Geografisch thema

Kantons Mesen, Wervik en Zonnebeke

ID
16215
URI
https://id.erfgoed.net/themas/16215

Beschrijving

ALGEMENE SITUERING

De kieskantons Mesen, Wervik en Zonnebeke beslaan respectievelijk het zuidelijk-, zuidoostelijk-, en oostelijk gedeelte van het administratief arrondissement Ieper, gelegen in het uiterste zuidwesten van het land en behorend tot de economisch-geografische streek van de Westhoek. Het arrondissement telt zes kieskantons: Ieper iets groter dan Poperinge, en vervolgens in volgorde van grootte Mesen, Zonnebeke, Wervik en Vleteren.

Het bestudeerde gebied is overwegend agrarisch. De enige stedelijke kern is Wervik dat een regionaal verzorgende en administratieve functie vervult. Mesen, de kleinste stad van België, mist stedelijke allures.

Het kieskanton Mesen — bestaande uit de faciliteitengemeente Mesen en de gemeente Heuvelland — grenst ten zuidwesten aan Frankrijk; ten zuiden aan de provincie Henegouwen.

Het kieskanton Wervik — samengesteld uit de hoofdgemeente Wervik en de deelgemeente Geluwe — wordt ten zuiden begrensd door de Leie waar deze de grens met Frankrijk vormt; ten westen leunt het aan bij de provincie Henegouwen. Het kieskanton Zonnebeke met hoofdgemeente Zonnebeke en deelgemeenten Beselare, Geluveld, Passendale en Zandvoorde sluit in het noorden en oosten aan bij het arrondissement Roeselare.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog behoorde het gebied bijna volledig tot de frontstreek; het werd nagenoeg totaal verwoest; enkel de gemeenten Wervik en Geluwe werden gedeeltelijk van het oorlogsgeweld gevrijwaard. Ondanks het tamelijk vlugge herstel, zette de Eerste Wereldoorlog toch een domper op de economische en demografische uitbouw van de kantons.

LANDSCHAPSTYPERING

In het bestudeerde gebied onderscheiden zich een aantal landschapstypen. De gemeente Heuvelland, met uitzondering van Nieuwkerke, en de gemeente Mesen behoren tot de Vlaamse Heuvelstreek. Deze streek telt een aantal tertiaire getuigenheuvels van de laatste grote zee-overspoeling, de Diestiaantransgressie (einde Mioceen, zowat 7 miljoen jaar geleden). Zo ontstond onder meer het Westvlaamse heuvelland met van west naar oost: Vidaigneberg (136 meter), Rodeberg (143 meter), Scherpeberg (125 meter), Kemmelberg (156 meter) en tenslotte het lagere heuvelcomplex (82 meter) waarop onder meer Wijtschate en Mesen gelegen zijn. Met uitzondering van deze laatste dagzoomt in de heuveltoppen de resistente ijzer-zandsteenformatie van het Diestiaan. In de oostelijke heuvelkam "Wijtschate-Mesen" bestaat het tertiaire substraat uit Paniseliaankleien. De centrale heuvelkam vormt de scheidingslijn tussen de zandleem- en de leemstreek. Deze is bovendien het interfluvium tussen het IJzerbekken in het noorden en het Leie-/ Scheldebekken in het zuiden. Op de noordelijke helling ontspringen de Franse beek, de Scherpeberg-, de Kemmel- en de Wijtschatebeek. Aan de zuid-kant bevindt zich de bron van de Douve, een zijrivier van de Leie en een natuurlijke grens tussen België en Frankrijk enerzijds en Vlaanderen en Wallonië anderzijds. Tussen de Douve- en de Leievallei ligt een lagere heuvelkam (Panesiliaankleien) waarop onder meer de dorpssite van Nieuwkerke.

De alluviale vlakte van de Leie, gelegen in het zuidelijk gedeelte van het bestudeerde gebied ligt momenteel op circa 20 meter boven het zeeniveau. In het oosten gaat de Leievlakte in noordelijke richting over in een tweede heuvelrug (panisiliaan), die loopt over Zandvoorde, Geluveld, Passendale, Klerken naar Diksmuide en eveneens de waterscheidingslijn vormt tussen IJzer- en Leiebekken. Het gebied wordt gekenmerkt door een half-open cultuurlandschap met afwisselend akkers, weilanden en enkele bossen. Deze bevinden zich voornamelijk op de toppen van de getuigeheuvels en in het Zonnebeekse.

