is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Woonwijk Kruiskenslei
Deze vaststelling is geldig sinds
Tussen 1957 en 1979 werkt Braem in samenwerking met Juul Van Camp en Paul Van de Velde aan het ontwerp van de Kruiskenslei in Boom-Noord, een grote sociale woonwijk langs de drukke Antwerpsestraat (de huidige A12). Net als het Kiel (Antwerpen), de Modelwijk (Brussel) en Sint-Maartensdal (Leuven) is de Kruiskenslei opgevat naar het model van een zelfstandige buurteenheid voor een 3000-tal inwoners, met open bebouwing, grote groenruimtes en sociale voorzieningen. De opdracht voor de wijk is gerelateerd aan de ontwikkeling van de industriële as Antwerpen-Boom-Brussel. Voor de arbeiders en bedienden van de nieuwe nijverheden in de regio ontwerpt Braem een 'bevrijdende' woonomgeving, met een grote reeks eengezinswoningen en een tiental langblokken in middelhoogbouw. Hij herneemt ook de typologie van "geconcentreerde" hoogbouw (woontorens), die hij voor de eerste keer toepaste in Sint-Maartensdal. Tijdens het langdurige uitvoeringsproces ondergaat het ontwerp tal van wijzigingen en uitbreidingen. Grote delen van de buurteenheid worden niet uitgevoerd, waaronder drie torens, een "superlangblok" en het sociaal centrum, dat Braem van bij aanvang voorstelt. Binnen het oeuvre van Braem staat de gerealiseerde wijk vooral bekend om de brutalistische toren in rode baksteen, die als een baken oprijst langs de A12 (vandaag verbouwd). Het vierde langblok met zijn golvende terrassen, bekend als de "zee", is een van de weinige uitgevoerde sociale wooncomplexen waarin biomorfe motieven opduiken (vandaag verbouwd). Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het ontwerp voor de Kruiskenslei exemplarisch voor het gedeconcentreerde stadsmodel dat Braem in 1969 uitwerkt in Bandstad België: het model van een lineaire stad opgebouwd uit volledig uitgeruste wooneenheden die als ketens gestrekt liggen langs de autowegen.
Voorgeschiedenis en verloop
Vanaf het midden van de jaren vijftig vat de Gewestelijke Maatschappij het plan op om een grote buurteenheid met een duizendtal woningen aan te leggen op een smal terrein van 9 ha tussen de Kruiskenslei en de drukke Antwerpsestraat. Enerzijds is de buurteenheid bedoeld voor de herhuisvesting van arbeiders van de steenbakkerijen in de Rupelstreek, die rond het midden van de jaren vijftig op volle toeren draaien. Anderzijds is ze bedoeld voor de nieuwe werknemers van de industrieas die in volle ontwikkeling is. Het terrein is gunstig gelegen op het hoogste punt van Boom, ver verwijderd van de rook van de steenbakkerijen. De belangrijkste sociale voorzieningen liggen op minder dan een kwartier loopafstand. Een trambaan parallel aan de verkeersweg ontsluit de toekomstige buurteenheid ook uitstekend door het openbaar vervoer. Door het nijpend gebrek aan goedgelegen bouwgrond in Boom en omgeving - bijna alle niet-bebouwde terreinen zijn bestemd voor de kleiontginning - stelt de Gewestelijke Maatschappij een relatief hoge dichtheid voorop. In het kader van de 'wet op de krotopruiming' (1953) wordt een deel van de woningen voorbehouden voor voormalige krottenbewoners. Ook aangepaste woningen voor ouden van dagen en voor mindervaliden maken deel uit het programma, zodat een "gezonde menging" ontstaat van "normale" gezinnen, voormalige krottenbewoners en specifieke categorieën van bewoners. In overeenstemming met deze sociale diversificatie wordt gestreefd naar een gemengde bebouwing van eengezinswoningen, hoogbouw met liften en middelhoogbouw zonder liften.
Het feit dat Braem wordt benaderd, die op dat ogenblik met het Kiel internationale bekendheid geniet, getuigt van de verstrekkende ambities van de betrokken besturen en de bouwmaatschappij. Met het oog op het vereiste politieke evenwicht en een lokale verankering stelt Braem een samenwerking voor met Juul Van Camp en Paul Van de Velde, die beiden al veel hebben gerealiseerd in Boom. Net als bij andere samenwerkingsverbanden is Braems rol in het creatief ontwerpproces doorslaggevend en zal hij de meer uitvoerende taken overlaten aan zijn partners. Wegens gebrek aan onmiddellijk beschikbare kredieten stelt de Gewestelijke Maatschappij een trapsgewijze planning en uitvoering van het ambitieuze project voor, volgens "de formule van de opeenvolgende fasen". Per "contingent" woningen dat de bouwmaatschappij krijgt toegekend, ontvangen de architecten de opdracht voor een volgende fase. Wat Braem aanvankelijk opvat als "een vijfjarenplan" zal uiteindelijk meer dan twintig jaar in beslag nemen. Door de lange tijdspanne illustreren de opeenvolgende ontwerpen voor de Kruiskenslei treffend de evolutie van Braems ideeën over volkshuisvesting.
