De Hollandstellung is een Duitse verdedigingsstelling uit de Eerste Wereldoorlog, die langs de grens met Nederland, tussen Knokke en Vrasene werd aangelegd. Reden voor de aanleg van deze linie was de vrees van de Duitse legerleiding dat de geallieerden zouden aanvallen vanuit het neutrale Nederland. In Vrasene sloot de Hollandstellung aan op de Stellung Antwerpen, waarop op zijn beurt aan oostelijke zijde de Turnhoutkanalstellung aansloot.
Er is een groot verschil merkbaar in de aanleg van de stelling en de bouwwijze van de bunkers tussen het Zwin (Knokke) en Leeskensbruggen (Maldegem) enerzijds en tussen Moerhuize (Maldegem) en Vrasene (Beveren) anderzijds. Tussen het Zwin en Leeskensbruggen zijn de bunkers opgetrokken door het Marinekorps Flandern, vanaf Moerhuize door de Etappen-Inspektion 4 (of Gruppe Gent). De zone rond Strobrugge vormde een overgangsgebied.
De Hollandstellung werd in verschillende fases aangelegd. In het Marinegebiet zijn de bunkers doorgaans opgetrokken in beton, dat gegoten werd binnen een houten bekisting. Het betreft meestal standaardontwerpen, die meermaals werden opgetrokken. Tussen Moerhuize en Vrasene werden de bunkers doorgaans opgetrokken met betonstenen. De ontwerpen van deze bunkers verschilden grondig met deze die opgetrokken werden door het Marinekorps.
Het Duitse leger hechtte veel belang aan camouflage. Op die manier hoopte men dat de verdedigingswerken voor de vijand onzichtbaar bleven vanuit de lucht of vanaf Nederlands grondgebied. Veel bunkers werden gecamoufleerd, door het aanbrengen van aarde of een grasbedekking op het dak. Andere bunkers bevatten langs de buitenmuren ijzers, voor het bevestigen van camouflagenetten. Soms werden bunkers of steunpunten gecamoufleerd, door een vals dak aan te brengen. Muren van bunkers werden beschilderd met baksteenmotieven en valse venster- en deuropeningen.
Het oudste Duitse teruggevonden document met betrekking tot een verdedigingsstelling langsheen de Belgisch-Nederlandse grens dateert van april 1916. Het Marinekorps Flandern, dat instond voor de verdediging van het kustfront, had een Flankenstellung aangelegd langs de grens met Nederland, tussen de kustlijn en de Damse Vaart. Volgens het rapport van april 1916 betrof dit op dat moment een aarden stelling, met af en toe wat meer uitgebouwde stukken, enkele loopgraven en enkele onderkomens, waarin een beperkt aantal manschappen kon schuilen. Er waren nauwelijks verdedigingswerken opgetrokken.
Na april 1916 werd de stelling grondiger uitgebouwd onder leiding van de afdeling Fortifikation van het Marinekorps. Er diende een draadhindernis aangelegd te worden, met ten westen ervan opeenvolgende Stützpunkte (steunpunten) die aansluiting vonden bij de meest noordoostelijke verdedigingswerken van het kustfront. De steunpunten tussen de kust en de Damse Vaart werden als volgt benoemd: Bayern Schanze – Polder Willem – Hazegras (later ook Heinrich genoemd) – Hauptstrasse – Donat (ook Dora genoemd). De steunpunten werden voorzien van betonnen schuilplaatsen en mitrailleursposten, in en achter de vuurstelling. Ook tussen de steunpunten dienden betonnen schuilplaatsen en mitrailleursposten opgetrokken te worden. De voorziene betonnen constructies zouden voltooid zijn tegen eind oktober 1916. Maar ook in de daaropvolgende maanden werden nog betonnen constructies toegevoegd, waaronder medische posten en schuilplaatsen in de vuurlinie bij en tussen de steunpunten.
In een legerbevel van 12 september 1916 werd de verdere uitbouw van de stelling tussen Fort Donaas en de vesting Antwerpen bevolen. De uitbouw kon volgens het legerbevel op vele plaatsen tegelijk gestart worden, maar er moest prioriteit gegeven worden aan de uitbouw van de stelling tussen de Damse Vaart en Eeklo. Het Marinekorps Flandern was toen verantwoordelijk voor de uitbouw van de stelling tussen de Damse Vaart en het Afleidingskanaal bij Moerhuize, net ten oosten van het gehucht Strobrugge (Maldegem). De rest van de stelling werd uitgebouwd door de Etappen-Inspektion 4.
