Tuinwijk van 100 woningen, gerealiseerd in 1921 door de Dienst der Verwoeste Gewesten naar ontwerp van Albert Van huffel en Raphaël Verwilghen, aangevuld met een 100-tal arbeiderswoningen van de sociale huisvestingsmaatschappij De Goedkope Woning Nieuport (1935-1955) en een Nationale Werf (1947).
Begin november 1919 besliste de Minister Van Binnenlandse Zaken om in het kader van de wederopbouw 50 (uiteindelijk 100) arbeiderswoningen te bouwen in Nieuwpoort. In overleg met architect Jozef Viérin (die het algemeen aanlegplan van deze totaal verwoeste stad opmaakte) werd hiervoor een terrein in het historisch stadscentrum, tussen de W. De Roolaan en de vestingen, vrijgehouden. Het idee om dergelijke kleinschalige tuinwijken op te richten in de verwoeste gewesten kwam van Raphaël Verwilghen, directeur van de Bouwdienst van de Dienst der Verwoeste Gewesten (DVG), die de eigenlijke opdracht uitschreef. Bedoeling van Verwilghen was om te experimenteren met een nieuw, coöperatief maatschappijmodel door middel van stedenbouw maar ook om de bouwkosten te drukken met nieuwe materialen en constructiesystemen.
Dat de opdracht toegekend werd aan de Brusselse architect Albert Van huffel, had waarschijnlijk te maken met zijn deelname aan een wedstrijd van het Ministerie van Openbare Werken voor sociale woningen, eerder dat jaar. Bovendien was hij geen onbekende voor Raphaël Verwilghen en Emiel Coppieters (de Hoog Koninklijk Commissaris voor de wederopbouw van de kuststreek). De uiteindelijke uitvoeringsplannen maakte Van huffel trouwens in nauw overleg met de Bouwdienst van de DVG en met Raphaël Verwilghen in het bijzonder voor het stedenbouwkundige aspect.
Aanvankelijk werd de wijk ontworpen binnen de bestaande vestingen maar na de beslissing van het stadsbestuur om de gronden buiten de vestingen op te hogen, werd een ontwerp opgemaakt dat zich meer zuidwaarts uitstrekte en aan de oostzijde begrensd werd door de Pieter Braeckelaan, waardoor het ook beter aansloot bij het algemene aanlegplan dat Jozef Viérin had opgemaakt. Verder werd de wijk omsloten door de Emiel Coppietersstraat, P. Deswartelaan, Oude Veurnevaart en Rijkswachtstraat. Enkel de noordelijke helft van dit plan (met de oorspronkelijk geplande 100 huizen) werd uitgevoerd naar definitieve plannen van 10 april 1920. De bedoeling was dat een sociale huisvestingsmaatschappij (genaamd Theo Goedhuys) zou opgericht worden om deze woningen over te nemen en te verhuren maar deze maatschappij kwam er om verschillende redenen niet. Bovendien geraakten de huizen moeilijk verhuurd omwille van de te hoge huurprijs. 7 oktober 1930 werd toch nog een sociale huisvestingsmaatschappij opgericht op initiatief van de Nieuwpoortse Handelskamer (De Goedkope Woning Nieuport, sinds de jaren vijftig Nieuwpoortse Volkswoning) maar pas in 1968 werden de nog niet-verkochte woningen eigendom van deze maatschappij.
De Goedkope Woning Nieuport bouwde zelf tussen 1935 en 1955 wel in totaal een 100-tal bijkomende arbeiderswoningen rond de bestaande Theo Goedhuyswijk, zich baserend op het aanlegplan van Jozef Viérin. Zo gaf de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken in 1935-1937 haar goedkeuring aan acht woningen aan de Emiel Coppietersstraat, negen woningen aan de Theo Goedhuisstraat en zeven woningen aan de Gasstraat naar ontwerp van de Nieuwpoortse architect Ferdinand Schoup en (deels) uitgevoerd door aannemer Snauwaert.
Omdat de wijk tijdens de Tweede Wereldoorlog beschadigd raakte, werd hier in 1946-1948 ook een Nationale Werf opgestart. Dit programma, een initiatief van de communistische minister van Wederopbouw Jean Terfve (1946-1947), leidde tot de realisatie van 13 kleine (tuin)wijken met veelal traditionele, goedkope woningen voor oorlogsslachtoffers, onder andere in Antwerpen, Oostende en Knokke-Heist. De wijk in Nieuwpoort werd ontworpen door architect Maurice C. Dethiou (die ook meewerkte aan de Nationale Werf in Oostende) en bestaat uit 24 woningen, ter vervanging van het noordoostelijke deel van de wijk uit 1920-21 (Theo Goedhuysplein 1-17 en 2-18 en Emiel Coppietersstraat 56-66).