Het ontwerpproces start in 1957 met de opdracht voor het opmaken van een bijzonder plan van aanleg (BPA) voor 600 tot 1000 wooneenheden. De architecten dienen eveneens de inplanting te bepalen van een bewaarschool in de wijk, waaraan al snel een lagere school van het rijksonderwijs wordt toegevoegd. Het eigenlijke ontwerp van de scholen maakt geen deel uit van de opdracht. Nog in 1957 leveren de architecten een aanlegplan in voor 541 tot 577 woningen, dat getuigt van de rationele aanpak die het oeuvre van Braem kenmerkt in de jaren vijftig. Het plan omvat 77 gezinswoningen met 33 garageboxen, een toren van twaalf verdiepingen met 48 appartementen en tien langblokken in middelhoogbouw met een 420-tal appartementen. De woningen en blokken zijn verregaand gestandaardiseerd en staan opgesteld in een strak orthogonaal schema. Op initiatief van Braem worden onder het langs de Antwerpsestraat gelegen langblok 1 winkels voor waren "van eerste noodzaak" gesitueerd en onder de toren een sociaal centrum. Zowel de winkels als het sociaal centrum zijn volgens hem onmisbaar voor het autonoom functioneren van de wijk en het vormen van een hechte gemeenschap. Voor de andere voorzieningen wordt gerekend op de in Boom-Noord aanwezige voorzieningen. Met het oog op de goede ontsluiting van de wijk voor voetgangers voorziet Braem van bij aanvang ook in een voetgangersbrug over de Antwerpsestraat, die de twee helften van Boom-Noord met elkaar verbindt. Voor de uitvoering van de voetgangersbrug wordt gerekend op de wet-Brunfaut, die onder meer de financiering van infrastructuur bij sociale woonwijken regelt.
In samenspraak met de maatschappij stellen de architecten voor om de uitvoering in vijf fasen onder te verdelen. Nog in 1957 wordt het BPA door alle instanties goedgekeurd en gaat de eerste fase van start (1957-1964) met de uitvoering van de gezinswoningen met garageboxen in een zakelijke vormgeving. In de tweede fase (1963- 1972) worden de toren en de twee aanlendende langblokken (1 en 2) gerealiseerd, met in totaal 221 woningen. In het kader van een zoektocht naar de meest rationele bebouwingswijze worden op voorstel van Braem de bouwhoogtes in deze fase sterk opgedreven. Zo wordt de toren een krachtig verticaal element met twintig verdiepingen en variëren de langblokken van drie tot tien verdiepingen. De vormgeving wordt in deze fase expressiever. Met het oog op een lokale uitdrukking combineert Braem vooruitstrevende bouwtechnieken en betonconstructies met een gevelinvulling in rode Boomse baksteen, wat de wijk een brutalistisch karakter verleent. Dit materiaalgebruik blijft ook in de latere fasen behouden.
Op verzoek van de bouwmaatschappij maakt het architectenteam in 1964-1965 een nieuw aanlegplan op. De maatschappij heeft aan de Antwerpsestraat een extra stuk grond verworven en wenst het aantal woningen verder op te drijven. Ook stelt de maatschappelijke behoefte aan parkeerplaatsen nieuwe eisen aan het programma. Het nieuwe bijzonder plan van aanleg voorziet in 900 woningen en 660 parkeerplaatsen. Het ontwerp wordt uitgebreid met drie extra torens en een "superlangblok" langs de Antwerpsestraat (langblok 5). In 1965 vervalt ten gevolge van een veranderde verkeerssituatie de voetgangersbrug over de Antwerpsestraat, met als gevolg wijzigingen in de aanleg en ontsluiting van de wijk en de planopbouw van de al aanbestede langblokken. In 1965 wordt een nieuw aanlegplan goedgekeurd, dat de basis vormt van de derde en vierde uitvoeringsfase.
In de derde uitvoeringsfase (1968-1975) worden het vierde langblok, de zogenaamde "zee" en de winkelpuien onder langblok 2 gerealiseerd. Braem tekent in deze periode ook een voorontwerp voor langblok 8 en voor een ondergrondse parkeergarage. De vierde fase (1970-1972) behelst het langblok 5 langs de Antwerpsestraat. In deze twee latere fasen treedt duidelijk de vernieuwde benadering naar voren die het oeuvre van Braem vanaf de jaren zestig kenmerkt. De vormgeving van de woonblokken is organisch geïnspireerd, met "superellipsoïdes" en vloeiende lijnen. Ook de woningbouwtypologie ondergaat een grondige verandering. Braem ontwerpt nu in plaats van rationele blokken wooncomplexen in zaagtandvorm, hoogbouw met terugspringende etages, "superblokken" en "woonheuvels". Die vormen voor hem een alternatief voor de "woonkazernes en blokkendozen waardoor de hoogbouw zich in onze tijd heeft doen kenmerken". Daarmee sluit hij aan op de internationale tendens in moderne architectuur in de jaren zestig en zeventig, waarbij wordt overgestapt van het model van de Unité d'habitation naar megastructuren en dichte stedelijke weefsels die verschillende functies integreren.
Wellicht ten gevolge van de economische crisis die vanaf 1973 hard toeslaat in het sterk geïndustrialiseerde Boom en door het terugschroeven van de overheidskredieten voor de sociale huisvesting in de jaren zeventig worden de langblokken 5 en 8 en de ondergrondse parkeergarage niet uitgevoerd. Ook de drie extra torens blijven in de studiefase steken. Ter voltooiing van de wijk stelt Braem in 1977 een sterk vereenvoudigd aanlegplan voor met zeer economische woningbouwtypologieën. In een vijfde fase (1973-1979) worden echter enkel nog de langblokken 6 en 7 uitgevoerd, elk met negen verdiepingen en 76 appartementen. Met deze sterk gerationaliseerde goedkope blokken hoopt de maatschappij de huurinkomsten te verhogen en de rentabiliteit van de wijk op te drijven. Op de rest van het terrein wordt een grote parkeerplaats aangelegd. In latere jaren bouwt de Gewestelijke Maatschappij van Boom en Omliggende, ondertussen omgevormd tot Goed Wonen Rupelstreek, hier haar hoofdkantoor.