Volgens de plannen van de 1. Marinedivision diende er tussen Moerhuize en de Damse Vaart geen doorlopende stelling aangelegd te worden, maar werden er 21 mitrailleursposten voorzien, die elkaar moesten ondersteunen en via flankerend vuur het Vorgelände moesten bestrijken. Daarnaast werd de bouw van 6 Untertreträume für je 100 Mann (manschappenonderkomens voor 100 man) voorzien op belangrijke punten. Net zoals ten noorden van de Damse Vaart werden mitrailleursposten en schuilplaatsen ingericht tot steunpunten en met draadhindernissen omgeven: ze werden aangeduid met Gustav (Spermaliepolder), Karl (Groot Haringgat), Friedrich (Warande) en Mauritz (Leeskensbruggen). Er werden eveneens artilleriestellingen en observatieposten voorzien voor diverse vormen van geschut. Observatieposten ten behoeve van de artillerie werden ook in de infanteriestellingen ingeplant.
Voor de bouw van deze verdedigingswerken werden losplaatsen voor het materiaal voorzien bij het station van Maldegem en aan het station voor één-meterspoor in Moerkerke. Vanaf deze losplaatsen werden er smalsporen aangelegd tot aan de bouwwerven of konden er Lastkraftwagen ingezet worden voor de aanvoer van materiaal. De werkzaamheden zouden echter regelmatig gehinderd worden door vertraging in de aanvoer van bouw- en hindernismaterialen. Maar ook het weer, zoals de zware regenval en vervolgens de sterke vorst in de winter van 1916-1917, gooide roet in de planning van de bouwwerkzaamheden.
Uit verslagen van de 1. Marinedivision blijkt dat de bouw van 17 mitrailleursposten en van de zes grote manschappenverblijfplaatsen was gestart eind oktober 1916. Tegen eind november was de bouw van alle 21 mitrailleursposten gestart, en waren er reeds enkele constructies voltooid. Eind januari 1917 bleken de betonwerkzaamheden van twee mitrailleursposten nog niet gestart. Toen was er wel al sprake van een Heb- und versenkbarer M.G. Stand, een specifiek type mitrailleurspost met hefkoepel, dat reeds succesvol was aangewend in de Champagne (Frankrijk) en bij wijze van experiment tussen mitrailleursposten 20 en 21 zou worden ingeplant langs de Zeedijk, ten zuiden van Blauwe Sluis in Lapscheure (Damme).
Volgens een Belgisch inlichtingenrapport uit juni 1917 was de stelling ook bijkomend versterkt met loopgraven, onder meer ten noorden van Strobrugge waar een bruggenhoofd met onder meer mitrailleursposten was voorzien.
Tussen Leeskensbruggen en Moerhuize werden de verdedigingswerken aangelegd ten noorden van het Leopoldkanaal en ten zuiden van het Afleidingskanaal van de Leie. Aanvankelijk werden er door het Marinekorps vooral verdedigingswerken voorzien aan de noordzijde van het Leopoldkanaal, bestaande uit bunkers met open gevechtsstellingen en flankerende mitrailleursposten. Deze laatsten werden tegen het zuidelijke talud van de noordelijke dijk van het Leopoldskanaal ingeplant. In latere plannen werden er ook nog eens enkele en dubbele observatieposten ten behoeve van de artillerie toegevoegd bij de mitrailleursposten.
Deze verdedigingswerken werden met (dubbele) draadhindernissen met elkaar verbonden, die op bepaalde punten in noordelijke richting uitsprongen. Ten noorden van Strobrugge, meer bepaald tussen Waaktdijk tot ter hoogte van Moerhuize, vormde deze stelling een bruggenhoofd met meerdere mitrailleursposten. Ter hoogte van Moerhuize werd een verbinding voorzien tussen het Leopoldkanaal en het Afleidingskanaal, waar er ook twee mitrailleursposten (waaronder één flankerende) langs de noordelijke dijk werden opgetrokken. In Strobrugge zelf werden twee grote manschappenonderkomens voor honderd man voorzien.