STREEKEIGEN MATERIAAL

Vóór 1200 was ijzerzandsteen — voorhanden op de getuigenheuvels — het bouwmateriaal van de romaanse kerkjes. Mesen bewaart een romaanse crypt van ijzerzandsteen. Ook sommige wederopgebouwde kerken hebben ijzerzandstenen muurpartijen; het betreft hier onder meer hergebruikt materiaal. Minder streekeigen natuursteen werd via de Leie aangevoerd. De nog oorspronkelijke Sint-Medarduskerk te Wervik vertoont een verscheidenheid aan bouwmaterialen. In het laat 14de-eeuwse koor zijn de scheibogen en zuilen met knoppenkapiteel van Doornikse steen; voor het buitenmetselwerk werd echter Atrechtse zandsteen gebruikt. Het iets jongere schip en de toren zijn opgetrokken uit Ledezandsteen.

Het streekeigen bouwmateriaal is baksteen die zowel lokaal gewonnen als aangevoerd werd. Bij de wederopbouw heeft baksteen — vanouds gebruikt voor kerken, kastelen, herenhoeven en -huizen,... - het landelijke stijl- en regelwerk nagenoeg volledig verdrongen. Zeldzaam geworden nood- en semi-permanente woningen knopen door hun bouwtechniek en -materialen aan bij de vooroorlogse vakwerkbouw.

Het gebruik van minder traditionele en "eigentijdse" bouwmaterialen bleef in de wederopbouw beperkt. Behalve bij muuropeningen en sommige binnenconstructies vond beton weinig ingang.

HISTORISCHE ACHTERGROND

Vóór de komst van de Romeinen behoorde het gebied tot het territorium van de Menapiërs, een Keltische stam waarvan het gebied zich uitstrekte tussen de Schelde en de Noordzee, ten noorden ongeveer tot aan de monding van de grote rivieren en ten zuiden tot aan de alluviale vlaktes van Aa, Leie, Deûle en Scarpe. Archeologische vondsten te Wervik, Kemmel, Westouter wijzen op Keltische nederzettingen in het gebied.

De streek werd in 53 vóór Christus door Caesar onderworpen. Onder de regering van de Romeinse keizer Claudius (41-54) werd het wegennet systematisch uitgebouwd. Aan deze heerbanen ontwikkelde zich Romeinse bewoning; vondsten te Loker, Wulvergem en Wervik bevestigen dit. Wervik groeide uit tot een Romeinse vicus aan het kruispunt van de Leie met de heerbaan Boulogne-Bavai. Archeologisch onderzoek wijst op een vrij belangrijke nederzetting met zwaartepunt ter hoogte van het huidige noordelijke stadsgedeelte. De recente ontdekking van een stuk van de heerbaan Boulogne-Keulen zou wijzen op een uitleg van de Romeinse vicus.

Gedurende de Merovingische periode (5de tot 8ste eeuw) bleef het grondgebied als het ware een onontgonnen gebied. De Dries te Kemmel met zijn driehoekige structuur, kan geïnterpreteerd worden als de kern van een Frankische nederzetting.

Vanaf de 9de eeuw kwamen de ontginningen geleidelijk op gang. Op de Galooiemote ten zuidwesten van de dorpskom te Loker bouwden de lokale heren een toren in vakwerkbouw, die in de 12de eeuw door een bakstenen constructie vervangen werd; de versterking verviel in de eerste helft van de 16de eeuw.

De bevolkingsexplosie in de 11de eeuw was het startsein voor de middeleeuwse ontginningen. Dit ging gepaard met de stichting van de parochies en de benedictinessenabdijen van Mesen (1050, 1060) en Zonnebeke (1101), waar reeds sinds 1072 een augustijnenabdij gevestigd was.

Het bestudeerde gebied maakte historisch deel uit van de voormalige kasselrijen Ieper, Waasten, Belle, Veurne-Ambacht, en Kortrijk; bestuurlijke eenheden waarin het graafschap Vlaanderen in de vroege 11de eeuw verdeeld werd. Kerkelijk ressorteerde het onder de bisdommen Terwaan (1559), Ieper (1801), Gent (1834) en thans Brugge.

