erfgoedobject

Sint-Bernardsabdij

bouwkundig / landschappelijk element
ID
13117
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/13117

Juridische gevolgen

Beschrijving

Voormalige cisterciënzerabdij. Rechthoekig abdijcomplex uit de 17de tot de 20ste eeuw omringd door voormalige militaire gebouwen uit de 19de tot de 20ste eeuw, gelegen binnen uitgestrekt ommuurd terrein begrensd door Benedenvliet (ten zuiden) en Schelde (ten westen). Heden leidt een brede betonbaan in het verlengde van de Depotstraat naar de huidige ingang namelijk oostvleugel. Tegen noordwestelijke zijde ommuring, aan Nijverheidsstraat, 18de-eeuwse toegangspoort; heden één van de toegangen tot het metaalverwerkend bedrijf dat zich ten noorden en ten westen van de abdij bevindt.

HISTORIEK

In augustus 1233 schonk Hendrik I, hertog van Brabant, aan de abt van Villers allodiale goederen te Westmalle en het bos Hooidonk, om in deze streek een abdij van de cisterciënzerorde op te richten. Deze stichting ging toen niet door, maar wel toen Egidius Berthout, heer van Berlaar, in 1236 zijn rechten te Vremde, Millegem, Broechem en Ouwen schonk aan de abt van Villers met de uitdrukkelijke wens in een van deze plaatsen een klooster op te richten. Hendrik II, hertog van Brabant, keurde deze schenking goed en deed tevens afstand van zijn rechten als overheer, zodat deze goederen allodiaal dit is niet-leenroerig werden. Zo ontstond in juli 1237 te Vremde de eerste Sint-Bernardsabdij, bevolkt door monniken van de abdij van Villers. In 1243 kocht de abdij van Goswin van Plusenghem, bijgenaamd Boch, gronden te Hemiksem, die aan de abdij geschonken werden door de hertog van Brabant. Het uitblijven van schenkingen, ruzie met de pastoor van Vremde en voornamelijk de nabijheid en het conflict met de stichters van de abdij, de familie Berthout van Berlaar, veroorzaakten haar verplaatsing naar Hemiksem aan de samenloop van Schelde en Vliet.

Vóór december 1244 begon de opbouw van de nieuwe abdij en tussen 17 april en 8 september 1246 betraden de monniken hun nieuwe gebouwen. De eerste kloostergebouwen lagen bij de waterpoort, dit is de poort aan de Vliet met onder meer een portierswoning en aalmoezenkamer. In 1266 kon dank zij een gift van Jan van Antwerpen een kapel opgericht worden bij de poort, die afgebroken werd in 1665.

Voor het grootste gedeelte van de 15de en de 16de eeuw ontbreken gegevens, enkel vonden we dat de abdij beschadigd werd bij overstroming op 8 januari 1552. Bij pauselijke bulle van 12 mei 1559 werden een aantal nieuwe bisdommen opgericht, waaronder het bisdom Antwerpen. Dotatie voor de nieuwe bisdommen werd verzekerd door kerkelijke instellingen te voegen bij de bisschopstafel. Zo werden dan door de paus in 1561 een reeks begrenzings- en dotatiebullen en benoemingsbrieven goedgekeurd, waardoor de Sint-Bernardsabdij dotatie uitmaakte van het bisdom Antwerpen, en dus instond voor de geldelijke inkomsten van het bisdom. De bisschoppen van Antwerpen werden tevens aangesteld tot abt van de abdij en resideerden vanaf 1571 in het voormalig refugehuis van de abdij op de Schoenmarkt te Antwerpen. Deze incorporatie duurde tot 1649, nadat de abdij bepaalde goederen had afgestaan aan het bisdom, zoals haar voormalig refugehuis aan de Schoenmarkt.

In 1578 had de abdij te lijden onder de godsdienstoorlogen. De monniken trokken naar hun refugehuis te Lier en daarna begaven ze zich naar dat van Coolhem te Puurs. Tijdens de daarop volgende militaire gebeurtenissen werd de abdij, omwille van haar strategische ligging, gedeeltelijk versterkt in 1579; en op bevel van de Staten van Brabant startten in juni 1582 verdere versterkingswerken, zodat onder meer de omheiningsmuur voorzien werd van schietgaten. Bevreesd voor een bezetting door de Spanjaarden gaf de Staten van Brabant op 10 augustus 1582 bevel tot afbraak van de abdij. Gelukkig werd reeds eind augustus deze afbraak stopgezet. Inmiddels had ook een brand de abdij zwaar geteisterd. De afbraak werd in 1583 terug aangevat en de materialen afkomstig van deze afbraak werden gebruikt voor de versterking van de stad Antwerpen en de opbouw van de beurs. In 1584 nam Farnese de abdij in en wierp op beide Scheldeoevers schansen op, zodat de toegang tot Antwerpen langs de Schelde afgegrendeld was. Pas in 1612 werd de abdij in haar vroegere functie hersteld, terwijl de religieuzen slechts in 1616 naar hun abdij terugkeerden. Inmiddels had bisschop Johannes Malderus de abdij gedeeltelijk laten herstellen.