In de eerste helft van de jaren vijftig ten slotte bouwde de sociale huisvestingsmaatschappij nog een zeventigtal woningen, onder andere in de Justus Van Clichthovenstraat, de Gasstraat, de Pieter Braeckelaan en de Rijkswachtstraat. De meeste werden ontworpen door de Nieuwpoortse architect Julien Claessens maar ook Pieter Van Brussel (Torhout), Roger Vermout (Nieuwpoort) en Julien De Creus (Poperinge) ontwierpen meerdere woningen. De Middelkerkse aannemer Vanhercke realiseerde een groot deel van deze woningen. Begin jaren tachtig en in 2007-2008 volgden grootscheepse renovatiecampagnes. Naar aanleiding hiervan werden tussen 1981 en 1987 verscheidene monumentale beeldhouwwerken van lokale volkse figuren zoals vissers geplaatst in de wijk.
De in 1919-1921 gerealiseerde wijk (Emiel Coppietersstraat 54-102, Justus Van Clichthovenstraat 103-137, Rijkswachtstraat 2-28, Theo Goedhuysplein 1-43, 2-42) bevat – in tegenstelling tot de voorontwerpen – slechts één plein, het rechthoekige Theo Goedhuysplein met een omhaagd en beboomd grasveld, een trechtervormige noordwestzijde uitziend op de Emiel Coppietersstraat met treurwilg, een overbouwde doorgang naar de Justus Van Clichthovenstraat op de zuidoostzijde en een doorgang naar laatst genoemde straat op de zuidwestzijde. De wijkaanleg wordt verder gekarakteriseerd door gesloten perspectieven (onder andere door het gebruik van overwelfde doorgangen) en wegenhiërarchie: naast autowegen voorziet het ontwerp in voetgangerssteegjes om de loopafstand in te korten (bijvoorbeeld tussen de Justus Van Clichthovenstraat 103-105 en de Emiel Coppietersstraat 80-82 met overbouwde doorgangen) en in wandelpaden (om de achtertuinen te bereiken).
Oorspronkelijk werden gemeenschappelijke voorzieningen gepland zoals een jongens- en meisjesschool, school- en proeftuinen en een centraal gebouw met washuis en douches, politiebureau, verplegingslokaal, wasplaats, kantine, turn- en toneelzaal en een zwembad. Hiervan werd echter niets uitgevoerd, waarschijnlijk omwille van financiële redenen. De 100 woningen werden wel gerealiseerd in een aaneengesloten bebouwing zonder voortuintjes wat de wijk een eerder stedelijk dan landelijk karakter verleent. Deze dichte bebouwing had een economische reden maar werd ook gerechtvaardigd door te verwijzen naar het contrast met het omliggende open polderlandschap en naar het beeld van het traditionele vissersdorp dat men hier trachtte te benaderen.
De architectuur van de woningen sluit aan bij het regionalisme met voornamelijk gespiegelde huizen van twee bouwlagen en twee traveeën met rode bakstenen lijstgevels onder een zadeldak, afgewisseld met enkele licht uitspringende puntgevels (soms geknikt of gekoppeld) met muurvlechtingen. De muuropeningen zijn rechthoekig en de vensters hadden oorspronkelijk een kleine roedeverdeling en luiken. Op de borstwering tussen de vensters van de eerste en tweede bouwlaag bevond zich een doorlopende luifel van mechanische pannen op houten consoles, overgaand in bebording met bovenvensters. Bij een 40-tal woningen (aan de Emiel Coppietersstraat en de noordelijke zijde van het Theo Goedhuysplein) werd een rij schuin geplaatste bakstenen geplaatst in plaats van dit decoratieve dakvlak, waarschijnlijk omwille van financiële en praktische overwegingen (lichtinval). Links en rechts van de overwelfde, tudorboogvormige doorgangen zijn gevelstenen geplaatst, respectievelijk met inscriptie "A. Van Huffel architect Anno 1920" en "Hermoye e. Glorian constructeurs Monobloc Bruxelles".