Vanaf de 12de eeuw ontwikkelde zich de lakennijverheid, blijkbaar het vroegst te Mesen en Wervik, later in het Heuvelland met als belangrijkste centrum Nieuwkerke. De lakenproductie kende een bloeiperiode vanaf de 14de eeuw, toen het traditionele lakencentrum Ieper in verval raakte. Nieuwkerke, Mesen en Wervik ontplooiden tot middeleeuwse agglomeraties met onder meer ruim bedehuis, hal, stadhuis, hospitaal,...

Geluwe kende in aansluiting bij het Kortrijkse een vlastraditie met de daaraan gekoppelde linnennijverheid.

Tijdens de tweede helft van de 16de eeuw werd het gebied getroffen door de godsdiensttroebelen — Mesen fungeerde als calvinistisch centrum — die tevens gepaard gingen met een sterk verzwakte economische toestand (prijsstijging, werkloosheid en graangebrek) en streekontvolking. Verschillende kerken en kloosters werden in min of meerdere mate verwoest. De benedictinessen van de abdij Nonnebossche te Zonnebeke verhuisden binnen de Ieperse vesting. Het einde van de 16de eeuw luidde een periode van herstel en wederopbouw in, maar bracht geen economische relance. Tijdens de tweede helft van de 17de eeuw en de eerste helft van de 18de eeuw werd het gebied ontwricht door de oorlogen en de ermee gepaard gaande economische crisis. Vreemde bezettingen en troepenbewegingen, afwisselend Spanjaarden, Fransen en Oostenrijkers, resulteerden in het verdrag van Utrecht (1713) waarbij Wervicq-Sud definitief bij Frankrijk ingelijfd werd. Westouter, Dranouter en Loker werden pas in 1769 opnieuw bij Vlaanderen gevoegd.

Tijdens het Oostenrijkse tijdvak kende het gebied een zekere bloei, die onder meer te danken was aan de landbouw. In het Wervikse ontpopte zich de tabaksnijverheid; teelt, verwerking en smokkel van tabak zijn sinds toen verbonden met de streek.

De Oostenrijkse vorsten bouwden een uitgebreid wegennet uit; de "steenwegen" Ieper-Menen-Kortrijk en Wervik-Geluwe dateren uit deze periode. Keizerin Maria-Theresia schafte in 1776 de benedictinessenabdij van Mesen af. In de vroegere abdijgebouwen richtte zij een weesschool voor kinderen van militairen op: het Koninklijk Gesticht van Mesen.

De Franse Revolutie (1793) ging gepaard met plunderingen en de opheffing van de augustijnenabdij te Zonnebeke. Zij stelde een einde aan het oude heerlijk stelsel, dat plaats diende te ruimen voor een modern staatsbestel, de basis van de huidige administratieve en gerechtelijke organisatie van het gebied.

De Industriële Revolutie ging het bestudeerde gebied als het ware voorbij. In de loop van de 19de eeuw ontwikkelden zich enkele agrarische nijverheden, zoals brouwerijen, maalderijen, olieslagerijen,... Verder ook opkomst van de grensarbeid naar de Noord-Franse textielfabrieken.

In de tweede helft van de 19de eeuw zorgde de uitbouw van het spoorwegennet en tramlijnen voor de ontsluiting van de streek.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog behoorde het bestudeerde gebied tot de frontstreek. Het Duitse offensief strandde op een frontlijn die tot 1917 nauwelijks nog veranderde. Ter hoogte van Ieper vormde deze noord-zuidelijke frontlijn een deels om de stad lopende O-bocht, de zogenaamde "Ypres Salient"; samen met het IJzerfront, het kernstuk van de stellingoorlog. De Duitse strategie was gericht op het bereiken van Calais aan de Franse kust, via Ieper, waardoor meteen een wig zou worden gedreven tussen de geallieerde troepen. Rond de "Salient" werd tot het einde voor ieder lapje grond gevochten. De meest bloedige wapenfeiten zijn ongetwijfeld de mijnenslag van Wijtschate en Mesen (juni 1917), de slag om Passendale (juli-november 1917) en tenslotte de slag van Kemmel (april 1918).

Het Wervikse werd bezet door de Duitsers. Te Wervik richtten zij hoofdkwartieren, opslagplaatsen en veldhospitalen op. Niettemin werden de stad en ook Geluwe zwaar beschadigd tijdens de derde slag om Ieper in juni 1917.

Kort na de wapenstilstand kwamen vele vluchtelingen, zich niet bewust van de verregaande verwoesting naar de streek terug. Velen waren met verstomming geslagen bij het zien van de woestenij. Een deel, voornamelijk de hoge burgerij die over de middelen beschikte om elders een nieuw bestaan op te bouwen, verliet de streek definitief.

