Een lindendreef van 1.88 km lang verbindt het centrum van Westerlo met de abdijdreef van Tongerlo. De dreef maakt ter hoogte van het Hof van Overwijs een zig-zag-bocht. De aanleg ervan, onder impuls van veldmaarschalk Jean Philippe Eugène de Merode, kende dan ook een bewogen geschiedenis.
Volgens zijn Mémoires droomde Jean Philippe Eugène de de Merode al van kindsbeen af van het aanleggen van dreven in zijn landerijen. Dit naar voorbeeld van de abdij van Tongerlo die volgens hem de mooiste dreven en bossen ter wereld rond hun abdij hadden. Hij had al bij zijn moeder aangedrongen om dit uit te voeren, maar omwille van de grote kosten die eraan verbonden waren, had ze dit steeds geweigerd. Naar eigen zeggen gaf hij in 1702 voor het eerst zelf het bevel aan zijn dienaren om dit project uit te voeren, maar zij beweerden dat dit onmogelijk was, volgen de markies ten gevolge van luiheid of een gebrek aan intelligentie. Na een tegenslag in zijn carrière in 1710, besloot de markies om zich met zijn landerijen bezig te houden door het uitvoeren van wat hij noemt 'zowel nuttige als aangename bezigheden'. Wanneer hij, bij thuiskomst, de afschuwelijke weg zag die zijn kasteel met de abdij verbindt (deze was smal, krom en telde talloze putten en bulten), en dat in het midden van zijn landerijen, besloot hij om een dreef aan te leggen van aan de poorten van zijn kasteel tot aan de grenzen van zijn jurisdictie ter hoogte van de abdij (de Merode, 1840).
Het plan voor deze dreef bleven bewaard in het archief van de familie der Merode en werd opgemaakt op 7 juni 1706 en toont dat de dreef die de Merode in gedachten had in een rechte lijn liep vanaf herberg de Wildeman, op het dorpsplein van Westerlo, tot aan de reeds bestaande dreef die in 1700 door de abdij van Tongerlo was aangelegd. Deze 'dreve naer Westerlo' lag in het verlengde van de lindendreef voor de abdijpoorten en liep over een opgehoogde berm tot aan het Hof van Overwijs. De dreef was volledig aangelegd op gronden van de abdij, maar het meest zuidelijke gedeelte ervan viel onder de jurisdictie van Westerlo. De abdij had dus eerst toestemming gevraagd, en gekregen, bij de moeder van Jean-Philippe Eugène de Merode om de dreef over dit gedeelte verder te trekken. Deze dreef was voltooid op 7 december 1700 en bestond uit zes rijen beuken. Kort nadien werden er evenveel eiken aangeplant 'om te sien wat datter sal 't besten wasschen' (Van Driessche T., 2015)
Op het plan is duidelijk te zien dat het tracé dwars door eigendommen van particulieren gaat. Alvorens tot de aanleg van de dreef over te gaan, was het dus noodzakelijk om deze gronden te kopen of te ruilen, waarbij hij regelmatig op tegenstand stootte bij de eigenaars. Deze grondverwerving kostte hem bijna '1000 pistoles'. Dit kwam omdat hij de eigenaars de duurste prijs voor hun gronden moest betalen en zijn gronden met verlies moest ruilen (de Merode, 1840). Aangezien hij onvoldoende geld had om alle gronden die hij in recordtempo wilde verwerven te betalen, kocht hij ook gronden op afbetaling, met inbegrip van een jaarlijkse rente.(Vleugels J., 1998)
Volgens zijn mémoires startte de aanleg van de dreef op Aswoensdag 1710 en eindigde drie weken later. De aanleg van de dreef was geen sinecure. Het vergde heel wat arbeid en karrentransport om de natuurlijke obstakels te egaliseren. Om dit op zulke korte termijn te realiseren, werkten alle boeren uit het markiezaat elk gedurende 3 dagen aan de dreef. Dit kwam erop neer dat er tijdens die drie weken dagelijks 500 à 600 mannen aan het werk waren. Ter compensatie schonk hij tijdens de werken klein bier en gaf hij de eerste zondag goed bier en violen in hun dorpen (de Merode, 1840).
In zijn mémoires vertelt Jean Philippe Eugène de Merode dat de dreef beplant werd in de herfst van datzelfde jaar. Dit wordt bevestigd op een figuratieve kaart van 1720 uit het Merode-archief waarin onder de dreef vermeld staat dat deze in 1710 werd beplant met 6 rijen eiken en beuken. Een ander archiefstuk meldt echter het volgende: 'Aenwijsinghe van de iaeren in de welcke syne Excellentie den heere marcquis van Westerloo de dreven in sijn marcquisaet heeft laeten maecken ende beplanten met betooninghe van het getal der boomen in de selve respectievelijk staende: In den iersten de dreve naer Tongerloo is gemaeckt anno 1710 geplaneert ende geplant in den Vasten 1711, de primus dreve is oock gemaeckt ende geplant anno 1711 waer in 't saemen staen 2933 boomen.' (Vleugels J., 1998)
De 'dreve naar Tongerloo', waarvan hierboven sprake, werd echter niet volledig uitgevoerd zoals op het plan uit 1706 getekend staat. In plaats van aan te sluiten op de dreef naar Westerlo, die de abdij van Tongerlo 10 jaar eerder richting Westerlo had laten aanleggen, eindigde ze circa 100 m ten oosten van deze dreef, waar de Boerenkrijglaan nu afbuigt richting Overwijs. Wellicht was dit tracé ingegeven door de Merodes verlangen naar schoonheid en symmetrie en had hij zijn dreef recht op de poorten van de abdij gericht in de hoop een rechte verbinding te realiseren tussen zijn kasteel en de abdij (indien hij het plan had gevolgd, zou er immers een knik in de route ontstaan), hierbij negerend dat het laatste stuk van dit tracé buiten zijn bevoegdheidsdomein viel en door of minstens in overeenstemming met, de abdij van Tongerlo diende uitgevoerd te worden.