Onder meer door problemen met de betonconstructie is de wijk al snel aan renovatie toe. De appartementen van langblok 2 worden in 1986-1987 heropgebouwd en hersteld (Van Camp-Wachters). In 1996 renoveert Creabo de terrassen van het langblok 4, waarbij de golvende bakstenen balustrades plaatsmaken voor kunststof. De daken en de achtergevel van dit langblok volgen in 1999. Langblok 1 ondergaat in 1995-1996 een gevelrenovatie door Vanhecke & Suls, die ook de renovatie van het Kiel zullen verzorgen. De langblokken 6 en 7 worden in 2001 gerenoveerd door Archidee & Partners. Wegens de hoge kosten verkoopt Goed Wonen Rupelstreek de toren in 2007 aan de private ontwikkelaar Immoflash uit Wilrijk, die hem verbouwt tot de Flash Design Tower met luxelofts, appartementen, duplexappartementen en kantoorruimten. De toren krijgt ook twee extra dakverdiepingen met penthouses en een panoramisch dakrestaurant. Zowel de structuur als de gevelmaterialen en -indeling worden bij de verbouwing ingrijpend gewijzigd, waardoor het brutalistisch karakter van de toren verloren gaat. Zichtbeton en metselwerk maken plaats voor een witgeschilderde betonstructuur met witte invulpanelen. De sculpturale blauwe sokkel wordt vervangen door een inkompartij in glas met fitnesszaal. Daarmee verliest niet alleen de toren zijn karakter, maar gaat ook de architecturale eenheid van de wijk teniet.
Het algemeen opzet van de wijk: het eerste bijzonder plan van aanleg (1957)
Het ontwerp van de Kruiskenslei staat van bij aanvang in het teken van een doorgedreven rationalisatie van het grondgebruik. In een begeleidende nota stellen de architecten dat het noodzakelijk is te streven naar de "uiterste benutting van de nog aanwezige bouwrijpe gronden te Boom waar het nodige sociale equipment aanwezig is (winkels, scholen, ontspanningsgelegenheden), om een onder alle opzichten goed ingerichte woonwijk op te bouwen". Waar Braem voor het ontwerp van het Kiel een pleidooi hield voor de "bevrijding van de grond" door hoogbouw op pilotis, ontwerpt hij voor de Kruiskenslei een vrij dicht stedenbouwkundig ensemble met hoofdzakelijk laag- en middelhoogbouw zonder liften, met op de gelijkvloerse verdiepingen woningen voor ouderen en kroostrijke gezinnen. In het BPA uit 1957 wordt ongeveer de helft van het terrein ingenomen door rijen eengezinswoningen. Langs de Antwerpsestraat markeert een toren van twaalf verdiepingen de toegang tot de wijk. De rest van het terrein wordt ingevuld met tien langblokken van twee tot vier verdiepingen. Alle bouwvolumes zijn in een oost-west- of noord-zuidoriëntering in een strikt orthogonaal raster geplaatst, evenwijdig aan en loodrecht op de baan. In overeenstemming met de modernistische principes is in uitgestrekte gemeenschappelijke groenzones voorzien voor sport, spel, recreatie en ontmoeting en worden de daken ingericht als gemeenschappelijke terrassen voor het zonnebaden. De bewaarschool (en nadien ook de lagere school) wordt vrij ingeplant in de groenzone.
De ontwerpschetsen voor het aanlegplan tonen treffend de stedenbouwkundige basisprincipes die Braem toepast. Al in de eerste schetsen plaatst hij een scherm van langblokken evenwijdig aan de drukke baan, om het achterliggend gebied af te schermen van het verkeer. Een groenstrook tussen baan en wijk doet dienst als buffer. Ook de toren en de voetgangersbrug over de Antwerpsestraat hebben van bij aanvang hun vaste plaats in het schema. Voor het achterliggende woongebied test Braem verschillende configuraties uit, telkens met laag- en middelhoogbouw in een uitgestrekte groenzone. Uiteindelijk opteert hij voor een strikt orthogonaal schema, waarbij de onderlinge afstand en hoogte van de blokken worden bepaald aan de hand van bezonningsstudies en zichtlijnen. De keuze voor de strakke orthogonale compositie vloeit waarschijnlijk voort uit gelijksoortige motieven als bij de Modelwijk, waaraan Braem in dezelfde periode werkt. Net als de Modelwijk vat Braem de Kruiskenslei op als een 'eiland van orde' dat zich aftekent in een chaotische omgeving. In een nota schrijft Braem dat hij voor de Kruiskenslei een "speciale functie" ziet weggelegd als woonkern met "een uitgesproken stedelijk karakter" in de zich in bandvorm ontwikkelende industrie en bebouwing langs de steenweg Antwerpen-Brussel. Met een volledig uitgeruste, levendige en ordelijke wijk wil hij een "aantrekkelijk element" realiseren "voor de te verwachten inwijkende bevolking". "Bij ontstentenis dezer wijk", zo stelt Braem, zal zich immers "fataal weer de parasitaire niet geëkipeerde en lelijke lintbebouwing ontwikkelen welke wij gerust de plaag van België mogen noemen".
Net als in de Modelwijk, bepaalt de hoogbouw het zwaartepunt van de compositie. De sokkel van de toren bevat een buurtcentrum met restaurant, café en gemeenschapslokaal. Onder het aanlendende langblok bevinden zich de handelszaken, die volgens Braem als aantrekkingspool noodzakelijk langs de baan dienen te worden gesitueerd. Braem vat het samenspel van toren, winkels en buurtcentrum op als het vitale 'hart' van de wijk: als de 'levende kern' (core) die in navolging van naoorlogse CIAM-principes uitdrukking geeft aan de gemeenschap. De toren creëert de nodige sociale densiteit voor de voorzieningen. Hij verzekert, zo stelt Braem, een "zekere druk welke aan de nieuwe woonwijk een eigenlijk centrum geeft". Omgekeerd blazen het sociaal centrum en de winkels het hart van de wijk leven in en vormen ze 's avonds een lichtpunt. Anders dan in bijvoorbeeld de Modelwijk vormt het wijkcentrum ook de voornaamste toegang tot de wijk, gemarkeerd door de toren en verlevendigd door de voorzieningen.