De eersten, de "pioniers", begonnen onmiddellijk na de wapenstilstand met het effenen en het bewerken van hun gronden met eigen middelen. Het eigenlijke landbouwherstel werd echter georganiseerd door de "Bijzondere dienst voor het heropbouwen der door den oorlog verwoeste streken in West-Vlaanderen". In 1919 werden de gronden reeds drooggemaakt, nadien kon het nivelleren en ontmijnen van de terreinen en het opruimen van de puinen worden aangevat. Niettemin bleven enkele restanten van oorlogvoering in de vorm van kraters bewaard.

Het meest dringende probleem was de huisvesting; sommigen improviseerden kleine optrekjes of gingen in bunkers huishouden. Teneinde de woningnood te lenigen werden barakken gebouwd door het Koning Albert Fonds. Later (15 maart 1920) onder het bewind van Minister Renkin werden tevens toelagen verleend aan geteisterden, die bereid waren om zelf een semi-definitieve woning te bouwen; deze semi-permanente woningen dienden buiten de dorpskom op onbebouwde gronden te worden opgetrokken.

De regering gaf zich vrij spoedig rekenschap van het feit dat de gemeenten de zware taak van de wederopbouw onmogelijk alleen tot een goed einde konden brengen. Door de wet van 8 april 1919 kregen de verwoeste gemeenten de kans zich te laten adopteren door de Staat. De geadopteerde gemeenten werden gegroepeerd per gewest; aan het hoofd van elk gewest stond, onder het gezag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, een Hoog Koninklijke Commissaris. Laatst genoemde centraliseerde de bevoegdheden in gemeentezaken, die normaal toekwamen aan de Bestendige Deputatie, de Gouverneur en de Koning.

In aansluiting met de wet op de aangenomen gemeenten werd de Dienst der Verwoeste Gewesten opgericht, die instond voor de financiering en coördinatie van de wederopbouw.

Na de goedkeuring van de aanleg- en rooilijnplannen kon de definitieve wederopbouw van start gaan. Het Verwoeste Gewest veranderde in een bouwwerf. De lokale architecten werden door collega's uit het hele land bijgestaan, die dikwijls bijkantoren in de streek oprichtten.

De wederopbouw herstelde in grote lijnen het vooroorlogse stratenpatroon en de inplanting. Ingrepen bleven doorgaans beperkt tot het rechttrekken en verbreden van de straten. Te Passendale werd de Canadalaan nieuw aangelegd in functie van het Canadian Memorial.

Zelden werden de hoeven op de vooroorlogse fundamenten opgetrokken. Veelal werd de hoeve-uitbating dichter bij de openbare weg heropgebouwd.

Bij de wederopbouw kende het gebied een intense, doch kortstondige economische bedrijvigheid, gepaard gaande met een hoge tewerkstelling en een demografisch hoogtepunt.

Al vlug stabiliseerde de economie zich op het vooroorlogse peil. De kantons bleven voornamelijk agrarisch met aanverwante nijverheden, die volledig aansloten bij de 19de-eeuwse traditie, zoals molens, maalderijen en brouwerijen. Typerend is dat te Geluveld in 1926, de tijdens de Eerste Wereldoorlog vernielde "Geluveldsmolen", werd vervangen door een nieuwe. Het werkgelegenheidstekort werd gedeeltelijk ondervangen door de grensarbeid naar het geïndustrialiseerde Noord-Frankrijk. Dit reeds in de 19de eeuw bestaande fenomeen, bleef doorleven tot het einde van de jaren 1960 - begin van de jaren 1970.

Vandaag valt eerder een omgekeerde trend te bespeuren; Fransen worden tewerkgesteld op het jonge industrieterrein van Wervik met kleine en middelgrote bedrijven.

Reeds op het einde van de 19de eeuw was Kemmel een toeristisch centrum met voornamelijk vakantieverblijven voor de Noord-Franse burgerij. In 1890 werd "Le syndicat d'initiative Kemmel en avant" opgericht. Naast het fronttoerisme, reeds bestaande kort na de wapenstilstand, kende het dag- en verblijfstoerisme, voornamelijk in het Heuvelland, een zekere opgang. Het Tabaksmuseum te Wervik, het Streekmuseum te Zonnebeke, het geschiedkundig Museum te Mesen, de Heksenstoet te Beselare, de Kaasstoet te Passendale zijn andere toeristische initiatieven de streek.

