erfgoedobject

Domein van de benedictijnenabdij van Affligem

bouwkundig / landschappelijk element
ID
134020
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134020

Juridische gevolgen

Beschrijving

Ommuurde benedictijnenabdij teruggaand tot in de 11de eeuw. Rond 1800 deels gesloopt met behoud van de Sint-Benedictuspoort en het zogenaamde Bisschoppenhuis uit 1720, kloostergebouwen grotendeels heropgebouwd in neogotische stijl na de terugkeer van de benedictijnen in 1869. In de 17de en 18de eeuw omringd met siertuinen, moestuinen, boomgaarden, vijvers en een kerkhof. Heraanleg van verschillende delen van de tuin in de eerste helft van de 20e eeuw: verbouwingen en nieuwbouw naar ontwerp van onder meer Dom P. Bellot en A. Kropholler tijdens het interbellum; lindedreven en 'groene' evocatie van het koor van de verdwenen abdijkerk.

Voor talrijke abdijen en kloosters, zoals de cisterciënzerinnenabdij van Vrouwenpark te Rotselaar en deze van de benedictinessen te Kortenberg, betekende de Franse Revolutie het definitieve einde, maar voor sommige was ze niet meer dan een profaan intermezzo. De norbertijnenabdijen van Grimbergen, Park-Heverlee, Averbode en Tongerlo werden reeds in de jaren 1830 door dezelfde orde opnieuw in gebruik genomen. In andere abdijen en kloosters liet de 'herkerstening' langer op zich wachten. Ze werd gedragen door de katholieke revival tijdens de tweede helft van de 19de eeuw en – wat de architectuur betreft – de neogotische beweging; ze was bovendien vaak het werk van andere, meestal op missiewerk, onderwijs of zieken- of gehandicaptenzorg gerichte congregaties zoals de Broeders van de Christelijke Scholen (abdij van Groot-Bijgaarden). Ook nieuwe sites werden aangesproken, zoals de benedictijnenabdij op de Keizersberg te Leuven (1890). De abdij van Affligem is de enige Vlaamse benedictijnenabdij die bijna duizend jaar na haar stichting nog steeds door benedictijnen wordt bewoond.

Ontstaan en ontwikkeling

De abdij dankt haar ontstaan aan zes ridders, die door de prediking van Wedericus, een monnik van de Gentse Sint-Pietersabij, tot inkeer kwamen. Door toedoen van de heilige Anno, aartsbisschop van Keulen, vestigden zij zich, wellicht in 1062, in het gehucht Affligem, op een eigendom van de Duitse paltsgraaf Herman II, die langs moederskant verwant was met de graven van Leuven. In 1085 nam de monnikengemeenschap de regel van Sint-Benedictus aan. Bij de wijding van de eerste kerk in 1086 schonk graaf Hendrik III van Leuven hun ter plaatse ongeveer 200 hectare grond. Hij handelde daarbij niet alleen uit godsvrucht, maar had ook geopolitieke oogmerken: de pacificatie en ontwikkeling van het grensgebied tussen Vlaanderen en Brabant. Affligem groeide snel uit tot de belangrijkste abdij van het hertogdom Brabant, met een vruchtbaar 'scriptorium', het patronaatsrecht over 46 kerken en tienden in 65 dorpen. Haar grondbezit besloeg circa 10.000 hectare. Nog vóór het einde van de 13de eeuw werden vanuit Affligem acht kloosters en abdijen opgericht of geïncorporeerd, onder meer Vlierbeek bij Leuven en Maria Laach in Rijnland. De 'geest van Cluny' – naar de in 909 opgerichte benedictijnenabdij die tot in de 13de eeuw model stond voor talrijke abdijen en kloosters – speelde een belangrijke rol in de spirituele en materiële organisatie van de abdij tijdens de beginjaren. Niettemin zullen politieke inmenging en bevoogding minstens tot in de 16de eeuw haar geschiedenis bepalen. Leden van de hertogelijke familie lieten zich in de 12de en 13de eeuw bij voorkeur in Affligem begraven en in vredestijd werd de banier van het hertogdom in de abdij bewaard. Bij het herstel van de abdij na de woelige oorlogsperiode 1333-1356 (oorlog tussen Brabant en Vlaanderen) kregen de voortaan gemijterde abten het primaat in de Staten van Brabant.