De interne organisatie van de wijk steunt, net als de andere wijken die Braem ontwerpt, op het CIAM-principe van een strikte scheiding van voetgangers en gemotoriseerd verkeer. De wijk is enkel op de uiterste randen toegankelijk voor auto's, die onmiddellijk worden afgeleid naar gemeenschappelijke of geclusterde parkeerplaatsen. De voetgangersbrug is een essentieel element in de voetgangerscirculatie. Passerend langs het sociaal centrum onder de toren vormt ze de hoofdingang tot de wijk. Vertrekkende van de toren vertakken verhoogde voetgangerspaden zich naar open galerijen die de woonblokken op de eerste verdieping ontsluiten. Zo ontstaat een aaneengesloten systeem van verhoogde voetgangersgalerijen of luchtstraten die de hoger gelegen verdiepingen bedienen. Trappen en hellingen verbinden dit systeem van "hoofdverkeersaders" met de gemeenschappelijke groenzones. De gelijkvloerse verdiepingen van de langblokken worden ontsloten door voetgangerspaden die de groenzones omranden.
Voor de individuele wooncellen stelt het architectenteam een gediversifieerd palet aan woningtypes voor, die inspelen op uiteenlopende behoeften en een gezonde sociale menging tot stand brengen. Daarbij worden principes gevolgd die in de jaren vijftig algemeen gangbaar zijn. De gezinswoningen, één type met vier slaapkamers, zijn gereserveerd voor grote en jonge gezinnen en voor voormalige krottenbewoners, die psychisch niet in staat zouden zijn te aarden in nieuwere woonvormen. Middelhoogbouw en hoogbouw zijn bestemd voor kleinere en mentaal verder geëvolueerde gezinnen. Vanuit het idee om met doorgedreven systeembouw de prijs te drukken zijn de wooncellen verregaand gestandaardiseerd, wat zich vertaalt in een strakke sobere vormgeving en modulering van de volumes. De woontoren is opgebouwd uit één type van kleine woningen met twee slaapkamers rond een centrale kern. Alle langblokken zijn opgebouwd uit dezelfde duplexwoningen met een tot drie slaapkamers. Wellicht gaat het om hetzelfde type duplexappartementen dat Braem ontwikkelde voor de D-blokken van het Kiel en dat hij in deze periode onder meer ook toepast in de Jos Van Geellaan in Deurne. De duplexappartementen strekken zich uit over de volledige diepte van de woonblokken en worden bediend door externe trappenhuizen en open galerijen om de twee verdiepingen.
Fase 1: de eengezinswoningen (1957-1964)
Nog in 1957 wordt het BPA goedgekeurd en krijgen de architecten de opdracht voor de eerste fase. Onder de formule 'belofte van aankoop' worden 77 eengezinswoningen en 33 garages gerealiseerd. Voor de huisvestingsmaatschappij is dit wellicht financieel de meest haalbare optie. Voor Braem zijn de gezinswoningen "een verbeterde versie van het traditionele woningtype" en dus "een logische eerste stap in de overgang naar de nieuwere woonvormen" van hoog- en middelhoogbouw. De eengezinswoningen worden gebouwd in twee zones aan beide uiteinden van het terrein. In 1958 dienen de architecten een voorontwerp in voor het zuidelijk gelegen gedeelte (definitief ontwerp in 1959). De meeste woningen worden met leefruimte en tuin naar het zuiden georiënteerd, de andere naar het oosten. Alle woningen zijn langs voetwegen bereikbaar. Aan het einde van elke rij, aansluitend op de weg, wordt in drie garageboxen voorzien, "inmiddels ook voor arbeiders onmisbaar". De woningen zijn opgebouwd volgens een eenvoudig rationeel plan, met een intelligente doorsnede met verspringende niveaus. Een gelijkvloerse leefruimte strekt zich uit van voorzijde tot achterzijde. Op de eerste verdieping bevinden zich vier slaapkamers. Wc, badkamer en een kruipzolder zijn op de tussenverdiepingen geplaatst, zodat een compacte woning ontstaat met voldoende bergruimte. Braem besteedt ook veel aandacht aan privacy. Aan de voorzijde wordt de woonkamer afgeschermd door een plantenbak. Elke woning beschikt over een private tuin en terras, tegen inkijk beschermd door een bergplaats. Om het lokale karakter te verzekeren en de plaatselijke industrie te stimuleren, worden de woningen uitgevoerd in een traditionele bouwwijze met Boomse baksteen. De vormgeving van de woningen is echter uitgesproken modernistisch met een strakke lijnvoering en een plat dak. De woningen in de iets later ontworpen noordelijk gelegen deelwijk zijn van hetzelfde type, maar oost-west georiënteerd in langere rijen. Alle woningen worden uitgevoerd door het aannemersbedrijf van de Gebroeders Schonejans en worden in 1964 opgeleverd.
Fase 2: de toren, langblok 1 en langblok 2 (1963- 1972)
In 1959 starten de besprekingen over de uitvoering van de tweede fase, aanvankelijk voor 150 woningen. Enerzijds vanuit de demografische behoefte aan woningen voor kleinere en jongere gezinnen, anderzijds vanuit de logica van een geleidelijke opbouw van wijk en toegangswegen, stelt Braem voor om de hoogbouw te realiseren: de toren, het langs de Antwerpsestraat gelegen langblok 1 met de winkels, en het loodrecht op de toren staande langblok 2. Braem hoopt ook dat daardoor de sociale uitrusting van de wijk en de voetgangersbrug, voor hem essentiële elementen in het wijkontwerp, in een vroeg stadium gerealiseerd zullen worden. Vanuit een rationele berekening van het aantal verdiepingen op basis van optimale grondexploitatie, kostprijs en bezonning stelt Braem voor om de bouwhoogtes gevoelig op te drijven: voor de toren twintig verdiepingen in plaats van twaalf, voor langblok 1 zeven in plaats van vier. Voor langblok 2 stelt Braem drie verdiepingen voor zodat de beschaduwing van de centrale groenruimte beperkt blijft.