Vooral de A 19 is belangrijk voor de ontsluiting van het kanton, als aansluiting met de E 40 (Antwerpen-Rijsel) en de A 17 (Brugge-Wevelgem).

ARCHITECTUUR

De wederopbouw in het bestudeerde gebied grijpt doorgaans terug naar reeds regionaal bestaande bouwprogramma's; deze historiserende aanpak blijkt, althans op het eerste gezicht, ervaren te worden als een normaal heropnemen van de draad die door de Eerste Wereldoorlog werd onderbroken.

Het wederopgebouwde gebouwenbestand vertoont in het algemeen de traditionele structuur en planindeling van het 19de-eeuwse.

De "wederopbouwstijl" is voornamelijk eclectisch, maar gezien het landelijke karakter van het gebied uiteraard sober. Meer doorgedreven interpretaties van traditionele vormen zijn zeldzaam en modernisme is uitzonderlijk. Decoratieve elementen verraden soms een art-deco-invloed.

De wederopbouwarchitecten hanteerden soms een persoonlijke stijl. Enkelen streefden een zekere homogeniteit na in de wederopbouwprojecten die hun binnen sommige dorpen werden toevertrouwd. Zo beoogde architect H. Hoste (Brugge) een modernistische wederopbouwaanpak voor Zonnebeke, maar daarin is hij slechts ten dele geslaagd; zo werd bijvoorbeeld zijn van 1922 daterende ontwerp voor het gemeentehuis afgekeurd toen de gemeenteraad opteerde voor "eenen — historiserende — bouwtrant die meer in de smaak valt van onze bevolking". Ook zijn ontwerp voor de kerk van Geluveld werd afgewezen.

RELIGIEUZE ARCHITECTUUR

De gotische Sint-Medarduskerk te Wervik is het enige bedehuis in het gebied dat slechts deels beschadigd werd tijdens de Eerste Wereldoorlog. In tegenstelling met baksteen als regionaal bouwmateriaal werd hier natuursteen gebruikt. Dit bepaalde de architecturale uitwerking. De koorpartij (eind 14de eeuw) is enigszins verwant met die van de Kortijkse Onze-Lieve-Vrouwekerk (begin 14de eeuw), waar de Doornikse invloed doorslaggevend was voor het inhalen van de klassieke Franse gotiek. Te Wervik echter is het koor opgetrokken uit Atrechtse zandsteen, het "nieuwe" bouwmateriaal dat vanaf de 13de eeuw via de Leie in West-Vlaanderen aangevoerd werd. Scheibogen en zuilen zijn evenwel nog van Doornikse steen; bovendien vertonen de kapitelen nog verwantschap met het knoppenkapiteel van de Scheldegotiek. Het basilicale schip en de westtoren, grosso modo van Ledezandsteen, zijn een voorbeeld van de invloed van de Brabantse gotiek in het zuiden van West-Vlaanderen. De 19de-eeuwse restauratie getuigde in een eerste fase van bekommernis om stijlzuiverheid, doch evolueerde tot een meer doordachte aanpak. Rond de eeuwwisseling zette de bouw van een nieuwe stenen torenspits een punt achter de restauratiewerken.