Tal van tuinen, boomgaarden en visvijvers, sierden het immense, ommuurde abdijdomein met waterpoort in zuidelijke en de landpoort met kapel en poortwachterswoning in noordwestelijke hoek. Door een onvoorzichtigheid van een loodgieter ontstond op 17 september 1672 brand op het dak van de kerk, met als gevolg dat de kerk totaal uitbrandde en dat het grootste gedeelte van de abdijgebouwen werd geteisterd. Herbouw, vergroting en opsmuk bleven niet lang uit, en moeten gesitueerd worden onder de abten Antonius Spanoghe (1678-1716) en Cornelius Adriaensens (1716-1721). Tal van vermaarde kunstenaars zoals Hendrik Verbruggen, Quellinus de Jongere, Michiel Van der Voort en voornamelijk Guillelmus Ignatius Kerricx waren er werkzaam eind 17de eeuw en begin 18de eeuw. Alle gebouwen werden onder handen genomen en circa 1700-1712 werd de westvleugel herbouwd, de zuidvleugel gebouwd tussen 1717-1721, de sacristie tussen 1743 en 1745, de middenvleugel in 1777 en de noordvleugel tussen 1777 en 1788-90. Ondertussen werd ook circa 1738 de bouwvallige omheiningsmuur hersteld. Voornamelijk door opbouw van midden- en noordvleugel werd het accent verschoven naar de oostpartij van het complex met U-vormige aanleg. Tot dan had het accent steeds gelegen op de westgevel, gericht naar de Schelde.

Het Directorium stemde op 1 september 1796 de wet tot afschaffing van de kloosters, op 31 december gevolgd door de verzegeling van de gebouwen en op 7 januari 1797 door de uitdrijving van de circa 30 overgebleven kloosterlingen. Commissarissen van het kanton Berchem verhuisden bibliotheek en registers naar de Sint-Michielsabdij te Antwerpen. Mobilair en lambriseringen werden gedemonteerd en gedeeltelijk ter plaatse verkocht. Op 19 maart 1797 kwam de abdij definitief onder de hamer. Doordat de kopers Ph. J. Couvreur en Lapallière de koopsom niet konden betalen, keerde de abdij terug tot de nationale goederen. Blijkbaar vond men toen geen passende functie voor het gebouw, want kort daarop begon de afbraak, die bij bevel van 14 juli 1797 beperkt bleef tot de kerk.

In oktober 1811 werd het herschapen in een algemeen marinehospitaal, waar tot 1500 zieken werden verzorgd. Ook gebouwen werden toegevoegd, zoals een houten (?) kazerne voor een 100-tal manschappen, een directiegebouw en een vrijstaand amfitheater. Ingenomen door Pruisische soldaten in februari 1814 en kort daarop verlaten. Het Koninklijk Besluit van 3 december 1815 verzekerde het voortbestaan en het herstel van de gebouwen. Ondertussen diende de abdij als graanmagazijn en startten in 1816 dringende herstellingswerken naar bestek van De Dobbelaer, hoofdingenieur van openbare werken en wegen voor de provincie Antwerpen. Men zocht ook ijverig naar een aangepaste functie. Bij Koninklijk Besluit van 17 juli 1821 overgedragen aan departement van justitie en toelating werd gegeven tot inrichting als correctionele gevangenis voor mannen en vrouwen, naar voorbeeld van de gevangenissen van Vilvoorde, Gent en Antwerpen.

Naar ontwerp van Pierre Bourla verbouwd tot gevangenis (openbare aanbesteding 5 november 1821 en van de supplementaire werken op 19 september 1822; voltooid juni 1823) met opbouw nieuwe oostvleugel met hoofdingang en oorspronkelijk afbraak van de westtoren. Meeste gebouwen ontdaan van buitendeuren, perrons en balkons; vensters grotendeels gedicht. Binnenindelingen totaal gewijzigd namelijk bestaande trappen en vloeren verwijderd. De algemene optie was zoveel mogelijk grote zalen te bekomen voor gemeenschappelijke werk- en slaapzalen. Zowel binnen- en buitenmuren werden gekalkt omwille van de hygiëne. Zo kon een gevangenis in gebruik worden genomen bestemd voor 1554 mannen en 457 vrouwen; waarbij de mannen, vrouwen en ook de kinderen in afzonderlijke vleugels werden ondergebracht. Na de inrichting tot gevangenis volgen nog talrijke onderhouds- en herstellingswerken aan vloeren, dak- en en omheiningsmuur. Ook de binneninrichting en de bestemming van de lokalen wijzigde meermaals, zodat de administratie voor de gevangenissen reeds in 1833 het betreurde dat er geen totaal nieuwe gevangenis was opgericht. In 1835 werden de vrouwelijke gevangenen overgeplaatst naar Gent, en ook de kinderen werden vóór 1844 overgeplaatst naar Sint-Hubert, zodat de gevangenisbevolking toen bestond uit 1200 mannen. Het complex bleek eigenlijk weinig geschikt om verder dienst te doen als gevangenis, daar bij het in zwang komen van het cellulair regime het noodzakelijk bleek de gemeenschappelijke zalen om te vormen tot cellen. De voormalige abdij werd dan ook als gevangenis afgeschaft bij Koninklijk Besluit van 28 september 1867. Het toenmalig Ministerie van Oorlog nam de gebouwen over en gebruikte deze als opslagplaats.