In de zuidelijke dijk van het Afleidingskanaal werden in de winter van 1916/1917 twee stellingen voor 5 cm kanonnen aangelegd. Tegen de zomer van 1917 werden er tussen Leeskensbruggen en Strobrugge nog enkele bijkomende betonnen constructies opgetrokken in de zuidelijke dijk van het Afleidingskanaal. De zone tussen Leeskensbruggen en Moerhuize was ondertussen onder de verantwoordelijkheid gevallen van Etappen Inspektion 4, tijdelijk ook Gruppe Gent. Dit lijkt te verklaren waarom de bewaarde bunkers in de zuidelijke dijk van het Afleidingskanaal zijn opgetrokken met betonstenen.
Ten gevolge van het Gruppenbefehl van 13 september 1917 nam Gruppe Nord (Marinekorps) de sector van de Hollandstellung tussen Den Hoorn en Celiebrug opnieuw over. Op het moment van overdracht waren enkele schuilplaatsen aan de zuidelijke dijk van het Afleidingskanaal voltooid of diende enkel nog de binneninrichting verder afgewerkt te worden.
Vanaf november 1917 is er voor wat het Marinegebiet betreft, sprake van de aanleg van een nieuwe stelling (Neue Stellung) en werden achter de eerste linie nog commandoposten, posten voor draadloze telegrafie en seinposten opgetrokken, evenals 36 Abgespaltene M.G., waarmee wellicht geïsoleerde mitrailleursposten worden bedoeld. Er dienden open gevechtsstellingen ingericht te worden, met betonnen Pivots. Hiermee worden de betonnen mitrailleurspaaltjes en -muurtjes bedoeld, die nog bij veel bunkers met open gevechtsstellingen terug te vinden zijn, ook in eerste lijn.
Bij de Neue Stellung is er ook sprake van betonneringswerken van enkele schuilplaatsen, K.T.K., Fu.K. en Blin.K. Deze betreffen commandoposten, posten voor radiotelegrafie respectievelijk lichtsignaalposten, die meer achterwaarts werden opgetrokken en vandaag nog ten dele bewaard zijn. Deze betonnen posten werden in de verslagen genummerd. Volgens een kaart van 18 september 1918 waren er in totaal negen bataljonscommandoposten voorzien. Het ontwerp van de post voor radiotelegrafie, lichtsignaalpost en commandopost werd meermaals toegepast in de Neue Stellung. In sommige gevallen werden de post voor radiotelegrafie en commandopost in één bunker geïntegreerd.
In de verslagen is er ook sprake van de uitbouw van het steunpunt Moerkerke, van de uitbouw van hindernissen van de tweede lijn en van hinderniswerken bij Schapenbrug (ten oosten van Westkapelle). Wellicht vallen de werken in de aanloop naar het Duitse voorjaarsoffensief stil. In juli 1918 en later werd er opnieuw gebouwd. Er werd verder gewerkt aan de uitbouw van de commandoposten, seinposten en posten voor draadloze telegrafie evenals aan de aanleg van draadversperringen bij de steunpunten Hoeke, Westkapelle en ook bij Schapenbrug. Vanaf eind augustus werd er gewerkt aan een artilleriestelling, onder meer in Adegem, Maldegem, Lapscheure en ten zuiden van het Leopoldskanaal.
In het hogervernoemde legerbevel van 12 september 1916, waarin de verdere uitbouw van de stelling tussen Fort Donaas en de vesting Antwerpen bevolen werd, werd ook het tracé van de Hollandstellung tussen Strobrugge en Antwerpen in grote lijnen aangegeven. De stelling diende te bestaan uit een Vorstellung en een Hauptstellung. Het tracé van beide stellingen stond in nauw verband met zones, die moerassig konden worden gemaakt (zogenaamde Sumpfgebiete). Alle wegen en kruispunten moesten met mitrailleurvuur gedekt kunnen worden. Daar waar mogelijk diende er tussen de Vorstellung en de Hauptstellung een Ansumpfung voorbereid te worden.
De Vorstellung diende te lopen tussen Wachtebeke en Strobrugge, via Zelzate, Assenede, Boekhoute, de zuidrand van de polders tot ten zuiden van Sint-Jan-in-Eremo, en vervolgens het Leopoldskanaal tot Strobrugge.
De Vorstellung moest door Vorposten bezet worden, bestaande uit infanterie, mitrailleurs en licht geschut. De Vorstellung diende bij een vijandelijke aanval zo lang als mogelijk behouden te worden. Hiertoe werden draadhindernissen voorzien, evenals kleine steunpunten met schuilplaatsen voor de manschappen en betonnen posten voor mitrailleurs en voor lichte kanonnen. Voor de inplanting van de schuilplaatsen en betonnen posten kon er gebruik gemaakt worden van kelders, kanaal- en polderdijken. Ten slotte moest er ook gezorgd worden voor goede observatieposten en communicatieverbindingen.