De bevoogding bereikte haar hoogtepunt in 1518 en 1521, toen keizer Karel achtereenvolgens zijn gunstelingen Willem van Croÿ en diens broer Karel tot abt aanstelde. Van dan af zal het dagelijkse bestuur door een proost waargenomen worden. Bij de hervorming van de kerkelijke instellingen in 1559 werd Affligem aan het aartsbisdom Mechelen geschonken, zodat de aartsbisschoppen ook seculier abt werden, een toestand die, ondanks het sporadisch oplaaiend verzet van de monniken, tot het einde van het Ancien Régime zal aanslepen. In 1580 werd de abdij door de geuzen verwoest. De monniken konden pas in 1601 de restauratie aanvatten en in 1605 terugkeren. In het zog van de wederopbouw verschenen ook de eerste rechtlijnige dreven: in 1637 naar de Faluintjes, een weidegebied van de abdij op de grens van Meldert en Moorsel, en in 1646 naar Aalst. De eerste werd afgeboord met eiken die men in 1754 door beuken verving; de tweede werd in 1720 herbeplant en geëffend.

De abdij aan het einde van de 17de eeuw

Rond 1660, wanneer Sanderus (die in 1664 in de abdij zou sterven en er begraven zou worden) een eerste betrouwbare en gedetailleerde afbeelding van het abdijdomein publiceert in zijn 'Chorogra­ phia sacra Brabantiae', is het herstelproces min of meer afgerond. Het gaat om een gravure van Lucas Vorstermans jr., een gezicht in vogelvlucht vanuit het zuiden. Aan de 12de-eeuwse, romaanse abdijkerk herinneren alleen nog twee van de oorspronkelijk vijf torens langs weerszijden van de westgevel met de ingang. Het schip, het transept en het koor hebben hun gotische karakter grotendeels behouden en het is vooral in de torendaken, de westgevel en de omlijsting van het portaal dat de invloed van de vroegbarok merkbaar is. De kloosterhof wordt omringd door de kerk, de conventsvleugels met het dormitorium en de refter, en het kwartier voor hoge gasten. Dat laatste wordt in de toelichting als 'Aedes vetusta Aleidis' omschreven, naar Aleidis, dochter van Godfried I van Leuven en koningin van Engeland, die rond 1160 in de abdij werd begraven. Te oordelen naar het aantal schoorstenen en het monumentale trappenbordes, is dit het voornaamste gebouw na de kerk. Niettemin zal dit later als graanmagazijn ('granarium') dienstdoen. De kloosterhof en de gotische kloostergang worden door de kerktorens grotendeels aan het oog onttrokken. Het abtskwartier ('Aedes Abbatis') met zijn torentje en trapgevel vormt met het kwartier voor gasten van lagere rang ('Domus hospitum') de meest noordelijke vleugel en neemt een ongebruikelijk bescheiden plaats in. Nochtans zou het aartsbisdom Mechelen in 1569, na de overname van de abdij, precies in deze vleugel een appartement reserveren voor de aartsbisschop bij de jaarlijkse visitatie. De grote, noordoostelijke vleugel haaks hierop herbergt de infirmerie op de begane grond en de bibliotheek op de verdieping. Los van het complex, tegen de noordmuur van het domein, bevinden zich de paardenstal (met trapgevel), een schuur, een smidse (het gebouwtje met het lessenaarsdak rechts van de poort), een overdekte stalplaats en het 'stookhuys' (het vierkant gebouwtje met een tentdak en schoorsteen).