In 1711 bestonden dus zowel het noordelijk als het zuidelijk gedeelte van de huidige Boerenkrijglaan, maar nog zonder verbinding, de huidige zigzag, tussen beide delen. Deze ontstond pas later. Jean Philippe Eugène droomde op dat ogenblik immers nog steeds van een recht tracé. Een conflict tussen hem en de abdij vormde de aanleiding om zijn wil door te drijven. Dit conflict ontstond toen een primus van de Leuvense Universiteit, die geboren was in Herentals, samen met een gevolg van professoren en medestudenten een huldetocht maakte van aan de poort van Aarschot tot aan de poort van Herentals, over het grondgebied van de markies. De markies stuurde een koets getrokken door 6 paarden en 25 ruiters die het gezelschap onder trompetgeschal begeleidden en liet in alle dorpen de klokken luiden om de doortocht aan te kondigen. De tocht vond plaats gedurende twee dagen en de eerste nacht werden de primus, regenten en professoren door de markies op het kasteel ontvangen. Hij bood ze ook een maaltijd en slaapplaats aan. Aangezien hij niet voldoende ruimte had om ook al de studenten een overnachting aan te bieden, was hij overeengekomen met de abdij dat zij deze zouden opvangen. De abdij sloot echter haar poorten toen de studenten aankwamen en deze keerden terug naar Westerlo, waar de markies genoodzaakt was ze bij de dorpelingen onder te brengen. Hij was zeer in zijn gat gebeten door het onbeschaamd gedrag van de abdij en besloot hen een lesje te leren. Hij zocht uit hoeveel de abdij betaald had voor het perceel grond onder zijn jurisdictie waarover hun dreef naar Westerlo liep. Dan stuurde hij de drossaard, de secretaris en twee wethouders van Westerlo met dat bedrag naar de abdij om het stuk grond over te kopen. Terwijl zijn afgezanten binnen de muren van de abdij waren, huurde hij 400 boeren die zijn dreef richting Tongerlo over datzelfde perceel doortrokken tot aan de grenzen van zijn jurisdictie. Hoewel de monniken het geld weigerden, liet hij de werken gedurende twee dagen doorgaan tot de dreef afgewerkt was. Hij had daartoe het recht ingevolge een ordonnantie van 3 februari 1570 die hem de toestemming gaf om smalle en slecht berijdbare wegen te vervangen door nieuwe wegen volgens een recht tracé, geflankeerd door bomen en een gracht aan beide zijden. Deze nieuwe dreef kreeg de toepasselijke naam 'Primusdreve' en het tracé ervan is nog steeds bewaard als een onverhard pad in het verlengde van het zuidelijke deel van de Boerenkrijglaan. Uiteindelijk kwam de abt, die tijdens heel dit debacle afwezig was geweest, zich bij de markies verontschuldigen voor de voorbije gebeurtenissen en nam het geld aan zodat de Merode nu eigenaar was van het bewuste perceel (de Merode, 1840).
Daarmee was de dreef nog niet afgewerkt en jaren bleven de twee dreven naast elkaar bestaan. Vermoedelijk ergens in de jaren 1710 liet de Merode de dreef te Overwijs (huidige Overwijs) aanleggen, die tevens voor een verbinding tussen de twee stukken zorgde door middel van een knik. Deze dreef staat immers al afgebeeld op een figuratieve kaart met dreven uit 1720. Toch had de Merode zijn hoop op het finaliseren van zijn rechte dreef nog niet opgegeven. Dit blijkt uit een ontwerp van akkoord uit 1730 tussen hem en de toenmalige abt van Tongerlo dat in het Merodearchief bewaard bleef. In dit ontwerp zou de abt de dreef richting abdij vervolledigen 'voor de schoonheydt, regulierchijt en cimetrie'. De markies van zijn kant, die zelf steeds wil bijdragen aan werken van algemene nut en sier, zou de aarde van de oude dijk door de abdij geplant op de grond onder zijn jurisdictie, vervoeren wanneer de abdij dit wenste en daar de benodigde nieuwe dijk mee maken en geeft de abt zelfs de 237 beukenbomen en de door hen al eerder, zonder zijn toestemming en medeweten, gekapte 237 eikenbomen uit die oude dreef. Dit ontwerp van akkoord werd wellicht nooit ondertekend door de abt (ARA, FAMW, O 0746).
Jean-Philippe-Eugène de Merode stierf in 1732 en wellicht was zijn opvolger niet geïnteresseerd in het uitvoeren van de droom van zijn voorganger waardoor het toen bestaande tracé tot op heden behouden werd.
Tegenwoordig bestaat de dreef uit bomen van verschillende leeftijden. Langs het grootste deel van de dreef zijn de aanpalende gronden verkaveld en is de dreef doorsneden met talrijke opritten, huisaansluitingen en parkings.
Auteurs: Kinnaer, Anse
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Boerenkrijglaan
Is gerelateerd aan
Dreven in Westerlo en Herselt
Is deel van
Westerlo
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Opgaande lindendreef [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/130841 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.