De dorpskerken werden allemaal verwoest. De Sint-Martinuskerk van Beselare, de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Nieuwkerke, de Sint-Petruskerk van Loker, de Sint-Jan_baptistkerk van Dranouter, de Sint-Eligiuskerk van Westouter en Sint-Machutuskerk van Wulvergem werden de overwegend laat-gotische hallenkerken met westtoren min of meer getrouw - over het algemeen "corrigerend" met betrekking tot de stijleenheid - gereconstrueerd. Bouwschema en materiaal van deze bedehuizen sluiten aan bij de typische baksteengotiek van de kuststreek. De wederopgebouwde Sint-Laurentiuskerk van Kemmel, Sint-Medarduskerk van Wijtschate, Sint-Bartholomeuskerk van Zandvoorde en Sint-Margarethakerk van Geluveld vertonen een eclectische vormentaal; plattegronden en opstanden geven weinig blijk van uniformiteit, doch wijken nauwelijks of niet af van de in de kerkbouw algemeen gangbare. Hun architecturale uitwerking leunt aan bij het neoromaans met regionale en neobyzantijnse inslag of, de neogotiek met minder lokale inslag (Zandvoorde, Sint-Bartholomeuskerk). Te Passendale werd de Sint-Audomaruskerk wederopgebouwd naar de plannen van 1904 als een neoromaans bedehuis. Ook de Sint-Dionysiuskerk te Geluwe werd de neoromaanse aanpassing van 1911 trouw herhaald bij het naoorlogse herstel; de laat-gotische hallenkoren bleven grosso modo bewaard. Met de vernieling van de voormalige abdijkerk te Mesen verdween in België één der laatste romaanse kruisingstorens van het vierkante type met twee dito hoektorens aan de oostzijde. De oorsprong van dit torentype is waarschijnlijk te zoeken in de oosttorens van de Noord-Franse abdijkerk van St.-Riquier aan de Somme (790-799). Het opruimen van het puin leidde tot de ontdekking onder het koor van een nog deels bewaarde romaanse crypt, die gereconstrueerd werd op basis van de teruggevonden gegevens. Een minder archeologische aanpak typeerde de wederopbouw van de bovenkerk. Van deze neoromaanse kruiskerk herinnert in feite slechts de "uitgezuiverde" torenversie aan het vertrouwde vooroorlogse beeld.

De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Zonnebeke naar ontwerp van architect H. Hoste van 1921, is een enig voorbeeld in de Westvlaamse frontstreek van een wederopgebouwde kerk getuigend van een modernistische aanpak en wordt beschouwd als de eerste moderne kerk van België. In feite betreft het een nog in wezen traditioneel kerktype, dat echter werd aangepast door een zichtbare toepassing van nieuwe materialen en technieken, een verregaande versobering van de ruimtegeleding en een voorzichtige introductie van nieuwe patronen. De pastorie (1922) daarentegen getuigt van een radicalere modernistische estetiek; het in 1928-'29 toegevoegde schilddak doet afbreuk aan de oorspronkelijke opzet.

Kloostergemeenschappen ten behoeve van onderwijs, zieken- of bejaardenzorg herbouwden traditioneel, veelal met neogotische inslag. Het inmiddels gesloopte, modernistische bejaardentehuis van H. Hoste te Geluwe, vormde hierop een uitzondering.

BURGELIJKE ARCHITECTUUR

De stedelijke privé-architectuur te Wervik klimt op tot de 16de-17de eeuw. "'t Kapittel", reeds bij Sanderus (1641) afgebeeld, is het oudst bewaarde pand te Wervik. De bakstenen lijstgevel vertoont nog laat-gotische sporen; de zijtrapgevels eindigen op geprofileerde schoorstenen. Het overige patrimonium is echter 19de- en 20ste-eeuws. 19de-eeuwse heren- en burgerhuizen hebben vaak een neoclassicistische bepleistering; rijen arbeiderswoningen zijn opgetrokken uit donkere baksteen. De wederopbouwarchitectuur ligt in de lijn van de vooroorlogse met uitzondering van nog enkele bewaarde realisaties van H. Hoste met modernistische inslag (woningen aan de Molenstraat; een ijzerwinkel in de Nieuwstraat; modernistisch hoekhuis aan de Ooievaarsstraat; voormalige herberg "Au Canon"). Opvallend is ook de interbellumarchitectuur met art deco en modernistische invloeden (woning aan de Speldenstraat); deze realisaties zijn vaak gesigneerd door de lokale architect E. Vanriet (een woning aan de Speldenstraat en het "Liberaal Huis").

In de gemeenten sluit de wederopbouwarchitectuur aan bij de traditionele dorpsbebouwing uit de 19de eeuw. In sommige gemeenten als Nieuwkerke, Wijtschate, Westouter, Mesen, Zonnebeke en Passendale zijn de gemeentehuizen in een meer historiserende trant wederopgebouwd, die ze duidelijk herkenbaar maakt. De herenhuizen — voornamelijk in de dorpen van het kanton Zonnebeke — onderscheiden zich van de overige doorsnee-bebouwing door een meer gezochte, eclectische vormentaal.

Uitgesproken exponenten van modernistische architectuur uit de jaren 1930 worden voornamelijk aangetroffen te Geluwe; deze villa's en handelshuizen zijn naar verluidt naar ontwerp van de lokale architect R. Lernout (woning aan de Wervikstraat nr. 26).