Bij de aanvang van de tweede fase doet Braem ook een aantal voorstellen om de sociale uitrusting van de wijk uit te breiden. De winkels onder langblok 1 nemen nu de volledige gelijkvloerse verdieping in beslag. Braem pleit er in een nota voor om de winkels op te vatten als een nieuw type warenhuis, dat "tegen hoge prijs [zou] kunnen verkocht of verpacht worden". Dit warenhuis is niet enkel bedoeld voor de bewoners, maar richt zich op de hele strook Antwerpen-Boom. In de strook tussen langblok 1 en de baan plant Braem parkeerplaatsen en een marktplein, met de bedoeling "er een deel van de wekelijkse markt te decentraliseren." Braem is ervan overtuigd dat de winkels en het marktplein als "hoofdelementen van het sociale centrum" kunnen bijdragen aan het ontstaan van "een levende kern" die "een ziel aan het nieuwe Boom kan geven." Ook plant Braem aan het zuidelijke uiteinde van het terrein, op het einde van de meest perifeer gelegen rij eengezinswoningen, een vergaderplaats-kaarterslokaal voor bejaarden (niet uitgevoerd). Voor dit bejaardencentrum tekent Braem een voorontwerp voor een halfcirkelvormig gebouw met een schaaldak in ruw bekist beton en gevelinvullingen in glas en zichtbeton. In contrast met het rechtlijnig en sober karakter van de gezinswoningen heeft het gebouw een uitgesproken krachtige sculpturale esthetiek.
Tijdens de uitvoering van de tweede fase ondergaat het aanlegplan een aantal veranderingen. Aanvankelijk blijven de voetgangersbrug en het systeem van verhoogde gaanpaden - voor Braem de essentiële verkeersaders van de wijk - behouden, maar daarin komt tot grote ergernis van Braem in 1965 verandering. Na herhaalde discussies over de financiering en aanleg, wordt de voetgangersbrug uiteindelijk afgeschaft. Daarmee verliest ook het systeem van verhoogde gaanpaden zijn betekenis. In 1965 wordt een nieuw aanlegplan goedgekeurd, zonder voetgangersbrug en met ontsluiting van alle woonblokken op de gelijkvloerse verdiepingen. Voor de toren leidt dit niet tot noemenswaardige veranderingen. Het ontwerp van de langblokken wordt nog na de aanbesteding aangepast.
Schetsen tonen dat Braem voor de toren aanvankelijk denkt aan een opzet dat in het verlengde ligt van de torens van Sint-Maartensdal: een organisch oprijzende structuur met een bijna cirkelvormig grondplan, zware verticale geleding en een sculpturale bekroning. Het eerste voorontwerp uit 1963 vertoont echter een opvallende overeenkomst met de torens die Braem in dezelfde periode ontwerpt voor de Arenawijk: twintig verdiepingen op een bijna vierkant grondplan van 15,43 bij 20, 5 meter, met afgeronde hoeken. In een nota die het voorontwerp begeleidt verantwoordt Braem de keuze voor de typologie van "gekonsentreerde hoogbouw" op basis van rationele argumenten. Daarbij bouwt hij voort op de bevindingen die Gropius presenteerde op het derde CIAM-congres 'Rationelle Bebauungsweisen', dat in 1930 in Brussel werd gehouden. Voor torens van verschillende hoogte vergelijkt Braem onder meer de uitrustingskosten (wegen, rioleringen, verlichting, aansluitingskosten ...) en de werfkosten. Deze berekening toont treffend aan, zo stelt Braem, dat het "konsentreren van de bebouwing winst levert". De "absolute winst" die "meestal wordt doodgezwegen" bestaat er volgens Braem, die hiermee Gropius volgt, echter in dat geconcentreerde hoogbouw de meest rationele bouwvorm is met betrekking tot grondbezetting en lichtinval.
Voor Braem is de compacte toren ook de meest vooruitstrevende woonvorm in de wijk, bestemd voor die gezinnen die mentaal "het verst geëvolueerd zijn". Het wonen staat er volledig in het teken van ruimte, licht, functionaliteit en modern comfort en kan de bewoners "ware vrijheid" schenken. De toren is opgebouwd rond een centrale kern in gewapend beton met drie liften, een trap en een verhuisschacht. Op de woonverdiepingen worden rond de kern telkens vier dezelfde appartementen van 56,46 m2 met twee slaapkamers geschikt. De dienstruimtes zijn tegen de kern aangeschoven, terwijl de woon- en slaapkamers met ramen rondom voluit op de omgeving openen. Een kleine inkomhal geeft toegang tot zowel het dag- als het nachtgedeelte. Een volledig ingerichte badkamer en keuken met standaardmeubilair van Bruynzeel staan garant voor de introductie van modern comfort en hygiëne in het dagelijkse leven van arbeiders en bedienden. Vanuit het idee van de 'bevrijding' van grondplan en gevel worden alle leidingen gegroepeerd in twee technische kokerschachten in gewapend beton die het gebouw over de hele hoogte doorsnijden. Braem houdt ook een (vergeefs) pleidooi voor elektrische vloerverwarming. "Volledige elektrificatie", zo stelt Braem is niet alleen rationeler door de doorlopende en gelijkmatige verwarming, maar "bevrijdt ons van leidingen en verluchtingskanalen". De Nationale Maatschappij voor de Huisvesting deelt echter Braems fascinatie voor de opkomende omgevingstechnologieën niet en pleit voor individuele centrale verwarming op stadsgas. Ze zal er ook op aansturen dat het gemeenschappelijk dakterras met panoramisch uitzicht op de Antwerpse kathedraal en Boerentoren, de Mechelse kathedraal en het Brussels Atomium vervangen wordt door een gewone dakbedekking.