Van 1945 tot 1948 diende het als interneringskamp voor incivieken en werd overgemaakt aan het Ministerie van Justitie. Daarna terug in gebruik genomen als legerdepot, maar ontruimd circa 1977-78. Sindsdien bleef het gebouw zonder functie. Vanaf 1833 vonden de religieuzen onderdak in het voormalig klooster van de Engelse dominicanen te Bornem, waar ook de bibliotheek en het archief werden ondergebracht. Omdat een herstel van het kloosterleven uitbleef hadden de monniken in de 19de eeuw het belangrijke kerkmobilair verkocht.

BESCHRIJVING

Plattegrond ontvouwt een monumentaal rechthoekig complex waar de uit verschillende tijdvakken daterende rechthoekige gebouwen gerangschikt zijn rondom drie binnenplaatsen. Naar de Schelde gerichte westvleugel uit het tweede en derde kwart van de 17de eeuw en het eerste kwart van de 18de eeuw (nok loodrecht op de straat) waarin tot 1796 onder meer kamers voor kloosterlingen, theologieklas, bibliotheek en begraafplaats voor kloosterlingen. Noordwestelijk gelegen binnenplaats, voormalige kloosterhof met aan noordzijde rechthoekige vleugel van 1821-23 (nok parallel aan de straat), waar tot 1797 de kerk stond; zuidelijke middenvleugel die scheiding vormt met de zuidwestelijke binnenplaats, verbouwd in 1821-23 (nok parallel aan de straat); hier waren tot 1796 de kamers van de kloosterlingen. Grotendeels in 1830 overdekte zuidwestelijke binnenkoer met aan zuidzijde in 1717-18 vernieuwde vleugel (nok parallel aan de straat), waarin tot 1796 verblijf van econoom en provisor en de eetzaal van de gasten.

Westelijke binnenplaatsen van de oostelijke gescheiden door middenvleugel (nok loodrecht op de straat), vernieuwd in 1777 en waarin tot 1796 kapittelzaal, kamers en refter van de kloosterlingen. Grote oostelijke binnenplaats aan noordzijde afgesloten door: aanbouwsel bij middenvleugel (nok parallel aan de straat), uit de 18de eeuw en verbouwd in de eerste helft van de 19de eeuw, waarin tot 1796 kleine bibliotheek en aanleunend transept van de kerk; sacristie van 1743 (nok loodrecht op de straat), en L-vormig ziekenhuis van circa 1780 (nok parallel aan de straat). Aan zuidzijde L-vormige vleugel uit 1717-1721 (nok parallel aan de straat), waarin tot 1796 abtskwartier, eetzaal voor knechten, gastenkwartier en kwartier voor bisschoppen. Oostvleugel met van links naar rechts voormalig oud ziekenhuis, herbouwd in 1821-23, (nok loodrecht op de straat), leunend tegen het voormalige gastenverblijf voor bisschoppen; vleugel met centraal ingangsgebouwtje van 1821-23 (nok loodrecht op de straat); deel van voormalig ziekenhuis van circa 1780 (nok loodrecht op de straat).

Meeste gebouwen opgetrokken uit baksteen, oorspronkelijk bepleisterd en beschilderd, op gepikte plinten van zandsteen. Enkel bij westvleugel, middenvleugel, voormalige abtswoning en sacristie werd gebruik gemaakt van eveneens bepleisterde zandsteen.

Westvleugel - Abt Gerardus Donck liet na 1453 de kloosterhof ten zuiden van de kerk afwerken, dit is de huidige noordwestelijke binnenplaats - met daarin een verwarmde kamer en bibliotheek. Na de krijgsgebeurtenissen en brand op het eind van de 16de eeuw werd voor 1616 de kloostergang gedeeltelijk hersteld. De tweede zuidwestelijke binnenplaats was grotendeels voorzien van muren. Vóór 1650 werd de kloostergang volledig afgewerkt en blijkbaar enkel aan noord- en oostzijde voorzien van galerijen, gebouwen aan westzijde namelijk bibliotheek, en aan zuidzijde met refter en keuken. Onder abt Judocus Gillis (1649-1660) werden vermoedelijk in één van de vleugels van de kloostergang twee refters ingericht. Onder abt Johannes van Heymissen kwam in 1664 de volledige westgevel, vermoedelijk met toren, tot stand. Na de brand van 1672 herbouwd. Men mag aannemen dat de ruwbouw van de toren circa 1700 reeds ver moet gevorderd geweest zijn. In het noordelijk gedeelte van de westgevel komen de steenmerken voor van Jean Del Fontaine (circa 1580-1667) en Jan Lisse (? - 1687) en in het zuidelijk gedeelte nogmaals deze van Jean Del Fontaine en Jan Lisse, alsook vermoedelijk deze van Gilles Lisse (? - eind 17de eeuw). Ook de arcade aan oostzijde van het zuidelijk gedeelte bevat merktekens van Jean Lechien (? - 1667) en hoogstwaarschijnlijk van Henry Remy (1667-1720). Zodus mag besloten worden dat deze herbouw tot stand is gekomen met materialen afkomstig van de afgebrande vleugel van 1664, en vermoedelijk zal enkel Henry Remy nog werk geleverd hebben bij de herbouw. De bibliotheek in het zuidelijk gedeelte van de westvleugel werd voltooid in 1701. G.I. Kerricx kreeg in 1712 opdracht deze bibliotheek van meubelen te voorzien. Hij voorzag ook de theologieklas van katheders, banken, tribunes en zo meer, en deze werd op 27 januari 1713 plechtig ingehuldigd.