Het buiten de oude dorpskom van Zonnebeke gelegen tuinwijkje (1919-1921) is ontworpen door J. Eggericx (Brussel), als architect verbonden aan de Bouwdienst van de Dienst der Verwoeste Gewesten. Het is een uiting van eigentijdse huisvestingsprinciepen gebaseerd op de oudere tuinwijkgedachte en met aandacht voor de meer sociaal-functionele wederopbouwaanpak van de modernisten.

Hoevebouw is ongetwijfeld de belangrijkste component van de landelijke architectuur. De oudst bewaarde hoeven — vaak hersteld na de Eerste Wereldoorlog — klimmen op tot de 18de eeuw en liggen in het Wervikse. Het grootse deel van het hoevebestand is echter wederopgebouwd en verschilt in wezen niet van het vooroorlogse. Bestanddelen en de opstelling ervan, aanplantingen, bouwmateriaal, indelingen, volumes en vormen zijn dezelfde gebleven. Hoewel de wederopbouwhoeven soms toch blijk geven van een hernieuwd functionalisme zijn zij in feite nog "grondgebonden bedrijven" uit een periode die de eigenlijke technologische en economische vernieuwingen in het landbouwgebeuren voorafgaat; zij vertonen thans in dezelfde mate als de gespaarde vooroorlogse hoeven, beeldtransformaties, voornamelijk in functie van een vernieuwd bedrijfsgebeuren tengevolge van arbeidsrationalisatie en teelttechnische perfectie. De lage hoevebestanddelen onder zadeldaken (soms geknikte) zijn langgestrekt, los en sporadisch semi-gesloten opgesteld. Hoeven aanleunend bij het type "cense" met inrijpoort en meer gesloten karakter, treft men aan in de Leievallei (Wervik, "Wambeekhoeve"; Wervik, Wolvenstraat nr, 189; Nieuwkerke, Eikelstraat nr. 11). Typische teeltgebonden hoevebestanddelen zijn de tabaksast en in mindere mate de cichorei-ast; omwille van brandpreventie liggen zij enigszins afgezonderd. Cichorei-asten zijn thans buiten werking. In de Wervikse tabaksstreek is een tabaksstelling bij de hoeve courant.

Omwallingen of sporen ervan worden soms aangetroffen. Ook een moestuin, boomgaard en hagen kunnen tot de onmiddellijke omgeving van de hoeve behoren.

Als vanouds beschikt het boerenhuis over een opkamer. In de wederopgebouwde stalvleugel zijn meestal ook een voederkeuken, een melk-, een bakhuis en een privaat opgenomen. De bakstenen schuur behoort tot het regionale dwarsschuurtype en beschikt meestal over een wagenberg en een aardappelkelder.

De eenvoudige wederopbouwtrant sluit aan bij de regionale 19de-eeuwse hoevebouw. Anderzijds worden streekeigen bouwelementen wel eens (over-) geaccentueerd ; aandaken, muurvlechtingen, topstukken, uilengaten en overstekende dakranden op houten modillons zijn evenals (pseudo-)kozijnconstructies met kleine roedeverdeling en luiken, vrij courant. Bij sommige wederopbouwhoeven zijn streekeigen bouwelementen en vormen beter ingepast in het totale hoeveconcept (Nieuwkerke, hoeve "Cense du Don" en "Oosthove"). Pachthoeven van één eigenaar zijn meestal door dezelfde architect wederopgebouwd en vertonen hierdoor verwante elementen inzake algemeen concept en architecturale uitwerking. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de hoeve-eigendommen van het Koninklijk Gesticht van Mesen ("Molenhof") en bij de pachthoeven van de familie Iweins te Zonnebeke ("Sint-Antoniushoeve").

Na de Eerste Wereldoorlog werden kastelen en buitenplaatsen meestal wederopgebouwd. Het "kasteel van Geluveld" benadert het vooroorlogse, 18de-eeuwse uitzicht met classicistische inslag. Het "Normandische" landhuis te Zonnebeke vervangt de voormalige abtswoning die na de Franse Revolutie was aangepast tot kasteel. Aan de voet van de Kemmelberg verrees in 1925 een kasteel in neo-renaissancestijl op de plaats van een vooroorlogs jachtpaviljoen; het is thans het imposante gemeentehuis van Heuvelland. Op de historische kasteelsite aan de rand van de Kemmelse dorpskom staat nu een landhuis in "cottagestijl".