In de vormgeving van de toren streeft Braem een synthese na van functie, constructie en expressie, die voor hem de basis vormt "van alle goede architectuur". Kenmerkend voor de toren zijn de gelede gevels die de planindeling en de betonconstructie formeel tot uitdrukking brengen. De buitengevel is opgebouwd uit dragende betonnen ribben met een tussenafstand van 2,10 meter hart op hart. De vloerplaten worden als betonnen banden zichtbaar in de gevel doorgetrokken. Ribben en vloerbalken vormen een raamwerk in zichtbeton dat de functionele indeling van de toren veruitwendigt. Ook de technische schachten en de dragende scheidingsmuren tussen de appartementen worden doorgetrokken in de gevel en expressief aangewend. Door het naar binnen plaatsen van de gevelvlakken krijgt de toren een bijzonder expressief karakter. De betonnen ribben en vloerbalken vormen als het ware een structureel raamwerk waarin de toren lijkt 'opgehangen'. De gevelvlakken worden ingevuld met metselwerk in helderrode paepesteen, dat net als bij de gezinswoningen een lokaal karakter dient op te roepen en de lokale industrie moet stimuleren. In contrast met het massieve bakstenen karakter krijgt de toren een grote openheid door elke travee te voorzien van een raam. Afgeronde hoekelementen en hoge gekromde daklijsten zorgen voor een bijzonder dynamisch beeld.
Braem voert ook een duidelijk onderscheid door tussen een rationeel opgebouwde bovenbouw en een vrijer vormgegeven sokkel. Door het terugtrekken van de twee verdiepingen in de sokkel van de toren, onstaat het uitgesproken beeld van een toren op pilotis. Net als op het Kiel worden de hoofdbalken en de pilotis uitgevoerd in gebouchardeerd beton (met kiezels), voor Braem een materiaal dat de dragende functie treffend tot uitdrukking brengt. De pilotis en de balken geven ook plastische uitdrukking aan de tektoniek. In het eerste voorontwerp uit 1963 krijgen de twee sokkelverdiepingen vorm als een sculpturaal paviljoen met cilindervormige gevelelementen. Op de gelijkvloerse verdieping bevindt zich het sociaal centrum met een feestzaal, een café en een terras, op het "schoon verdiep" een dodenkamer, een vergaderzaal, een balkon en een vide. De toren wordt ontsloten op de eerste verdieping: zowel de ingang van de appartementen als die van het sociaal centrum sluit rechtstreeks aan op het verhoogde voetgangerspad dat de toren doorboort. Het sociaal centrum wordt echter afgekeurd door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting. De plannen voor de toren worden nog in hetzelfde jaar aanbesteed zonder sociaal centrum. Wellicht ten gevolge van de aanslepende discussies over de uitvoering van de voetgangersbrug wordt in het nieuwe voorontwerp het verhoogde voetpad buiten de toren geplaatst en wordt de inkomhal van de appartementen naar de benedenverdieping gebracht. De toren wordt uitgevoerd met op de gelijkvloerse verdieping de inkomhal, gemeenschappelijke bergruimtes voor kinderwagens en fietsen, en een dodenkamer. Op de eerste verdieping bevinden zich de administratie, een archief en een appartement voor de huisbewaarder. De levendige vormgeving blijft echter behouden. De inkompartij wordt als een luchtig paviljoen onder de toren geschoven en uitgevoerd in geëmailleerde blauwe Silezische brikken. Ook hier wordt de functionele indeling uitgedrukt in de vormgeving: de twee verdiepingen zijn in het volume duidelijk te onderscheiden. De ramen en deuren krijgen een organische vormgeving. De gebouchardeerde pilotis en een betegeling in rode stenen maken het kleurrijke en levendige geheel af. Zoals gebruikelijk levert Braem ook het ontwerp voor de parlofoonstands en de brievenbussen in alle inkompaviljoenen.
Net als in Sint-Maartensdal besteedt Braem bijzonder veel aandacht aan de "bekroning" van de toren. Schetsen tonen hoe Braem de slanke toren met sculpturale bekroning opvat als een krachtig verticaal element met een duidelijke signaalfunctie. Aanvankelijk denkt Braem, net als in Sint-Maartensdal, aan een dakpaviljoen, wellicht met café of restaurant. Daarna tekent hij een heel aantal ontwerpen voor een dakbekroning met plastische volumes (dubbele liggers, trechtervormige en cilindervormige schouwen) of met sculpturen. Voor Braem zijn dit de vormelijk uitdrukkingen van collectieve intenties. In het in 1963 ingediende voorontwerp gaan de technische schachten met de verluchtingskanalen en watertoevoer over in een monumentale constructie in zichtbeton, met een waterreservoir voor de bestrijding van een eventuele brand. Ook na de goedkeuring van het voorontwerp van de toren blijft Braem nieuwe ontwerpen maken voor sculpturen met een steeds organischere en vrijere vormgeving. In 1968, als de toren al in uitvoering is, dient Braem nog een nieuw voorstel in. Op aansturen van de aannemer vervalt de bekroning echter nog na de aanbesteding, een feit waaraan Braem later zal refereren als de "onthoofding" van de toren.