Vandaag zijn enkel twee kleine betonnen posten in Assenede gekend.
Het tracé van de Hauptstellung werd volgens het legerbevel van 12 september 1916 voorzien tussen Puivelde (ten westen van Sint-Niklaas) tot ten noorden van Sinaai, via de zuidelijke rand van de Moervaartdepressie tot aan Terdonk en het kanaal Gent-Zeehaven en vervolgens verder westwaarts via Kluizen en de zuidoever van de Burggravenstroom via Eeklo en Balgerhoeke achter het Afleidingskanaal en het Leopoldkanaal tot ten zuiden van Middelburg, ten oosten van Lapscheure tot aan Fort Donaas. Dit tracé is in een later stadium wellicht nog gewijzigd, aangezien de uiteindelijke stelling ten noorden van de Burggravenstroom te situeren is.
De hoofdstelling diende te bestaan uit sterke steunpunten, vele hindernissen, goede toevoermogelijkheden via spoor en waterwegen, goede verdedigingsstellingen en observatieposten. Daar waar het landschap het toeliet, zoals bij de Moervaartdepressie, dienden er voorbereidingen getroffen te worden om het terrein drassig te maken (zogenaamde Sumpfgebiete), waardoor de uitbouw van de stelling beperkt kon worden. Veel betonnen verdedigingswerken van deze hoofdstelling blijken eveneens verdwenen te zijn. Verschillende bronnen melden dat de hoofdstelling ook met loopgraven was uitgebouwd, maar dit kan niet bevestigd worden aan de hand van de raadpleegbare luchtfoto’s.
Tussen Strobrugge en het kanaal Gent-Zeehaven ontdubbelde deze hoofdstelling in twee verdedigingslijnen. De eerste lijn van de hoofdverdedigingslinie liep vanaf Celie over Boterhoek en Waai, ten noorden van Lembeke en Oosteeklo via Ertvelde tot Rieme. De resterende bunkers van deze eerste lijn kennen min of meer eenzelfde ontwerp.
Op anderhalve à drie kilometer lag de tweede verdedigingslijn. Deze splitste ter hoogte van Celie af van de eerste lijn, liep iets ten zuiden van Balgerhoeke, langs de voormalige spoorlijn 58 ten westen van Eeklo richting Oostveldstraat en Antwerpse Heirweg tot Heide ten zuiden van Lembeke en Oosteeklo, via Tervenen tot Kluizen en Doornzele bij het Kanaal Gent-Terneuzen. Deze verdedigingslijn was dicht bezaaid met bunkers, die in bepaalde zones op nauwelijks enkele tientallen meters van elkaar waren gepositioneerd. Het lijkt alsof de bunkers van deze tweede verdedigingslijn in feite zelf in twee lijnen waren opgetrokken. Duidelijke militaire plannen die inzicht kunnen verschaffen in de specifieke configuratie van de bunkers en de reden waarom bunkers met specifieke typologische kenmerken op een welbepaalde plaats werden ingeplant, ontbreken. Ongetwijfeld was het de bedoeling om een zo breed mogelijk schoots- en gezichtsveld vanuit de bunkers te bekomen. Tussen beide verdedigingslijnen in liep een dubbele prikkeldraadversperring, die vanuit de achterliggende bunkers bestreken kon worden met mitrailleurvuur.
Ten oosten van het Kanaal van Gent naar Terneuzen liep de hoofdlinie van de Hollandstellung van Mendonk naar Vrasene, via Zaffelare, iets zuidwaarts tot ten noorden van Brug, via Eksaarde, Oosteindeken en Zwaanaarde naar Sinaai, vervolgens meer noordwaarts via de oostzijde van Stekene, om via Kemzeke en Sint-Gillis-Waas noordelijk langs Vrasene aan te sluiten op de Stellung Antwerpen.
Voor de aanleg van de Hauptstellung tussen Strobrugge en Vrasene (Beveren) werden zes bouwsectoren georganiseerd. Hier werden de bunkers opgetrokken met geprefabriceerde betonstenen met openingen, die met ijzers aan elkaar verankerd waren en wellicht vaak een dubbele muur vormden, waartussen vervolgens beton gestort werd. Het plafond was doorgaans gegoten op een houten bekisting en versterkt met ijzeren profielen, vaak spoorwegrails. Rondom rond de bunkers is vaak een betonnen platform waarneembaar, die moest verhinderen dat granaten onder de bunker zouden ontploffen.