Het oorspronkelijke plan voor de inrichting tot gevangenis voorzag de afbraak van de westtoren. Doch reeds in de supplementaire werken van 1822 werd herstel van de toren voorzien; voltooid voor 19 december 1822. Ook bij deze vleugel werden de vensters grotendeels gedicht en de binnenindeling gewijzigd. Barokke lijstgevel van negentien traveeën en twee bouwlagen onder aan zuidgevel afgewolfd zadeldak (leien), uit het tweede en derde kwart van de 17de eeuw en het eerste kwart van de 18de eeuw. Centrale ingebouwde vierkante toren van vier geledingen bekroond met ronde belvedère van hardsteen. Hoeken met op elkaar gestelde steunberen, echter als pilasters uitgewerkt met hoge vlakke sokkels, sommige sokkels met verdiepte panelen. Kapitelen ofwel geprofileerd, ofwel Ionisch, ofwel voorzien van gutae; onder vlakke hoofdgestellen met kordons. Pilasters eindigend op vazen. Omlopende banden en kordons van hardsteen, borstweringen met balusters. Verdiepte rondboogpoort met sluitsteen; tweede geleding met gekoppelde rondboogvensters met sluitsteen en penanten met pilasters onder geprofileerd kapiteel met gutae. Gekoppelde rondboognissen bij derde geleding, met sluitsteen en geprofileerde waterlijst, penanten met vlakke pilasters onder bandcirkelvormige spiegel. Vierde geleding met uurwerk aan westgevel. Vensters in westvleugel gevat in rechthoekige, licht verdiepte muurvlakken; enkele grote steigergaten en eenvoudige houten kroonlijst. Grotendeels gedichte, getoogde en steekboogvormige vensters in geblokte omlijsting van hardsteen.

Oostgevel, aan zuidelijke binnenkoer, van vijf traveeën met gedichte barokarcade van hardsteen, uit de tweede helft van de 17de eeuw. Vijf rondbogen met geprofileerde archivolten, waterlijst en sluitsteen, steunend op geblokte pilasters met geprofileerde aanzet en vlakke sokkels, onder kapiteel versierd met eierlijst en boogaanzet met spiegel. Borstwering met enkele steigergaten en hoofdgestel met kordonlijst en geprofileerde kroonlijst. Arcade met eenvoudige steekboogvensters op arduinen dorpels; tweede bouwlaag met steekboogvensters in geblokte omlijsting van hardsteen met sluitsteen en waterlijst. Achtergevel westvleugel aan noordwestelijke binnenkoer, lijstgevel van zeven traveeën; identiek aan de parallel gelegen westgevel middenvleugel, en vermoedelijk beide daterend uit de eerste helft van de 18de eeuw. Vlakke banden ter hoogte onderdorpels en aanzet vensterbogen; borstwering met enkele steigergaten en hoofdgestel met geprofileerd kordon en kroonlijst. Grotendeels gedichte steekboogvensters en deur in vlakke omlijsting van zandsteen met kwarthol geprofileerd beloop, neuten, oren, sluitsteen en waterlijst; bij tweede bouwlaag sluitsteen geremd en voorzien van waterlijst.

Rechthoekige vleugel uit 1821-23. Hier stond tot 1797 de kerk die noordzijde vormde van het abdijcomplex. Een eerste kerkje lag bij de waterpoort tegen de Vliet en onder abt Balduinus startte in 1254 de opbouw van de vermoedelijk tweede kerk. Het steeds groeiende aantal monniken en lekenbroeders maakte dat de kerk aan de waterpoort te klein werd zodat de 13de abt Henricus Bernaert in 1330 het besluit nam een nieuwe kerk op te richten. De eerstesteenlegging had plaats in aanwezigheid van Jan III, hertog van Brabant, en ook dankzij de geldelijke steun van de hertogen van Brabant kon 114 jaar later de kerk ingewijd worden door abt Petrus van Breda op 13 september 1444. Abt Petrus van Breda liet het dak afwerken en voorzag de kerk ook van een gewelf, kruisingstoren, koorbanken en glasramen. In 1616, dit is na herstel ten gevolge van krijgsgebeurtenissen en brand, was de kerk nog niet overdekt. Voor 1650 werd ze voorzien van daken, kruisingstoren, zijbeuken met luchtbogen, zijkapellen onder koepels en een prachtige gotische westgevel die zoals bij de moederabdij Villers voorzien was van een spitsboogvenster. Onder abt Judocus Gillis (1649-1660) voorzien van glasramen, marmeren altaren en van een in 1658 voltooid koorgestoelte. Brandde totaal uit op 17 september 1672 en voornamelijk tussen 1678 en 1721 hersteld en voorzien van nieuw mobilair. In lokalen boven de oude sacristie werd in 1748 een kleine bibliotheek ingericht. Na afschaffing van de abdij en haar opneming bij de nationale goederen werd begonnen met afbraak van de gebouwen, die bij bevel van 14 juli 1797 beperkt bleef tot de kerk. De afbraak was toen niet volledig, want nog in 1822 kon de aannemer gebruik maken van afbraakmateriaal en kort voor 1886 waren nog enkele elementen van de kerk aanwezig zoals pijlers, arcaden en zo meer aan noordgevel. Eenvoudige vleugel van drie bouwlagen onder zadeldak (leien) met twee liftkokers. Kleine rechthoekige venstertjes in vlakke omlijsting van arduin.