Het abdijdomein is gedeeltelijk ommuurd en aan de westzijde, aan de voet van de helling naar de Weimeersbeek, omgracht. De hoofdingang of Eerste Poort ('Prima Porta') aan de zuidrand van het domein (ter hoogte van de huidige Langestraat) en geflankeerd door een kapel, is alleen zichtbaar op de figuratieve plattegrond in de linkerbenedenhoek van de gravure. De al in 1615 bestrate toegangsweg loopt tussen een boomgaard – ook 'park' of 'warande' genoemd – en iets wat op een hopveldje lijkt naar de Koningspoort ('Porta Regis') toe, een poortgebouw van twee bouwlagen met trapgevels waarin ook het vrouwenlogies was gevestigd. Het lage gebouw, dat er via een ommuurd koertje mee verbonden is, was het washuis ('lavatorium'). Links achter de Koningspoort, op een uitstulping in de valleiflank, staat een houten windmolen. Het kerkhof omringde oorspronkelijk het koor van de abdijkerk, maar in 1620 was dit gedeelte al omgevormd tot een boomgaard en een oefenterrein voor het boogschieten en werd het als het oude kerkhof omschreven. De doden werden toen begraven in de ruimte tussen het kerkschip, de Koningspoort en het washuis – op de ets van Vorstermans afgebeeld als twee kale, ommuurde pleintjes, want vanaf 1635 werden alle kloosterlingen in de kerk begraven. Toen keizer Jozef II in 1784 deze praktijk verbood, werd het kerkhof opnieuw in gebruik genomen.

De oprit mondt tenslotte uit op het plein voor de kerk en bij het bordes van het hoge-gastenkwartier (later graanmagazijn). De 'Porta silvarum' of Bospoort aan de noordzijde van het domein, naast het karrenhuis, gaf zoals de naam laat vermoeden uit op de 'Conventshouw', het bosgebied ten noorden van de abdij. In de verte toont Vorstermans de kerktorens van Moorsel (links), Baardegem (midden) en Meldert (rechts). In de naar de Weimeersbeek afhellende boomgaard, die de zuidwesthoek van het domein inneemt, liggen enkele kleine waterpartijen waarin vis wordt gekweekt. Daar bevindt zich ook het 'Vissershuis' ('Piscatorum do­mus') met de 'Visserspoort', die over de Kamgracht naar de grote visvijvers extra muros ten westen van de abdij leidt. In de 18de eeuw waren er nog vijf vijvers: de Weimeersvijver, de Rietvijver, de Grauwvijver, de Paddevijver en, palend aan de dreef naar Aalst, de Oude Vijver. Men kweekte vooral karpers, maar ook snoeken, baarzen en witvissen. De grootste vijver kon 7000 karpers bevatten. De oostelijke helft van het domein – buiten de muren maar nog binnen de ringgracht ('Rochting' op de Primitieve kadasterkaart) – bestaat volgens de ets van Vorstermans uit velden, maar halfweg de 17de eeuw bevond zich hier een circa elf bunder grote, omwalde boomgaard. De bijna volledig ommuurde kleine boomgaard, die men ook de 'warande' of het 'park' noemde, lag intra muros in het zuidwestelijke gedeelte van het abdijdomein en een monumentale rondboogpoort vormde er de toegang. Deze poort waaide om tijdens een storm in januari 1901.