Er zijn geen bouwplannen van de bunkers van de Hollandstellung tussen Strobrugge en het kanaal Gent-Terneuzen teruggevonden. Hoewel bepaalde typologische kenmerken steeds terugkomen, is het moeilijk om te spreken van een doorgedreven standaardisatie, omdat er toch een grote diversiteit aan constructies is en de constructies in de details vaak anders uitgewerkt zijn. Sommigen menen evenwel een evolutie te onderscheiden in het ontwerp van de diverse bunkers.
De bunkers van de eerste lijn van de Hauptstellung hebben doorgaans eenzelfde ontwerp, hoewel de afmetingen kunnen verschillen. De bunkers hebben een rechthoekig grondplan met twee toegangen, één aan de achterkant en één aan een zijkant, zodat deze toegangen de uiteinden vormen van een L-vormige gang. De voor- en zijmuren zijn telkens 2 m dik, de achtermuren 1 m dik. Aan de voorzijde is de bunker gesloten, er zitten met andere woorden geen schietgaten of observatiegleuven. Aan de (zuidelijke) achtermuur is een trap gebouwd aan de hand van betonstenen, waarlangs het bunkerdak bereikt kon worden. Op het dak van de bunker is doorgaans een U-vormige borstwering opgetrokken, die zowel als gevechtspositie als voor observatie kon dienen. Van enkele bunkers van deze verdedigingslijn is geweten dat ze werden gecamoufleerd, door op het dak van de bunker een vals dak te plaatsen en de buitenmuren uit betonsteen te schilderen met baksteenmotief en met zogenaamde vensters en deuren. Op sommige bunkers zijn nog sporen van dit baksteenmotief terug te vinden.
Vele bunkers van de tweede lijn van de Hauptstellung hebben een rechthoekige plattegrond. Soms is er een hoek afgeschuind. Er zijn steeds twee toegangen voorzien, ofwel allebei gesitueerd aan de achterzijde van de bunker, ofwel aan twee verschillende zijden. Deze toegangen vormen de uiteinden van één geknikte gang, doorgaans met één of meerdere nissen of insprongen voorzien. Soms was er in een uitsprong van de gang ruimte voorzien voor het plaatsen van een toiletton.
De voormuur is tot twee meter dik. De zijmuren en zeker de achtermuur kunnen minder sterk zijn. Doorheen de achtermuur kunnen er openingen zitten, mogelijk voor verluchting of rookafvoer. In het dak kunnen er eveneens openingen zitten, vermoedelijk verluchtingsopeningen die tegelijk gebruikt konden worden als periscoopgaten.
Zoals in de algemene richtlijnen van het 4. Armee wordt benadrukt, dienden openingen in de muren gericht op de vijand best zoveel mogelijk vermeden te worden, want dergelijke openingen betekenden een verzwakking van de betonnen constructie. Vele bunkers zijn aan hun voorzijde gesloten, dat wil zeggen dat er geen schiet- of waarnemingsopening in de voormuur zit. Deze bunkers waren dan wel voorzien van borstweringen (zie verder). Sommige bunkers versmallen aan de voorzijde. Doorgaans steekt er doorheen dit versmalde front een opening, die als een zandloper naar het midden toe versmalt. Wellicht diende deze opening voor waarneming. Binnenin is er doorgaans aan de versmalde voorzijde een kleine ruimte gecreëerd, maar dit blijkt niet steeds het geval. Ook in de voormuur van een rechthoekige constructie kan er één dergelijke opening zitten. Bij sommige bunkers zit er aan de zij- of achterkant een vrij grote, min of meer vierkante opening, die schuin naar boven loopt. Deze opening diende voor het sturen van lichtsignalen naar de achterliggende troepen. Dergelijke openingen waren vaak voorzien van een ijzeren rooster aan de buitenkant, om het inwerpen van granaten tegen te gaan. Mitrailleursposten met schietopeningen werden in principe enkel flankerend opgesteld, maar ook hierop bestaan er uitzonderingen. Deze mitrailleursposten bevatten in hun voormuur drie openingen, waarvan naar verluidt één langwerpige opening voor observatie, één langwerpige opening voor de mitrailleur en één vierkante opening voor een zoeklicht.