Middenvleugel, scheiding tussen voormalige kloosterhof en zuidwestelijke binnenplaats. Verankerde vleugel van twee bouwlaag onder zadeldak (leien), kern uit de 17de of 18de eeuw en verbouwd in 1821-23. Steigergaten, steekboogvensters.

Zuidwestelijke binnenplaats in 1830 voorzien van eetzaal voor mannelijke gevangenen naar ontwerp van Pierre Bourla. Gekalkte houten constructie onder beglaasd dak. Centrale rechthoekige lantaarn onder schilddak.

Zuidvleugel. Hier stond na het herstel in begin 17de eeuw een gastenkwartier en abtskwartier. Na de brand van 1672 startte in 1717-18 Guillaume Ignatius Kerricx met bouw- en restauratiewerken van het abtskwartier en gastenkwartier voor vooraanstaande bezoekers en in 1721 realiseerde hij het gastenkwartier voor gewone bezoekers. Bij inrichting tot gevangenis ontdaan van buitendeuren, perrons, balkons en fronton; vensters grotendeels gedicht. Binnenindeling gewijzigd. Liftkokers werden aangebouwd vóór 1900. Voornamelijk deze vleugel werd door de brand in 1945 aangetast en hersteld naar ontwerp van Jan Van Joenerboey. Van west naar oost de woning van econoom en provisor, van elf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (leien); middenvleugel met voormalige eetzaal en abtskwartier van negen traveeën en drie bouwlagen onder dubbel schilddak (kunstleien); voormalig gastenkwartier van acht traveeën en twee bouwlagen onder dubbel zadeldak (kunstleien) waarvan noordelijk dak loopt achter schilddak van voormalige eetzaal en kwartier. Het voormalige kwartier voor bisschoppen van zeven traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (leien). Enkele liftkokers onder afgewolfde daken (kunstleien). Behalve middenvleugel travee-indeling door middel van vlakke pilasters. Geprofileerde kroonlijsten. Risalietvormende middenvleugel met licht uitspringende vijf middentraveeën, kroonlijst met gutae. Meestal verkleinde rechthoekige vensters en steekboogvormige vensters in geriemde omlijsting, dorpels van hardsteen en stijlen van zandsteen. Middenvleugel met originele rechthoekige, grotendeels gedichte vensters in geriemde omlijsting van arduin met oren en lekdrempels. Binnenplaatsgevels (zuidwestelijke en oostelijke binnenplaats) met verdiepte gevelvlakken waarin verkleinde rechthoekige venstertjes in geriemde omlijsting, deels van hard- en zandsteen.

Interieur: in westhoek dit is tegen westvleugel, gotisch kruisribgewelf op bladwerkkapitelen.

Middenvleugel. Oostelijke afsluiting van de kloosterhof die na 1453 werd opgericht. In 1616 bestond deze uit een rechthoekige vleugel, met sierlijke dakruiter, waarin kapittelzaal en slaapzaal. Een nieuwe of vernieuwde vleugel in rococostijl ontstond in 1777, waarin refter, kapittelzaal en kamers voor kloosterlingen. Bij inrichting tot gevangenis in 1821-23 binnenindeling gewijzigd. Hoofdgevel (aan oostelijke binnenplaats), van elf traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (leien), aangepast in 1777 (zie deurneuten) in sobere rococostijl. Steekboogvensters in geriemde omlijsting van arduin met eenvoudige sluitsteen. Centrale rechthoekige deur met steekboogvormig bovenlicht, in geriemde omlijsting van arduin met paneelwerk, middenkalf met bladvormige sluitsteen. Bovenlicht met inzwenkende zwikken waarin rocaille motief , bladvormige sluitsteen. Stijlen geflankeerd door geblokte pilasters op vlakke neuten met datering 1777 (rechter neut) en inscriptie NB ABB (linker neut), en bekroond door gebogen kroonlijst. Westelijke achtergevel, aan noordelijke en zuidelijke binnenplaatsen, is identiek aan oostelijke achtergevel van de westvleugel.

Aanbouwsel bij middenvleugel, drie traveeën en twee bouwlagen onder aanleunend schilddak (leien), uit de 18de eeuw en verbouwd in de eerste helft van de 19de eeuw. Rechthoekige vensters met tussendorpel en steekboogvensters.

Naar ontwerp van Guillaume Ignatius Kerricx startte in 1743 de opbouw van een nieuwe sacristie tussen koor en zuidelijk transept. Op 11 januari 1745 dit is kort voor de dood van Kerricx begon men met de plaatsing van het schrijnwerk. Gebouw van twee bouwlagen onder mansardedak (leien). Verdiepte gevelvlakken en geblokte liseen bij oostgevel. Gewijzigde rechthoekige vensters. Bepleisterde noordgevel met sporen van verdwenen kerkkoor namelijk gotische koornissen van zandsteen.

Interieur: bepleisterd en witgeschilderd tongewelf met rondboogvormige steekkappen. Gordelbogen voorzien van rechthoekige panelen, rustend op eenvoudige consoles.