Tegen de gebouwen aan liggen verschillende tuinen, die duidelijk een sierfunctie hebben en – vergeleken met andere abdijtuinen uit de 'Choro­ graphia' – het buitengewone prestige van de abdij uitstralen. Meest in het oog springend is het tuinencomplex ten oosten van de abdijgebouwen (rechts in beeld) en vooral de imposante, door een padenkruis gescheiden loofwerkparterres ('parterres de broderie'). De oost-westas van deze tuin loopt uit op een korte looftunnel of 'bersauw'. De monumentale pomp met een bekken in het midden van deze tuin, die in 1738 door een nieuwe werd vervangen, komt eigenaardig genoeg niet voor op de ets. De door Vorstermans afgebeelde boompjes zijn wellicht laurierbomen, de roem van de Affligemse tuinen, waarmee men in 1678 de gunst van Lodewijk XIV trachtte te winnen. Toen werden zestien in piramide gesnoeide, tot 25 voet hoge exemplaren naar Versailles overgebracht. Tussen deze grote parterretuin en de met leifruit bespannen oostelijke omheiningsmuur, door de 'bersauw' middendoor gesneden, ligt een lang, in tien of elf bedden verdeeld tuincompartiment. Gezien de nabijheid van de infirmerie bevatte dit gedeelte misschien ook (of zelfs uitsluitend) medicinale planten, maar het is evenmin uitgesloten dat het om de eigen tuintjes van de monniken ging. Het gebouwtje met het steile schilddak tegen de rechterrand van de gravure is mogelijk de 'officina' waarin de kruiden werden bewerkt en opgeslagen. Via een barokke poortconstructie, waarschijnlijk in latwerk, betreedt men een volgend deel, opgebouwd uit met haagjes afgelijnde en met enkele bomen beplante compartimenten. Rechts op de voorgrond zien we een door hagen gevormd labyrint, waarin ook de veertien statiën van de kruisweg zijn verwerkt, met een boom als oriëntatiepunt in het centrum. Men kan ook een glimp opvangen van het pleintje tussen de refter en het gewone-gastenkwartier – ommuurd, toegankelijk via de Sint-Benedictuspoort, formeel aangelegd, met een boom op één van de perken. De tuin in de noordoosthoek van het ommuurde gedeelte hoort bij het abtskwartier; hij is opgesmukt met een kleine, door hagen omgeven rotonde op één van de kruispunten, maar de afbeelding toont geen loofwerk. De abtstuin wordt door een muur gescheiden van de boomgaard achter de bibliotheek-infirmerievleugel.

De abdij in de 18de eeuw

In de heruitgave van de 'Chorographia' van 1726 wordt de gravure van Vorstermans opnieuw afgedrukt. Aan de gebouwen is blijkbaar niets veranderd, maar de tuinen werden door etser Jacob Harrewijn aangepast aan de toenmalige situatie. De 'bersauw' in de (vermoedelijk) medicinale tuin is verdwenen en het labyrint heeft plaats geruimd voor een tweede compartiment met loofwerkparterres, die eveneens door een padenkruis gescheiden worden. In het abdijbos op de achtergrond zijn nu ook de Aalstersedreef en de pal op het noorden toelopende Affligemdreef, die het bos in tweeën verdeelt, zichtbaar. Het door Harrewijn geëtste beeld vinden we – weliswaar zonder de details van het loofwerk – terug op de Ferrariskaart (1771-1775). We zien ook dat de oude oprijlaan tussen de monumentale buitenpoort ('Prima Porta') en de 'Porta Regis' ten zuiden van het abdijdomein werd verlengd tot aan de in 1705 aangelegde steenweg Brussel-Aalst, 12 m breed en 990 m lang, met bomen afgezoomd, gekasseid en even breed als de steenweg. Deze 'voie triomphale' werd aangelegd in 1758-1759 en de huidige Nieuwe Kassei is daar een relict van. (Volgens de ‘Atlas van de Buurtwegen’ was de wegbreedte rond 1840 al gereduceerd tot 5 m).