Vele bunkers van de tweede lijn van de Hauptstellung waren voorzien van borstweringen: hiertoe werden richels of luifels aan de achterzijde van de constructie opgetrokken, waardoor een mitrailleur vanaf het dak van de constructie kon gehanteerd worden, terwijl de doorgaans verhoogde dakrand zelf als borstwering diende. Deze richels of luifels waren via een betonnen trap of klimijzers bereikbaar. Of er werd op het dak van de bunker een borstwering opgetrokken, aan de hand van een U-vormige muur uit betonstenen. Tenslotte kunnen er ook één of twee aanpalende borstweringen opgetrokken zijn tegen een bunker. Dergelijke aanpalende borstweringen kunnen vrij hoog zijn. Bovenop de muur zit vaak een as, waarop de mitrailleur geplaatst kon worden. Om de mitrailleur te bedienen, diende hierbij doorgaans een laag platform betreden te worden, dat via trapjes bereikbaar was. Onder dit platform kon de munitie geplaatst worden. Mogelijk dienden deze borstweringen ook voor waarneming. Vaak zijn de borstweringen of luifels niet (volledig) bewaard.
Rondom de bunkers is er vaak een betonnen platform te zien. Dergelijk betonnen platform moest het indringen van granaten onder de bunker door verhinderen. Bij een aantal bunkers zijn er waterputten ter hoogte van de toegangen waarneembaar.
Bij de uitbouw van de Hollandstellung werd een beroep gedaan op Belgische arbeiders, die al dan niet vrijwillig werden ingezet. Bij de uitbouw van de stelling tussen de kustlijn en de Damse Vaart werden ook militaire eenheden ingezet waaronder Armierungssoldaten van de Ostbatterie en Radfahrkompagnien. Ook elders werden genietroepen of andere militaire eenheden ingezet voor de uitbouw van stellingen. Daarnaast werden ook Russische krijgsgevangenen verplicht tot het vlechten van horden. Ook Duitse bouwfirma’s, die ervaring hadden met vestingbouw, konden ingezet worden. Vaak blijkt het gebrek aan Arbeitstruppen problematisch voor de voortgang van de bouwwerken. Ook de voortdurende wissel van arbeidseenheden wordt als nefast aangeduid voor een vlotte voortgang van de werkzaamheden.
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2017: Hollandstellung [online], https://id.erfgoed.net/teksten/194502 (geraadpleegd op ).
Duitse verdedigingsstelling uit de Eerste Wereldoorlog, opgetrokken ten zuiden van de Belgisch-Nederlandse grens, tussen Knokke en Vrasene.
Het Duitse opperbevel was tijdens de Eerste Wereldoorlog beducht voor een geallieerde aanval vanuit het neutrale Nederland. Vanuit Zeeland zouden de geallieerden de Duitse troepen aan de sterk verdedigde Vlaamse kust in de rug kunnen aanvallen. Of de geallieerden zouden via de Schelde Antwerpen kunnen bereiken. Daarom liet het Duitse opperbevel preventief aanvalsplannen ontwikkelen tegen de zuidelijke provincies van Nederland. Tegelijk werden er drie op elkaar aansluitende stellingen aangelegd langs de grens tussen Knokke en Turnhout: de 'Hollandstellung', de 'Stellung Antwerpen' en de 'Turnhoutkanalstellung'. Deze zouden samen ongeveer 1370 bunkers tellen: 411 bunkers langs de 'Hollandstellung', 830 bunkers langs de 'Stellung Antwerpen' en 132 bunkers langs de 'Turnhoutkanalstellung'.
De uitbouw van de 'Hollandstellung' startte in het voorjaar van 1916 door het Duitse Vierde Leger, waartoe ook het 'Marinekorps Flandern' behoorde. De Duitse marine, die eveneens verantwoordelijk was voor de kustverdediging, bouwde de 'Hollandstellung' vanaf het voorjaar van 1916 uit tussen Knokke en Strobrugge. Vanaf Strobrugge tot Vrasene (Beveren) werd de stelling uitgebouwd door de Duitse landmacht. De landmacht startte hiervoor wellicht pas in 1917 en organiseerde zich hiervoor in zes bouwsectoren.