De langblokken 1 en 2 worden ontworpen in architecturale eenheid met de toren. Ook de woningtypologie ligt in dezelfde lijn: appartementen voor kleine gezinnen van 1 tot 4 personen, een "samenstelling [die] beantwoordt aan de tegenwoordige woningaanvragen en aan de te verwachten ontwikkeling". De typologie van de langblokken ondergaat bij de uitwerking van de voorontwerpen een wijziging ten opzichte van het in 1957 ingediende BPA. In de plaats van duplexwoningen ontsloten door open galerijen, worden telkens twee appartementen ontsloten door een inpandige trappen- en liftenkoker. Langblok 1, met een totale lengte van 81 meter - opgedeeld in traveeën van 2,40 meter - telt 70 wooneenheden. Op de eerste verdieping zijn vijf woningen met één slaapkamer voor alleenstaanden en vijf woningen met twee slaapkamers gelegen. De zes overige verdiepingen tellen 30 woningen met twee slaapkamers en 30 woningen met drie slaapkamers. Op de benedenverdieping van langblok 1 bevinden zich de winkels. Het langblok wordt op de eerste verdieping aan de zijde van het plein ontsloten door een open galerij die deel uitmaakt van het systeem van verhoogde gaanderijen in de wijk. Aan de straatzijde bevinden zich op de eerste verdieping terrassen. Wegens het wegvallen van de voetgangersbrug stellen de architecten in 1965 voor om de toegang tot de appartementen gelijkvloers te situeren, en de appartementen op de eerste verdieping zowel aan voor- als achterzijde te voorzien van terrassen. De ruimte voor het nieuw type warenhuis (groothandel) wordt opgedeeld en bestemd voor kleinhandelszaken. De winkelruimtes dienen in een later stadium door de winkeliers zelf te worden ingevuld. Het ontwerp van de winkelpuien wordt doorgeschoven naar de derde fase.
Het langblok 2 is op een gelijksoortige manier opgebouwd als langblok 1, met 60 woningen ingepast in een structuur met traveeën van 3,75 meter. Om een relatie tussen het centrale groengebied en de zuidelijke zone met eengezinswoningen te leggen, worden de hoeken op de benedenverdieping opengelaten en wordt ook een onderdoorgang vrijgelaten in het midden van het blok. De rest van de gelijkvloerse verdieping bevat woningen voor bejaarden. Beide langblokken zijn, net als de toren, opgebouwd uit een betonstructuur die tot uitdrukking komt in de gevels, ingevuld met een parement van rode paepesteen in halfsteens verband. Als horizontale elementen in de stedenbouwkundige compositie worden ze uitgerust met bandramen. Smalle verticale ramen brengen de circulatiekoker in de gevel tot uitdrukking en zorgen voor een gevarieerd beeld. De daken zijn voorzien van monumentaal vormgegeven machinekamers in zichtbeton. In beide langblokken maakt Braem een vormelijk onderscheid tussen bovenbouw en sokkel. Dit is vooral opvallend in langblok 1, waar de terrassen langs beide zijden uitspringen. De balustrade met sierelementen, de hoofdbalken en pilotis krijgen vorm als een sierlijk geheel in gebouchardeerd beton. Tijdens de derde fase ontwerpt Braem in 1971 voor de terugwijkende winkelpuien een geheel van deuren en ramen met speelse vormen in meranti dark red. Daarmee krijgt de sokkel aan de zijde van de Antwerpsestraat een erg levendige aanblik.
Voor de constructie van de toren en de twee langblokken stelt Braem een verregaande standaardisering van bouwelementen voor. Het is de bedoeling, zo schrijft Braem, om door seriebouw en prefabricatie tot de meest economische oplossingen te komen. Daartoe is de constructie bedacht volgens het principe van dragende betonnen wanden, al dan niet geprefabriceerd of in situ gestort. Ook de gewapende betonkern en de technische schachten die de stabiliteit van de toren verzekeren, volgen dit principe. Dit laat toe om, zoals de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting voorschrijft, de verschillende bouwsystemen op de markt met elkaar te laten concurreren. Waar Braem zelf een voorkeur heeft voor zware prefabricatie volgens het systeem Barets dat hij in dezelfde periode in de Modelwijk toepast, is de Nationale Maatschappij voorstander van traditionele bouwmethoden. Op verzoek van de Boomse Baksteenunie, die de plaatselijke industrie wenst te stimuleren, wordt zelfs overwogen om de dragende structuur van de toren en de langblokken volledig in baksteen op te trekken. Uiteindelijk wordt geopteerd voor het in situ storten van de dragende wanden en de vloerbalken. De niet-dragende binnenwanden worden uitgevoerd in lichte holle baksteen. Enkel de betonnen ribben die de gevels ritmeren, de afgeronde hoekelementen, de vloerdallen en de lichte scheidingswanden worden geprefabriceerd. Voor de gevelinvulling in rode paepesteen stelt Braem het systeem voor van de geprefabriceerde gevelplaketten dat bij de D-blokken van het Kiel werd toegepast: zelfdragende betonelementen met een parement in halfsteens verband. Ook dit prefabricatiesysteem wordt niet aanvaard. De gevels worden per verdieping steunend op de uitkragende vloerplaat traditioneel opgemetst. Alle zichtbare betonnen bouwonderdelen worden uitgevoerd in gladde bekisting. De deurdorpels en tussendorpels worden uitgevoerd in geschokt beton met een sierlaag in gepolijst granito, de inkomdeuren en de bekleding van de inkomhallen in meranti dark red.
De uitvoering van fase 2 wordt toegekend aan de Algemene Onderneming Marcel Smets, de betonstudies aan het Technisch Studiebureel Constructor. In 1968 vatten de werken aan. Het torengebouw en langblok 2 worden voltooid in 1971, het langblok 1 met de winkelpuien in 1972. Bij de uitvoering wordt aan de toren nog een aantal wijzigingen doorgevoerd, die de uitdrukking van het gebouw gevoelig wijzigen. In plaats van ramen in elke travee wordt een alternerend systeem van gevelvlakken met en zonder ramen toegepast, wat volgens Braem het ritme van de toren breekt. Na berekening door Constructor valt de zichtbare betonstructuur ook veel zwaarder uit en dienen de pilotis wegens de krachtenwerking anders te worden geplaatst.
Fase 3: langblok 4 (1968-1975)
In 1968 gaat de derde fase van de Kruiskenslei van start, volgens het in 1965 goedgekeurde BPA. Aanvankelijk is er sprake van de uitvoering van langblokken 4 tot en met 8, de winkelpuien onder langblok 2 en een ondergrondse parkeergarage in het centrale binnengebied. Enkel de winkelpuien en het vierde langblok worden uitgevoerd.