De aanleg van deze weg kondigde een veel ingrijpender, op classicistische leest geschoeid project aan. Bestaande gebouwen worden op de Ferrariskaart vol rood gekleurd, maar ten zuidoosten van het bestaande complex zien we – zeer uitzonderlijk voor deze kaart – een door rode lijnen aangegeven plattegrond van gebouwen, die op het ogenblik van de kartering nog niet voltooid waren. In 1768 werden de plannen van Laurent-Benoît Dewez voor nieuwe conventsgebouwen goedgekeurd, een nieuwbouwproject waarvoor een groot gedeelte van het oude complex zou worden opgeofferd. De eerste steen werd gelegd in 1770, maar toen de abdij in 1796 als ‘nationaal goed’ te koop werd gesteld, waren de werken nog lang niet voltooid. De verkoop werd gevolgd door systematische afbraak, zoals bij vele andere abdijen en kloosters (Groot-Bijgaarden, Vrouwenpark te Rotselaar...). De kern van de abdij – de Sint-Benedictuspoort en het zogenaamde Bisschoppenhuis, een gebouw dat circa 1720 tegen het vroegere gastenkwartier werd opgetrokken – werd in 1799 aangekocht door de jonge Waalse architect Olivier Lesprit, een neef van Dewez. Dit zijn de enige gebouwen die niet werden gesloopt. Een litho van Ambroise Jobard uit de 'Voyage pittoresque dans le Royaume des Pays Bas' van De Cloet, gepubliceerd in 1825, toont de zuidelijke zijgevel als enig overblijfsel van de abdijkerk. Links in beeld zien we de Sint-Benedictuspoort en – stilistisch op de grens van barok (met voluten omlijste ingangstravee) en classicisme (kroonlijst met siervazen, geblokte hoekpilasters) – het voormelde Bisschoppenhuis. De ruïnes op de achtergrond zijn de overblijfsels van de voormalige bibliotheek-infirmerievleugel en de noordgevel van het dormitorium. Rond 1830 is de familie Lesprit nog steeds eigenaar van het Bisschoppenhuis, de Sint-Benedictuspoort en het gedeelte van het abdijdomein intra muros ten westen van de Abdijstraat, die vroeger de Eerste Poort met de Bospoort verbond en ondertussen een openbare weg is geworden.

De heropbouw

De terugkeer van de benedictijnen in 1869 leidt een zoveelste periode van heropbouw in. Het abdijdomein is aan de westzijde gevoelig ingekrompen. De Abdijstraat vormt voortaan de westgrens van het abdijdomein. Op de stafkaart van 1864 is van de westelijke omheiningsmuur met de Visserpoort nog slechts het tracé zichtbaar en de vijvers extra muros zijn vervaagd tot taluds in het reliëf, die nog altijd waargenomen kunnen worden. Het vroegere 'lavatorium' vormde de aanzet van de nieuwe abdijboerderij. Arthur Verhaegen – katholiek politicus en als architect een belangrijke figuur in de katholieke neogotische beweging – ontwierp de nieuwe, neogotische abdijkerk en de bij het Bisschoppenhuis aanleunende kloostervleugel, uiteraard met Brugse traveeën. Tijdens het interbellum volgden de naar art deco zwemende bijgebouwen naar ontwerp van de Franse benedictijn en architect Paul Louis Denis Bellot (1876-1944), de voornaamste gangmaker van eigentijdse kerkelijke bouwkunst tijdens het interbellum, zijn Belgische geestesgenoot Eugène Stassin (eveneens een lid van de Pelgrimbeweging) en de Nederlandse traditionalist Alexander Kropholler, ontwerper van sobere bakstenen kerken en raadhuizen. Na de Tweede Wereldoorlog werd de neogotische kerk gesloopt, zodat het kloosterpand langs de noordzijde werd opengelegd. In 1954 werd de losstaande toren opgetrokken naar het model van één van de vier torens, die Kropholler in zijn ontwerp had voorzien, maar niet zo hoog. De door hem ontworpen kerk, in feite een aanpassing en vergroting van de neogotische vleugel, is er nooit gekomen. In 1972 werd naar ontwerp van André Van den Broecke de huidige zaalkerk gebouwd.