De grootste densiteit aan bunkers is terug te vinden ten westen van het kanaal Gent-Terneuzen, omdat daar het meest gevreesd werd voor een vijandelijke inval. De verdediging kon ten oosten van het kanaal Gent-Terneuzen bovendien ondersteund worden door inundaties in de Moervaartdepressie. In dit stuk van de 'Hollandstellung' zouden er volgens een Belgische na-oorlogse inventarisatie 57 bunkers zijn opgetrokken, terwijl er ten westen van het kanaal Gent-Terneuzen sprake is van 221 bunkers in de sector van de landmacht en 133 bunkers in de sector van de marine.
Opvallend is dat de marine en de landmacht de verdedigingsstelling elk op een andere manier uitbouwden en hiertoe elk ook andere bunkerontwerpen en bouwwijzen toepasten.
Ten westen van het kanaal Gent-Terneuzen
In de sector van de marine sloot de Hollandstellung aan op de 'Küstenstellung'. De linie bestond uit een opeenvolging van steunpunten (‘Stützpunkten’), die min of meer parallel met de Belgisch-Nederlandse grens waren aangelegd: Bayern Schanze (Zwin), Wilhelm (Nieuwe Hazegraspolderdijk), Heinrich (Fort Hazegras), Hauptstrasse (weg Sluis-Westkapelle), Dora (Fort Sint-Donaas), Gustave (Spermaliepolder), Karl (Groot Haringgat), Friedrich (Warande) en Mauritz (Leestjesbrug). Hierbij werd handig gebruik gemaakt van oude verdedigingswerken die doorheen de eeuwen langsheen de grens waren aangelegd, zoals dijken en forten. Tussen, rond en achter de steunpunten waren prikkeldraadversperringen en loopgraven aangelegd. Bij veel bunkers waren één, twee of meerdere open gevechtstellingen opgetrokken. In de diepte werden boerderijen versterkt tot mitrailleurposten en waren minimum vier commandoposten voor compagnies met bunkers en telefoonposten opgetrokken.
Vanaf Strobrugge splitste de 'Hollandstellung' in een 'Vorstellung', een 'vorgeschobene Linie' en een 'Hauptkampflinie' of 'Haupt Hollandstellung'. De 'Vorstellung' liep langs het Leopoldkanaal en bestond voornamelijk uit een prikkeldraadversperring aan weerszijden van de zogenaamde 'Dodendraad', met een gecontroleerd aantal doorgangen. Deze 'Hochspannungszaun' was reeds in de zomer 1915 opgetrokken, van Knokke tot Aken, om het verkeer tussen België en Nederland met een minimale inzet aan mensen te bewaken. Bij een vijandelijke aanval konden alle doorgangen aan de grens in een mum van tijd versperd worden.
De 'vorgeschobene Linie' liep enkele kilometers achter de 'Vorstellung' en bestond uit de zogenaamde voorpostenbunkers. Deze linie liep vanaf Celie over Boterhoek en Waai, ten noorden van Lembeke en Oosteeklo via Ertvelde tot Rieme. Kenmerkend voor de voorpostenbunkers is de borstwering op het dak, die zowel als gevechtspositie als voor observatie kon dienen.
De hoofdverdedigingslijn was 1,5 tot 3 kilometer achter de voorpostenlinie aangelegd. Tussen de 'vorgeschobene Linie' en de 'Hauptkampflinie' liep een dubbele prikkeldraadversperring, die vanuit de achterliggende bunkers met mitrailleurvuur bestreken kon worden. De hoofdverdedigingslijn liep iets ten zuiden van Balgerhoeke, langs de voormalige spoorlijn 58 ten westen van Eeklo richting Oostveldstraat en Antwerpse Heirweg tot Heide ten zuiden van Lembeke en Oosteeklo, via Tervenen tot Kluizen en Doornzele bij het Kanaal Gent-Terneuzen. In deze hoofdstelling werden verschillende types bunkers in bepaalde zones op nauwelijks enkele tientallen meters van elkaar gepositioneerd. De bunkers waren bijkomend omgeven door loopgraven en/of prikkeldraadversperringen. Enkele honderden meters achter de hoofdstelling waren artillerieposities voorzien in open veldwerken.
Ten oosten van het kanaal Gent-Terneuzen
Ten oosten van het Kanaal van Gent naar Terneuzen liep de hoofdlinie van de 'Hollandstellung' van Mendonk naar Vrasene, via Zaffelare, iets zuidwaarts tot ten noorden van Brug, via Eksaarde, Oosteindeken en Zwaanaarde naar Sinaai, vervolgens meer noordwaarts via de oostzijde van Stekene, om via Kemzeke en Sint-Gillis-Waas noordelijk langs Vrasene aan te sluiten op de 'Stellung Antwerpen'. Deze linie bestond uit een dubbele prikkeldraadversperring en bunkers, met een gevechtspositie op het dak. Ten noorden van deze hoofdlinie waren enkele voorposten opgetrokken langs een prikkeldraadversperring. Op twee kilometer ten zuiden van de hoofdlinie was eveneens een artilleriestelling voorzien.
