerd op basis van de oorspronkelijke plannen.
Bron: Onroerend Erfgoed, digitaal beschermingsdossier DA002386, Provinciale Technische Scholen Boom
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2004: Provinciale Technische Scholen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/161256 (geraadpleegd op ).
Provinciale Technische Scholen, gelegen tussen Beukenlaan, Albrecht Rodenbachstraat, Theodoor van Rijswijcklaan en August Sniedersstraat aansluitend bij parkaanleg ten westen en omringende tuinwijk (project onder leiding van ingenieur B. Haesaerts, 1927-30).
Monumentaal complex in nieuwe zakelijkheid naar ontwerp van architecten C. Bal en E. Lamot (1926-31). Smalle, schuine ingangstravee geflankeerd door torenachtige hoekgebouwen die de aanzet vormen van de vleugels aan de vermelde laan en straat respectievelijk met lokalen voor theorie (in het westen) en praktijklessen (in het oosten) gescheiden door een ruime binnenkoer met magazijnen aan de oostzijde. Hoek Beukenlaan-August Sniedersstraat met polygonale watertoren. Omgeven door geometrisch aangelegde tuin met lage afsluiting.
Twee tot drie bouwlagen hoge gebouwen onder plat dak. Lijstgevels van grijze klampsteen en witte natuursteen met alternerende volumes; sterk verticale ritmering door middel van lisenen. Rechthoekige muuropeningen met stalen ramen en deuren. Magazijnen onder raekemdaken omgeven door beglaasde luifels op ijzeren constructie.
Bron: PLOMTEUX G., STEYAERT R. & WYLLEMAN L. 1985: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 10n1 (A-He), Brussel - Gent.
Auteurs: Plomteux, Greet
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Plomteux G. 1985: Provinciale Technische Scholen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/12633 (geraadpleegd op ).