Om de kosten te drukken, werden nieuwe materialen aangewend zoals de prefab betonelementen (Monoblocs) van de Brusselse firma Hermoye & Glorian die hier en daar decoratief verwerkt werden in de voorgevels en die de wijk ook zijn volksnaam opleverden: De Monobloc. Ook een vernieuwend constructiesysteem met gestandaardiseerd houten schrijnwerk en metalen ramen diende om de bouwkosten en bouwtijd te beperken. Op de gelijkvloerse verdieping bevindt zich een kamer vooraan en een ruime woonkeuken achteraan, op de verdieping drie slaapkamers en een berging. Het washuis, kolenkot en de WC zijn in een bijgebouw ondergebracht.
Het noordoostelijke deel van deze bouwfase (Theo Goedhuysplein 1-17 en 2-18 en Emiel Coppietersstraat 56-66) werd na de Tweede Wereldoorlog ingrijpend maar uniform verbouwd omwille van oorlogsschade (zie Nationale Werf). De overige woningen zijn zeer sterk individueel verbouwd. Beeldtransformatie voornamelijk met betrekking tot de vensters (bijna overal vergroot) en de luifel met bebording die op de meeste plaatsen is weggewerkt.
De bouwfasen van 1935 tot 1955 bestaan uit rijwoningen van twee bouwlagen en twee traveeën onder een zadeldak of schilddak (vooral tijdens de naoorlogse periode), met lijstgevels in regionale, gele baksteen en rechthoekige gevelopeningen. De plint is uitgewerkt in rode baksteen of blauwe hardsteen of gecementeerd. De woningen uit de jaren dertig zijn eerder art deco getint met witgepleisterde of decoratieve rode bakstenen muurvlakken, de huizen uit de naoorlogse periode zijn meer zakelijk, met uitzondering van enkele traditionalistisch getinte, bakstenen deuromlijstingen. Voor de 24 woningen van de Nationale Werf (1946-1948) werden zoveel mogelijk de overblijvende funderingen en muren van de tijdens de oorlog vernielde huizen gerecupereerd. Opvallend is dat een aantal van deze woningen (aan het Theo Goedhuysplein) reeds beschikken over een badkamer met douche; bij de huizen aan de Emiel Coppietersstraat bevindt de keuken zich vooraan.
De Theo Goedhuyswijk heeft een gedifferentieerde erfgoedwaarde. De oorspronkelijke bouwfase uit 1919-1921 heeft een architecturale en stedenbouwkundige waarde als voorbeeld van een (gedeeltelijk gerealiseerde) tuinwijk, evenals een technische waarde (omwille van het gebruik van vernieuwende materialen zoals betonstenen, en gestandaardiseerde constructie-elementen) en een historisch waarde (wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog). Bepalende erfgoedelementen zijn de circulatiepatronen (met overbouwde doorgangen, auto- en voetgangerswegen), de gesloten zichtassen, de aanleg met centraal plein, de architecturale homogeniteit, schaal, vorm en materialiteit.
De bouwfase van 1946-1948 heeft ook een stedenbouwkundige, architecturale en historische waarde als voorbeeld van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog en meer bepaald van een Nationale Werf. De bouwfasen uit de jaren dertig en vijftig hebben een eerder ondersteunende, contextuele waarde als onderdeel van het kleinschalige stadsweefsel. Bepalende elementen zijn de architecturale kleinschaligheid en materialiteit (gelige baksteen).
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Lion, Mimi; Huys, Martine; Vandeweghe, Evert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Delepiere A. & Lion M. & Huys M. & Vandeweghe E. 2016: Theo Goedhuyswijk [online], https://id.erfgoed.net/teksten/185892 (geraadpleegd op ).