Hier stond in 1616 vermoedelijk een ziekenhuis met afhankelijkheden. Tussen 1777 en 1788-90, toen een dreef naar Kerkeneinde werd aangelegd, ontstond een nieuw L-vormig infirmeriegebouw in classicistische stijl. Bij de inrichting tot gevangenis werd een noordelijke binnenplaats gevormd door een muur te plaatsen tussen sacristie en infirmeriegebouw. Tevens werd het infirmeriegebouw verlengd zodat het verbonden werd met de voormalige sacristie. Ook buitendeuren, perrons en balkons werden verwijderd en de vensters grotendeels gedicht alsook de binnenindeling aangepast aan de noden. Liftkokers geplaatst vóór 1900. Deze muur en een gebouwtje aan de noordgevel van de voormalige sacristie verdwenen tussen circa 1900 en 1945. De waterput in de grote oostelijke binnenplaats, vanwaar het water verspreid werd in de gebouwen, werd vóór 1900 voorzien van een beschermende kapelvormige constructie die na 1945 verdween.

Oostelijke hoofdgevel van elf traveeën en twee bouwlagen onder schilddaken (leien). Symmetrisch opgevat gebouw met kordonlijst, hoofdgestel met geprofileerde lijst en kroonlijst op klossen. Middenrisaliet van drie traveeën onder driezijdig fronton; licht uitspringende hoektravee. Rechthoekige vensters met lekdrempels op voluutvormige gegroefde conooltjes, gevat in verdiepte rechthoekige gevelvlakken. Overige gevels met kordonlijst en rechthoekige vensters met arduinen dorpels. Oorspronkelijke gevelordonnantie namelijk verdiepte gevelvlakken nog te bemerken bij zuidgevel.

Oud ziekenhuis opgebouwd vóór 1650 en leunend tegen voormalig gastenverblijf voor bisschoppen uit 1721. Bij inrichting tot gevangenis herbouwd met recuperatiemateriaal en voorzien van cellen en een monumentale trap. Lijstgevels van twee (zuidgevel) en zes traveeën (oostgevel) en twee bouwlagen onder schilddak (leien) met twee ronde getraliede dakvensters. Kordonlijst en hoofdgestel met geprofileerde lijst en houten kroonlijst op klossen. Grote rechthoekige vensters op lekdrempels met gegroefde consoles; in verdiepte gevelvlakken. Aan oostzijde van het complex geflankeerd door classicistische vleugel uit 1717-1721 met oostgevel van vier traveeën en twee bouwlagen onder schilddak (kunstleien). Travee-indeling door middel van lisenen. Verdiepte gevelvlakken met in 1821-23 verkleinde rechthoekige vensters in geriemde omlijsting.

Oostvleugel met nieuwe hoofdingang naar ontwerp van Pierre Bourla dateert van 1821-1823. Rechthoekige vleugel van twee bouwlagen onder schilddak (leien) met centraal de huidige hoofdingang. Uitspringend rechthoekig poortgebouw onder afgewolfd dak (leien), geflankeerd door aanbouwsels onder afgewolfde lessenaarsdaken (leien). Hoeken met zware negblokken, en rondboogvormige doorgang geflankeerd door bossagewerk onder imposten en geblokte rondboog. Houten kroonlijst op houten consoles, verhoogd met eenvoudige attiek. Enkele rechthoekige vensters. Vleugel met rechthoekige vensters op lekdrempels en kleine rechthoekige vensters in vlakke omlijsting van arduin.

Aanhorigheden. Ten zuidwesten van de gebouwen stonden in 1616 hier een hoeve, brouwerij, schuren en stallingen. Vermoedelijk was er vanaf het begin bij de waterpoort aan de Vliet een los- en laadkade, maar pas bij de gravure van D. Coster van 1726 komt een dokje voor. In loop van de 17de eeuw en 18de eeuw werden de aanhorigheden gewijzigd.

Toen de abdij dienst deed als marinehospitaal in 1811-1814 werden een houten (?) kazerne, een directiegebouw en een amfitheater toegevoegd. Kort na 1822 werden er ook bijgebouwen gewijzigd of opgericht zoals een wasserij, woning voor officieren, woningen voor bedienden, een tot gevangenis ingerichte woning bij de oude hoofdtoegang, dit is in noordwestelijke hoek.

Aanleg van een linnenblekerij, bestaande uit parallelle grachten, met washuis, kwam tot stand tussen oktober 1826 en mei 1827, ten zuidoosten van het domein; het dokje werd nog steeds gebruikt voor het lossen en laden van goederen.

Een 110 tot 210 militairen bewaakten de gevangenis en daarvoor werd onder meer in 1830 een nieuwe kazerne gebouwd naar ontwerp van Pierre Bourla. De oude kazerne werd herbouwd in 1832 naar ontwerp van Vuillaume, die vanaf 1832 Pierre Bourla verving. Naar ontwerp van P. Stoop ten slotte, ontstond in 1852 een nieuwe bakkerij. Waarschijnlijk ten noorden van het complex richtte men in 1853 een weefatelier, voor 50 weefgetouwen, met een magazijn op. De aanwezigheid van ateliers moet ons niet verwonderen. De gevangenen werkten om hun verblijf in de gevangenis en tevens om hun terugreis te kunnen betalen.

Voornamelijk het domein onderging de meeste veranderingen sinds 1900. Heel wat gebouwen ontstonden in het zuiden van het domein en een in het noorden. Tussen de zuidelijke gebouwen en de Vliet bewaarde men nog twee vijvers en het dok met het sluisje, alsook de grachten van de linnenblekerij. In de eerste helft van de 20ste eeuw ontstonden gebouwen ten noorden, oosten, westen en zuiden van het complex. Grachten en vijvers tegen de Vliet werden gedempt, maar het dok bleef bewaard.