De parterretuinen met hun loofwerk en snoeiboompjes behoorden tot het verleden, een verleden dat misschien nog alleen vertegenwoordigd wordt door de monumentale notelaar (Juglans regia) achter de Sint-Benedictuspoort, één van de dikste van België. Een ontwerp van 1886 voor een langgerekte romantische siertuin in de omgeving van de ruïnes, werd opgemaakt door een zekere Victor Renders, 'hofbouwkundige' uit Aalst, ons verder onbekend. Het plan van deze 'Lusthof der Abdy van Affligem' is typisch voor de late 19de eeuw. De boompjes worden figuratief en mèt schaduw weergegeven en het concept zou ook uit een modellenboek of ontwerpcursus uit die periode kunnen komen: een langwerpige open ruimte met enkele ronde massieven (rododendrons?) of – minder waarschijnlijk – bloemperken of 'corbeilles', door hoogstammig plantsoen omgeven, ontsloten door een opeenvolging van lussen en cirkels. Het resultaat zien we op de stafkaart van 1892 in de vorm van het 120 m lange en 30 m brede plantsoen, dat zich uitstrekt in het verlengde van de kerkruïne ten zuidoosten van het abdijcomplex. Op een foto van 1894 is het nog prille plantsoen zichtbaar. Van de kegelvormige coniferen – misschien schijncipressen (Chamaecyparis sp.) of taxussen (Taxus baccata) – die zowel op het ontwerp als op de foto een prominente plaats innemen, valt niets meer te bespeuren. In het huidige plantsoen is er op deze plek – nu helemaal verbost met gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) en gewone es (Fraxinus excelsior) – nog een gedeelte van de door Renders ontworpen wandelpaden terug te vinden, soms langs één zijde afgezoomd met bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'). Het oostelijke uiteinde (rechts op het ontwerp) bestaat uit een ronde heuvel, die niet op het ontwerp voorkomt.

Het door Renders ontworpen ovaal aan het westelijke uiteinde (links op het ontwerp) werd niet uitgevoerd. Deze plek valt min of meer samen met het koor van de gesloopte kerk en dit moest in de nieuwe lay-out tot uiting komen. In Affligem werd geen poging tot 'groene gotiek' ondernomen zoals in het Sint-Wivinaklooster van Groot-Bijgaarden, waar het schip van de verdwenen abdijkerk door de Broeders van de Christelijke Scholen rond 1900 geëvoceerd werd aan de hand van zilveresdoorns, die op 10 m hoogte werden afgetopt en waarvan de naar binnen gebogen gesteltakken als het ware de ribben van een gotisch gewelf vormen. In Affligem wordt het kerkkoor in herinnering gebracht door een halfronde, lichtjes oplopende parterre, de Calvarie genoemd, met kronkelige buxushaagjes en een kruisbeeld. Deze Calvarie is zichtbaar op de stafkaart van 1892, maar de parterre werd vermoedelijk pas na de Eerste Wereldoorlog aangelegd. Aan de Calvarie paalt een in kalksteenklompen uitgevoerde spelonk met een neogotische piëta, die uit het interbellum dateert en uit puin van de oude abdij werd opgetrokken. In 1892 werden twee lindedreven aangeplant: een dreef van geknotte Hollandse linden (Tilia x europaea) tussen het kloostercomplex en de boerderij en – haaks hierop – een tweede lindedreef in oostelijke richting. De haakse dreef loopt langs de noordzijde van het Rendersplantsoen en mondt uit bij een in 1923 geplaatst Heilig Hartbeeld, ongeveer op de plaats van de voormelde 'bersauw' op de prent van Sanderus. Misschien was het oorspronkelijk de bedoeling om van de rijen linden palissaden te maken, want op een foto van 1894 is een raster van rijshout te zien, die een rij jonge bomen begeleidt.