Vanaf 1970 werkt Braem aan het voorontwerp van langblok 4, gelegen aan de westrand van het terrein langs de Kruiskenslei (gewijzigd in 1971 en 1972). Dit langblok is ontworpen als een functioneel galerijtype, met wooneenheden die zich uitstrekken over één verdieping. De open galerijen zijn aan het binnenplein gelegen, met een wat ongelukkige ligging van de terrassen aan de straatzijde (Kruiskenslei) tot gevolg. Vanuit het idee dat er vooral behoefte is aan goedkope woningen voor de steeds talrijker wordende gezinnen met twee kinderen, voorziet Braem in 122 appartementen met drie slaapkamers. Ten gevolge van een onderdoorgang voor voertuigen naar de school bevinden zich op de eerste verdieping twee appartementen met zes slaapkamers. Op de benedenverdieping voorziet Braem in 60 open parkeergarages, zodat vrij doorzicht onder het langblok is gegarandeerd.
Net als de andere blokken in de wijk is langblok 4 rationeel opgebouwd. Het blok is gemoduleerd in traveeën van 4 meter. In tegenstelling tot de woonblokken uit de beginfase krijgt het woonblok echter een "bewogen" en afwisselende vormgeving. Braem deelt het gebouw op in drie blokken van elk 24 meter en zeven bouwlagen. Door ze evenwijdig tegenover elkaar te verschuiven en een klein niveauverschil aan te brengen, vermijdt hij de monotonie van een uniform blok. Tussen de deelgebouwen schuift hij twee inkompartijen met fietsenberging en gemeenschapsruimte, en ellipsvormige trappenhuizen, die het gebouw een bijzonder sculpturale dynamiek geven. Uit schetsen blijkt dat Braem voor deze tussengebouwen op zoek is naar een volledige ellipsoïde vormgeving, naar een "superellipsoïde in baksteen". Aan de straatzijde geven verspringende golvende balkons de gevel iets van een wiegende zee. Door de woongedeelten en slaapgedeelten op elke verdieping te spiegelen rond de kokerschacht, wisselen het smalle terrasgedeelte aan de keuken en het brede deel aan de woonkamer elkaar beurtelings af. Later zal Braem benadrukken dat het niet om een formalistisch spel ging, maar dat ook hier de vormgeving voortvloeide uit een praktische bedoeling: het verzekeren van onoverdekte terrassen en een goede bezonning van de leefruimtes. Aan de galerijzijde streeft Braem een soortgelijk golvend effect na door de galerijen ter hoogte van de scheidingsmuren tussen de appartementen te laten uitspringen. Langblok 4 wordt in 1975 uitgevoerd met dragende hoofdmuren in baksteen en vloeren in gewapend beton. Op verzoek van de maatschappij worden de garageboxen afgesloten, waardoor het gebouw aan luchtigheid inboet en het contact tussen Kruiskenslei en binnenplein verloren gaat. Net als de winkelpuien worden ook de gevelelementen uitgevoerd in meranti dark red met isolerende panelen en dubbele beglazing. De balkons worden uitgevoerd in gewapend beton, met een zichtbaar kader en parementvulling in helderrode paepesteen. De terrassen vertonen vrij snel constructieve problemen.
Fase 4: langblok 5 (1970-1972)
In het begin van de jaren zeventig werkt Braem een aantal varianten uit voor het vijfde langblok, dat de wand langs de Antwerpsestraat dient te vervolledigen. Daarbij evolueert hij naar megastructuren en "superblokken", die vanaf de jaren zestig furore maken in het internationale architectuurdebat.
Fase 5: langblokken 6 en 7 (1972-1979)
Door de beperking van de kredieten voor volkswoningbouw in de jaren zeventig wordt de wijk niet verder afgewerkt. De voorontwerpen voor de langblokken 5 en 8 en de parkeergarage worden niet uitgevoerd. Drie resterende langblokken van elk 80 appartementen en de drie aanvullende torengebouwen met elk 88 appartementen blijven in de studiefase steken. In 1977 dient Braem een sterk vereenvoudigd aanlegplan in tot voltooiing van de wijk. Op de plaats van het langblok 5 en de drie torens tekent Braem een structuralistisch geïnspireerd geheel van vier woonlagen met 232 appartementen, zonder liften. Ook dit voorstel wordt niet uitgevoerd. Enkel de langblokken 6 en 7, elk met tien verdiepingen en 76 woningen, worden in 1979 voltooid. De architecten grijpen hiervoor terug op een zeer rationele typologie met een centrale gang die langs weerszijden minimumappartementen ontsluit. Beide langblokken missen duidelijk de bezieling en de kwaliteiten die Braem in de toren en de andere langblokken heeft gelegd. De korte afstand tussen beide blokken en de hier niet op afgestemde hoogte verraden hoe economische overwegingen het hebben gehaald op ideeën over optimale lichtinval, privacy en samenleven. Enkel op de benedenverdieping is er nog enige aandacht voor gemeenschappelijke ruimten. Braem zal zich later over deze blokken dan ook erg negatief uitlaten. Over het beeldhouwwerk van Frans Claessens dat de gemeente op het binnenplein opricht ter bekroning van de wijk, een echtpaar met kinderwagen in sociaal-realistische stijl, is Braem wel te spreken. In Schoonste land ter wereld schrijft hij: "Het is goed gelukt en op zijn plaats in deze arbeiderswijk. Voor een abstract geval zou hier niemand enige belangstelling hebben gehad. Abstracte kunst is voor een elite..."
Bron: VAN HERCK K., 2010: Woonwijk Kruiskenslei. In: BRAEKEN J. (ed.) 2010: Renaat Braem 1910-2001. Architect, Relicta Monografieën 6. Archeologie, Monumenten en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, Brussel, deel 2, 182-198.
Auteurs: Van Herck, Karina
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is deel van
Antwerpsestraat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Woonwijk Kruiskenslei [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/126561 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.