Vrij recent namelijk na 1970 zag men het gebouwenbestand, zoals loodsen, langzamerhand verdwijnen. Ten zuiden van het complex komen toch nog een aantal gebouwen voor, opgetrokken vóór 1900, die mogelijk nog een oudere kern hebben uit de 17de of 18de eeuw onder meer klein rechthoekig overblijfsel van de smidse en het heden T-vormig gebouw met drie rondbogen. Ten zuiden en zuidwesten meestal rechthoekige bakstenen gebouwen van drie bouwlagen onder zadel-, schild- of dubbel schilddak. Steekboogvormige muuropeningen. Rechthoekig overblijfsel smidse van één bouwlaag onder steil zadeldak (mechanische pannen), met kern uit de 17de eeuw (?). Grotendeels gecementeerde baksteenbouw. Sporen van banden en steigergaten van zandsteen. Tal van gedichte rondboog-, en rechthoekige muuropeningen. Een gedichte rondboogpoort met omlijsting van zandsteen. Oude toegangspoort, voormalige landpoort, nu fabriekstoegang, aan Nijverheidsstraat; ten noordwesten van de abdij. Rechthoekige bakstenen poort met sporen van bepleistering, op arduinen plint en onder schilddakje (leien). Muurvlakken met rechthoekige panelen, vlakke banden en kwartholle kroonlijst. Schouderboogvormige doorgang in kwartholle omlijsting van arduin, met neuten, imposten en gegroefde sluitsteen; onder gebroken fronton op gegroefde consoles met gutae.

  • Rijksarchief Antwerpen, Archief provincebestuur Antwerpen, reeks J nummers 138-145, reeks B nummer 490.
  • APPERT B., Voyage en Belgique et conférences sur les divers systèmes d'emprissonnement, Brussel, 1848.
  • BOUVAERT G., Summarium chronologicum et topographicum, pars prima ab anno 1233 usque ad 1648, Rijksarchief Antwerpen, archief abdij St.-Bernards te Hemiksem nummer 119.
  • BROGNIEZ P.F.J., De l'état actuel des prisons en Belgique, suivi d'une notice sur la maison de correction de St.Bernard et sur la prison militaire d'Alost, Brussel, 1835.
  • CANIVEZ, J.M.,L'ordre de Citeaux en Belgique des origines (1132) au XXème siècle, Forges, 1926, p. 239-245.
  • CASIER J., Notes au sujet du mobilier de l'ancienne abbaye Cistercienne de Saint-Bernard sur L'Escaut, in Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique, 6e série, tome IX, 1-2, Antwerpen, 1921, p. 162-191.
  • DE BELSER A., Bijdrage tot de geschiedenis van Broechem, Broechem, 1963, p. 14-18.
  • DE SCHEPPER L., "Heymissen" met de Sint-Bernardsabdij, nijverheid, lusthuizen, kastelen, bevolking, legenden, Antwerpen s.d.
  • DE SCHEPPER L., Oud- en Nieuw Hemiksem met de Sint-Bernardusabdij, Antwerpen, 1957.
  • De Sint-Bernardsabdij te Hemixem aan de Schelde, in Natuur- en Stedeschoon, jg. XIV, nr. 5, mei 1935, p. 76-78.
  • DE RAADT J. H. en STOCKMANS J.B., Geschiedenis der gemeente Schelle, Lier, 2 delen (1894), p. 42-49.
  • DIRNE S., De abdij van St. Bernard aan de Schelde in Zondagsvriend, jaargang XIV, nummer 4, 24 januari 1946, p. 2-5.
  • FOPPENS F., Historia episcopatus Antwerpiensis, continens episcoporum seriem, et capitulorum, abbatiarum, et monasteriorum fundationes, Brussel, 1717, p. 44-55.
  • GEPTS - BUYSAERT G., Guillielmus Ignatius Kerricx, Antwerps beeldhouwer 1682-1745, in Gentse bijdragen tot de kunstgeschiedenis, deel XIV, Antwerpen, 1953, p. 253-336.
  • GEPTS - BUYSAERT G., Guillielmus Kerricx. Antwerps beeldhouwer 1652-1719, in Gentse bijdragen tot de kunstgeschiedenis, deel XIII, Antwerpen, 1952, p. 62-124.
  • GOETSCHALCKX P.J. en VAN DONINCK B., Oorkondenboek der abdij van S. Bernaarts op de Schelde, in Bijdragen tot de geschiedenis, Ekeren-Donk, 1909, jaargang VIII, p. 560-596; 1910, jaargang IX, p. 137-176, 473-525; 1911, jaargang X, p. 173-214, 522-553; 1912, jaargang XI, p. 2664, 311-348; 1913, jaargang XII, p. 61-144, 339-384; 1914, jaargang XIII, p. 221-273.
  • HAROU A., Quelques mots sur la commune d'Hemixem et sur l'abbaye de Ste Marie, dite de St. Bernard, in Annales de l'Académie d'archéologie de Belgique, XLI, 4e série, tome 1, Antwerpen, 1885, p. 265-317.
  • LE POITTEVIN DE LA CROIX E., Essai historique sur l'ancienne abbaye de St. Bernard sur l'Escaut, près d'Anvers, in Mémoires de l'académie belge d'histoire et de philologie fondée à Anvers en 1851, tome 1, Antwerpen, 1853, p. 15-18.
  • MARCUS A.F., Abt Judocus Gillis van Puurs (1649-1660), in Heemkundig jaarboek, uitgave van de vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant v.z.w., jaargang VI, 1971, p. 3-32.
  • MARCUS A.F., De Sint Bernards Abdij tussen Bornem en Hemiksem, in Jaarboek van de Oudheidkundige Kring "de Ghulden Roos", Roosendaal, 1964, p. 81-100.
  • MARCUS A.F., Heemkundig Jaarboek, vereniging voor heemkunde in Klein-Brabant v.z.w. Bornem, jaargang V, 1969-1970, Bornem, 1970.
  • MARESKA J., Rapport sur l'état sanitaire de la prison des détenus correctionnels à Hemixem, près d'Anvers, s.l., s.d.
  • MARTENE E. en DURAND V., Voyage littéraire de deux réligieux bénédictins de la congrégation de Saint Maur, Paris, 1717, p. 195-196.
  • MICHEL E., Abbayes et monastères de Belgique. Leur importance et leur rôle dans le développement du pays, Brussel-Paris, 1923, p. 61.
  • PLANTENGA J.H., L'architecture réligieuse dans l'ancien duché du Brabant depuis le règne des archiducs jusqu'au gouvernement autrichien (1598-1713), Den Haag, 1926, p. 250-251.
  • POUMON E., Abbayes de Belgique, Brussel 1954, p. 89.
  • RAINDORF - GERARD C., Les origines de l'abbaye cistercienne de lieu - Saint Bernard (1237-1246), in Hommage au professeur Paul Bonenfant (1899-1965), Brussel, 1965, p. 197-208.
  • STEENACKERS E., L'abbaye de St. Bernard, à Hemixem, et Thomas van Thielt, administrateur du dit lieu (1564-1567), in Bulletin du cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, deel XXII, Mechelen, 1912, p. 31-48.
  • VAN UYTVEN R. en DE PUYDT J., De toestand der abdijen in de Oostenrijkse Nederlanden, inzonderheid de Statenabdijen in de tweede helft der 18de eeuw, in Bijdragen tot de geschiedenis, inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, Antwerpen, 1965, jaargang XLVIII, reeks 3, deel XVII, aflevering 1-2, p. 5-80.
  • WYLLEMAN L., BERTELOOT R en Postgraduaat Monumentenzorg NHIBS-Antwerpen, Een toekomst voor de St.-Bernardsabdij te Hemiksem, in M & L, jaargang II, nummer 6, nov.-dec. 1983, p. 45-62; jaargang III, nummer 2, maart-april 1984, p. 31-56.