De moestuinen ten noorden van het klooster werden beschut door een nieuwe bakstenen muur, ditmaal zonder Bospoort. Bij de nu verdwenen 'Mariazaal' tussen de Abdijstraat en de neogotische vleugel legde de monnik-botanicus Romaricus Dooreman vóór de Eerste Wereldoorlog een collectie van in de bijbel vermelde planten aan. Hij ontwierp ook de binnenhof van het abdijcomplex met brede, met buxus afgezoomde paden in een geometrisch patroon, eveneens verdwenen. In 1912 tekende ene Paul Cumps, geen monnik, plannen voor de aanleg van een 'groentuin', een 'kwekerij' met 'broedbakken' (broeikassen), een 'groenten fruit­tuin' en een 'proeftuin'. Aan de abdij was toen een tuinbouwschool verbonden, waarin de jeugd uit de omringende dorpen hoofdzakelijk praktische kennis kon opdoen over land- en tuinbouw. De Mariazaal werd gebruikt als klaslokaal. Van deze aanleg is weinig overgebleven, evenmin als van de door Cumps ontworpen rozenhof voor het Bisschoppenhuis – een plantsoen met een Sint-Andrieskruis en een centrale rotonde met een bloemencorbeille en een vaas in het midden. De aanleg van een begraafplaats voor de monniken aan de zuidoostelijke rand van het domein mag beschouwd worden als het laatste tuinbouwkundig belangrijke feit. Het ontwerp op naam van Dom Paul Bellot en Eugène Stassin dateert van mei 1929 en toont een bijna vierkante ruimte (26 op 28,90 m), door uitstralende paden in zes gelijke sectoren verdeeld. In een vogelperspectief wordt de stoffering gesuggereerd. Een manshoge haag (momenteel bruine beuk) omgeeft de begraafplaats langs drie zijden – de vierde zijde is de omheiningsmuur van de abdij. De toegang aan de westzijde wordt gevormd door een art-decoachtig poorthek tussen bakstenen pijlers, die door piramides worden bekroond. De graven met sobere kruisen liggen in drie concentrische zeshoeken netjes op rij. De uitstralende wegen worden door geschoren massieven en bomen afgezoomd, waarvan de soort moeilijk te achterhalen is (alleszins geen treurwilgen of cipresachtigen) maar die aan opgerolde worsten doen denken. De hoeken van het kerkhof worden gevuld met een architectonische compositie: een 'worstboom', waar langs beide zijden een struikenborder op aansluit die door een lage haag wordt afgezoomd. De geelachtige kleur van dit haagje laat weinig mogelijkheden open, waarschijnlijk gele of geel gevlekte haagliguster (Ligustrum ovalifolium 'Aureum'), een bij modernistische (tuin)architecten geliefde plant. Een manshoge, eveneens geelachtige haag en zuilvormige bomen – wij vermoeden Italiaanse populieren (Populus nigra 'Italica') – omgeven de centrale zeshoek. Dit roept onvermijdelijk het 'île des peupliers' op met het 'graf' van Rousseau in Ermenonville (Noord-Frankrijk). Het grondvlak van een eveneens zeshoekige constructie, die het sacrosancte middelpunt vormt van het kerkhof, wordt op het ontwerp met stippellijn aangegeven, maar het gaat om een mausoleumachtige graftombe, waarin de abten zullen worden bijgezet – een lage zeshoekige piramide bekroond door een lantaarn, die aan een vuurtoren doet denken. Oorspronkelijk was dit mausoleum van baksteen; bij een latere renovatie werd de piramide afgeplat en met beton bekleed en werd de 'vuurtoren' vervangen door een houten kruis.

Merkwaardige bomen (opname 12 juli 2007)

Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeter weer, gemeten op circa 150cm hoogte.