Tuinwijk naar ontwerp van architect A. Van huffel (Brussel) van 1920 zie gevelstenen van overbouwde doorgangen. Gelegen ten zuiden van de stadskern ter hoogte van voormalig vestingsbastion; slechts deels uitgevoerd tuinwijkontwerp. Ontstaan onder impuls van R. Verwilghen, directeur van de "Bouwdienst der Verwoeste Gewesten" als uiting van het nieuwe tuinwijkprincipe van de modernisten. Sociaalfunctionele aanpak van het huisvestingsprobleem na de Eerste Wereldoorlog toegepast aan de rand van de verwoeste oude stadskern, die in tegenstelling tot deze nieuwe stadsuitbreiding in meer historiserende zin heropgebouwd werd. Tuinwijkconcept hier echter eerder geïnspireerd op de "regionale" dorpsbebouwing dan op de typische tuinwijkaanleg naar Engels model, zie oorspronkelijk ontwerp: aaneengesloten woonblokken met achtertuintjes, geïntegreerd met een aantal gemeenschappelijke nutsvoorzieningen als een jongens- en een meisjesschool met errond school- en proeftuinen voor de gehele wijk; een centraal gelegen gebouw van openbaar nut met washuis, stortbaden, politiebureel, verplegingslokaal, turn- en voordrachtzaal, en een hierbij aansluitend halfcirkelvormig zwembad. Het geheel diende ingeplant te worden in het gebied omsloten door E. Coppietersstraat, P. Braeckelaan, P. Deswartelaan, Oude Veurnevaart en Rijkswachtstraat. Enkel een gedeelte van de woonblokken werd gerealiseerd.
Vrij uniforme architectuur, echter ook veel meer overhellend naar de lokale bouwtraditie dan naar de radicalere modernistische esthetiek: gebruik van baksteen, afwerking zie muurvlechtingen van puntgevels, luifels op houten consoles, bebording.
Voltooide woonblokken. Rondom het rechthoekige Theo Goedhuysplein met omhaagd en beboomd grasveld voorzien van zitbanken en kleine speeltuin; trechtervormige noordwestzijde uitziend op de E. Coppietersstraat met treurwilg; overbouwde doorgang naar de J. Van Clichthovenstraat tussen nummer 21-22 op de zuidoostzijde; doorgang naar laatst genoemde straat op de zuidwestzijde. Zuidelijke zijde van E. Coppietersstraat (nummer 66-104). Oostelijke zijde van Rijkswachtstraat (nummer 2-28). Noordelijke zijde van J. Van Clichthovenstraat (nummer 103- 137). Verbinding tussen laatst genoemde en E. Coppietersstraat via overbouwde doorgangen opgenomen in de gevelwanden van beide straten, respectievelijk tussen nummer 103-105, en nummer 80-82.
Ondanks verschillende beeldtransformaties en vernieuwde panden onder meer noordoost-zijde van Theo Goedhuysplein (derde kwart 20ste eeuw), benadert deze tuinwijk toch nog grosso modo haar oorspronkelijk uitzicht. Een soms paarsgewijze afwisseling volgens spiegelbeeldschema (zie zuidwestzijde van Theo Goedhuysplein) van diep- en breedhuizen met twee bouwlagen onder zadeldak (mechanische pannen). Enkelhuizen van twee traveeën met spiegelbeeldschema; respectievelijk puntgevel met muurvlechtingen, en lijstgevel. Borstweringen gemarkeerd door doorlopende luifel (mechanische pannen) op houten consoles, overgaand in bebording met bovenvensters bij de breedhuizen. Rechthoekige muuropeningen; vensters met kleine roedeverdeling en luiken.
Strakkere gevelwanden op zuidoostzijde en in noordwest-vernauwing van het Theo Goedhuysplein: analoge breedhuizen (zuidoosten) en variante (noordwesten), echter met doorgetrokken afzaat op de bovenverdieping in plaats van luifel (nummer 35-39).
Zuidoostelijke gevelwand van het Theo Goedhuysplein, en J. Van Clichthovenstraat met bijkomend verticaliserend accent van licht uitspringende puntgevel met muurvlechtingen en tudorbogige doorgang op natuurstenen neuten; gevelsteen links en rechts, respectievelijk met inscriptie "A. Van Huffel architect Anno 1920" en "Hermoye e. Glorian constructeurs Monobloc Bruxelles".
Beeldtransformatie voornamelijk met betrekking tot vensters; luifel en bebording op verschillende plaatsen weggewerkt. Rijkswachtstraat, nummer 12, opgefleurd met suggestieve beschildering onder meer van luiken.
Bron: DELEPIERE A.-M. & LION M. met medewerking van HUYS M. 1982: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie West-Vlaanderen, Arrondissement Veurne, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 8n, Brussel - Gent.
Auteurs: Delepiere, Anne Marie; Lion, Mimi
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Delepiere A. & Lion M. 1982: Theo Goedhuyswijk [online], https://id.erfgoed.net/teksten/159764 (geraadpleegd op ).