Bron: PLOMTEUX G., STEYAERT R. & WYLLEMAN L. 1985: Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Antwerpen, Arrondissement Antwerpen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 10n1 (A-He), Brussel - Gent.
Auteurs: Wylleman, Linda
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aanvullende informatie

Landschapsgeschiedenis

In de 15de en 16de eeuw lagen binnen de omheiningsmuur weiden, een boomgaard, de tuinen van de kloosterlingen en de abt en drie visvijvers. Begin 17de eeuw omvatte het abdijdomein nog steeds tal van tuinen, boomgaarden en visvijvers. Op de Kabinetskaart van de Ferraris is het abdijdomein deels omgracht en toegankelijk via een aantal dreven in het noorden. Het domein omvatte een uitgebreide boomgaard, een visvijver en een complex van moes- en siertuinen met geometrische aanleg. Er was een watertoevoer via de Grote Struisbeek ten zuiden.

Eind 18de eeuw werd de toegang tot het complex verlegd naar het oosten en werd een nieuwe toegangsdreef aangelegd, de Nieuwe Dreef. Het tracé van de huidige Bosstraat is daar een relict van. Bij de verkoop van het domein in 1797 werd het omschreven als klooster met neerhof, tuinen, grasperken, bosjes, vijvers, grachten. Binnen het domein bevonden zich 700 fruitbomen en een 100-tal andere bomen. In 1827 werd ten zuidoosten van het domein een linnenblekerij bestaande uit parallelle grachten aangelegd. Op de Poppkaart wordt het domein ten noorden begrensd door de ‘Sint-Bernards-Ley’. Het domein telde drie vijvers en het grachtensysteem ten zuidoosten.

In de loop van de 20ste eeuw onderging het omringende domein grote veranderingen en werden een aantal grachten en vijvers gedempt. Begin 20ste eeuw was het grootste deel van de omgeving in gebruik als weiland. Bij de herinrichting door de gemeente werd in 1989 een lindendreef aangelegd vanaf de Depotstraat naar de oostelijke abdijtoegang en werd een dubbele rij linden aangeplant voor de westvleugel als herinnering aan de 18de-eeuwse aanleg.

Vandaag omvat het abdijdomein enkele open grasvelden doorsneden door een netwerk van lindendreven met verschillende vijvers, jonge boomgaarden en relicten van de grachtjes van de vroegere blekerij onder bos en ruigte.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • MARCUS F. et al. 1995: Sint-Bernards-aan-de-Schelde, Heemkundig Jaarboek Vereniging voor Heemkunde in Klein-Brabant 30, Puurs.
  • S.N. 1993: 750 jaar Sint-Bernardusabdij 1244-1994, Hemiksem.
Auteurs: Verdurmen, Inge
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Maria Magdalenakapel

  • Is deel van
    Hemiksem


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Sint-Bernardsabdij [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/13117 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.