De bouw van de bunkers
De bunkers werden opgetrokken door al dan niet opgevorderde Belgische arbeidskrachten onder leiding van Duitse officieren.
Zowel bij de marine als bij de landmacht zijn de bunkers doorgaans gebaseerd op bepaalde standaardontwerpen, die evenwel kunnen variëren qua afmetingen en detailuitvoering. De marine bouwde de bunkers aan de hand van beton, dat gestort werd binnen een houten bekisting. De landmacht gebruikte geprefabriceerde betonstenen. Aan de hand van deze betonstenen die met ijzers aan elkaar verankerd werden, werden dubbele muren opgetrokken, waartussen beton gestort werd. Het plafond was doorgaans gegoten op een houten bekisting en versterkt met ijzeren profielen, vaak spoorwegrails. Bij sommige bunkers van de landmacht is te zien hoe hogere lagen van het dak samengesteld zijn met betonstenen.
Veel bunkers werden gecamoufleerd, door het aanbrengen van een grasbedekking op het dak. Soms werden de bunkers als huis gecamoufleerd, door het schilderen van baksteenmotieven en valse venster- en deuropeningen op de muren en door het plaatsen van een vals dak op de bunker.
De bunkers en hun gebruik
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden de bunkers uiteindelijk niet in gevechtssituaties gebruikt. Mogelijk heeft Nederland zijn neutraliteit kunnen bewaren, omdat de sterk uitgebouwde stellingen langs de Belgisch-Nederlandse grens de geallieerden ervan weerhielden om een aanval via Nederlands grondgebied te lanceren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral in mei 1940 en tijdens de gevechten aan het Schipdonkkanaal in september – oktober 1944, gebruikten omwonenden en vluchtelingen vele bunkers als schuilplaats. Enkele bunkers werden in mei 1940 door de Belgische Genie met dynamiet vernield, anderen werden in september 1944 door het terugtrekkende Duitse leger vernietigd. De Duitse bezetter gebruikte sommige bunkers als doelwit tijdens militaire oefeningen. In de na-oorlogse jaren sneuvelden tenslotte vele bunkers.
Auteurs: Decoodt, Hannelore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Decoodt H. 2015: Hollandstellung [online], https://id.erfgoed.net/teksten/179569 (geraadpleegd op ).
De Hollandstellung werd opgetrokken in de periode 1916-18 door het Duitse leger daar zij vreesde voor een geallieerde aanval via het neutrale Nederland. De Stellung loopt van Knokke tot Beveren en sluit ter hoogte van Vrasene aan bij de eveneens Duitse Stellung Antwerpen, gebouwd in dezelfde periode. De linie werd slechts zeer beperkt en lokaal in een gevechtssituatie gebruikt.
Het is een verdedigingslinie die gelegen was ten zuiden van 'De Draad' een dodelijke elektrisch geladen draad die de grensversperring vormde. Tussen Eeklo en Evergem splitste de linie zich op in een voorpost en hoofdlinie. De bunkers waren verbonden met loopgraven die echter in het landschap weinig tot niet meer zichtbaar zijn.
De linie sluit op verschillende plaatsen aan bij bestaande waterlopen die als extra buffer werden gebruikt (bijvoorbeeld Leopoldkanaal en Schipdonkkanaal, Zuidlede, Kanaal Gent-Terneuzen, Moervaart) en innundatiegebieden (bijvoorbeeld Moervaart, noorden van Vrasene.
De linie die bestond uit 411 bunkers, werd opgetrokken tussen Knokke en Maldegem (Strobrugge) door de zeemacht en door de landmacht tussen Maldegem (Strobrugge) en Vrasene. De bunkers opgetrokken door de zeemacht werden in gegoten beton gebouwd, die van de landmacht in betonsteen. Een gefundeerde reden voor dit onderscheid is voorlopig niet bekend.
Auteurs: Mertens, Joeri
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Mertens J. 2013: Hollandstellung [online], https://id.erfgoed.net/teksten/147203 (geraadpleegd op ).