  • 3. zoete kers (Prunus avium) 260
  • 4. okkernoot (Juglans regia) 363
  • Archief Abdij Affligem, ontwerptekeningen Victor Renders (1886) en Paul Cumps (1912).
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Hekelgem, artikels 538 en 240.
  • BAUDOUIN J.C., DE SPOELBERCH Ph. & VAN MEULDER J., Bomen in België. Dendrologische inventaris 1987-1992, Stichting Spoelberch Artois in samenwerking met de Belgische Dendrologische Vereniging, 1992, p. 362.
  • COPPENS C. (red.), Honderd jaar Affligem. Bijdragen tot de ge­schiedenis van de abdij (1870-1970), Hekelgem, Abdij Affligem, 104 pp.
  • DE CLOET J.J., Voyage pittoresque dans le royaume des Pays Bas, tome II, Bruxelles, J.B.A. Jobard, 1825.
  • DE MAEGD C., Bouwen door de Eeuwen heen – arrondissement Halle-Vilvoorde, Gent, Snoeck-Ducaju, 1977, p. 253-257.
  • DE MAEYER J., Arthur Verhaegen (1847-1917): de rode baron (Kadoc studies 18), Leuven, Universitaire Pers, 1994.
  • DENEEF R. e.a., Historische tuinen en parken van Vlaande­ren: Hageland – noordoosten van Vlaams-Brabant, in M&L Cahier nr. 14, Brussel, Agentschap Ruimtelijke Ordening Vlaanderen, Onroerend Erfgoed, 2007, p. 250-260.
  • DENEEF R., PAESMANS G. & CRESENS F.A. / DE NEEF R., De tuinen van de abdij van Kortenberg / Berichten van bomen, Gemeentelijke Bibliotheek Kortenberg, 2007.
  • DENEEF R. e.a., Historische tuinen en parken van Vlaanderen: Pajottenland – zuidwesten van Vlaams-Brabant, in Cahier M&L nr. 11, Brussel, afdeling Monumenten & Landschappen, 2005, p. 68-76.
  • DERKS A., KUYT J.-J. & RODING J., A.J. Kropholler (1881-1973). Terugkeer tot de Hollandse architectuurtraditie, Rotterdam, Bonas, 2002.
  • DE SCHRIJVER R., De dreef naar de oude Abdij Affligem, p. 5-19 in De Brabantse Folklore, nr. 149, 1961.
  • DESPY-DE MEYER & GERARD C., Abbaye d’Affligem à Hekelgem, p. 17-80 in Monasticon belge (IV), Luik, 1964.
  • OCKELEY J., Het Affligems kloosterdomein in de 18e en 19e eeuw. II. De 19e eeuw, p. 38-49 in Ascania, 14e jg, 1971.
  • OCKELEY J., Kaartboek van de abdij Affligem 1717-1752, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 2003.
  • SCHOON E., De ontmanteling van de oude abdij Affligem, p. 13-34 in Jaarboek 2007 van de Heemkundige Kring Belledaal, Affligem.
  • VERBESSELT J., Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw (V), Brussel, Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1966, p. 67-98.
  • VERLEYEN W., Benedictijnenabdij Affligem, in Schnell gids nr. 2499, Regensburg, Verlag Schnell & Steiner GMBH, 2002, 18 pp.
  • VERLEYEN W., Een bezoek aan de abdij van Affligem in 1597. Plan van de ruïnes, in Eigen Schoon en De Brabander, 86 (3), 2003.
  • VERLEYEN W., Negen eeuwen Affligem, Aalst, Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis, 1983, p. 153.
  • SANDERUS A., Chorographia sacra Brabantiae, sive Celebrium aliquot in ea provincia ecclesiarum et coenobiorum descriptio, imaginibus aeneis illustrata ad Philippum IV. Brabantiae ducem ..., Brussel, 1659-1669.
  • VAN REMOORTERE J., Historiek van de Pelgrim-Beweging, p. 137147 in Vlaanderen 112(3), 1970.

Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verleyen, Wilfried
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Abdij van Affligem

  • Is deel van
    Hekelgem


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Domein van de benedictijnenabdij van Affligem [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134020 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.