HERINNERINGEN AAN DE EERSTE WERELDOORLOG

Het "wederopgebouwde landschap" bewaart niettemin nog duidelijke sporen van het oorlogsgeweld.

In de eerste plaats zijn er de overblijfselen van het slagveld, dat na de wapenstilstand het uitzicht bood van een kraterlandschap tengevolge van de voortdurende obusinslagen. De grootste kraters tekenden zich af op de plaatsen waar springstofladingen ondergronds — onder de vijandelijke linie — tot ontploffing waren gebracht. Op de hoogtelijn Zillebeke-Wijtschate-Mesen bleven circa 30 mijntrechters bewaard. De meeste zijn gedeeltelijk of helemaal ondergelopen en hebben het uitzicht van een kleine vijver. Het meest bekend is wellicht de "Pool of Peace" te Wijtschate (Mijnenslag juni 1917).

Hoewel de nog vrij regelmatig in het gebied aangetroffen betonnen bunkers moeilijk de vergelijking kunnen doorstaan met de latere monoliete betonconstructies van bijvoorbeeld de Atlantische Muur, mogen zij toch beschouwd worden als de voorlopers van de bunkerarchitectuur uit de Tweede Wereldoorlog. Het betreft bomvrije schuilplaatsen (reserves, hulppost) en gevechtsbunkers. De nog resterende bunkers of fragmenten ervan, laten vermoeden dat zij tot een heel eenvoudig en klein type behoren. Gezien het gebied nagenoeg volledig aan de Duitse zijde van de frontlijn lag, worden hier overwegend Duitse bunkers aangetroffen. Dit zijn lage, rechthoekige constructies met een effen textuur. De Britse daarentegen zijn meestal halfrond en hebben een geribd oppervlak.

Tijdens de laatste jaren kwamen in het Zonnebeekse een vijftal ondergrondse schuilplaatsen aan het licht. Hiervan zijn de "Bremen Redoubt" en de "Zonnebeke Church Dugout" de meest interessante. Zij werden eind 1917-begin 1918 uitgegraven door de van de geallieerde genietroepen.

De vele soldatenkerkhoven herinneren — naargelang van de nationaliteit van de gesneuvelden op een verschillende manier — aan de tragiek van de Eerste Wereldoorlog. Deze goed onderhouden parken met vreemde benamingen vermen een component van het hedendaagse landschap; zij worden aangevuld door talrijke gedenktekens.

De vele Britse begraafplaatsen, hoe klein ook, worden gekenmerkt door eenzelfde basisconcept dat reeds in het begin van 1918 vastgelegd werd onder de artistieke leiding van F. Kenyon, directeur van het "British Museum", en enkele vooraanstaande Engelse architecten als H. Baker, R. Blomfield en E. Luyens. Het indrukwekkende "Tyne Cot New British Cemetery" te Passendale omvat het grootste Britse kerkhof van Europa en de "Missing Memorial" voor 34.984 vermisten.

Op de Kemmelberg ligt het Franse soldatenkerkhof "Ossuair Mont Kemmel". In het bestudeerde gebied bevinden zich geen Duitse kerkhoven meer; de kerkhoven van Geluwe werden vanaf 1957 ontruimd en overgebracht naar het "Soldaten-Friedhof" van Menen; voorts liggen de Duitse gesneuvelden begraven te Langemark, Hooglede en Vladslo.

In tegenstelling tot de kantons Ieper en Poperinge kan men in het bestudeerde niet gewagen van een homogene streek met een stedelijk centrum. De kantons Zonnebeke en Mesen leunen geenszins aan bij het kanton Wervik, dat op de grens ligt van de Kortrijkse regio. Wervik, morfologisch vergroeid met het Noord-Franse Wervicq-Sud, is een uitgesproken grensstad. Het gebied heeft een agrarisch karakter; het heuvelland is echter het meest landelijk gebleven. Voornamelijk in het Zonnebeekse heeft de tuinbouw opgang gemaakt. Deze intensieve teeltvorm bepaalt in zekere mate het landschap, dat hier reeds vanouds dichter bewoond is.


Bron: DELEPIERE A.-M. & HUYS M. 1991: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Ieper, Kantons Mesen - Wervik - Zonnebeke, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 11n3, Brussel - Turnhout.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Lion, Mimi; Huys, Martine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kantons Mesen, Wervik en Zonnebeke [online], https://id.erfgoed.net/themas/16215 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.