erfgoedobject

Park van het Kasteel van Walfergem

landschappelijk element
ID
134034
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134034

Juridische gevolgen

  • omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Walfergem
    Deze vaststelling is geldig sinds

Beschrijving

Landgoed van circa 15 hectare bij 'huis van plaisantie' van omstreeks 1710, met een gedeeltelijk ommuurde moestuin, een oranjerie en oorspronkelijk ook een geometrisch aangelegde eilandtuin van 39 are, in de jaren 1860 omgevormd en geïntegreerd in een park in landschappelijke stijl.

Arnoult, Joos, Steven en Jacques t'Kint, van pachthoeve tot 'speelhuys'

De voorloper van het huidige landhuis Huseghem, alias kasteel van Walfergem, ook wel kasteel Delvaux genoemd, is het hof te Huseghem, dat vanaf de 15de eeuw in diverse administratieve stukken wordt vermeld. In 1654 werd Huseghem – in de akte omschreven als "pachthoff metten huijse schuere stallingen ende andere edificien daerop staende ront­ somme in sijne grachten" – verkocht aan landmeter Arnoult t'Kint, die het twee jaar later afstond aan zijn zoon Joos. In 1661 duikt een eerste plattegrond op – twee schetsmatig afgebeelde gebouwen en genummerde percelen, die naar een beschrijving verwijzen. Arnoults kleinzoon Steven, lakenwever, schepen van de Brusselse 'caemer van commercie' en burgemeester van Brussel, kreeg het goed toegewezen in 1699, breidde het uit door diverse aankopen en reserveerde een gedeelte voor zichzelf en zijn familie als buitenverblijf ('speelgoed'). Het 'speelhuys' dat bij dit gedeelte hoorde – een bakstenen dubbelhuis van vijf traveeën en twee bouwlagen op een plint van witte Balegemse zandsteen en onder een schilddak – werd rond 1710 gebouwd. De vier gevelstenen onder de kroonlijst, die het jaartal 1729 vormen, verwijzen naar de omvorming van de middentravee tot een centraal ingangsrisaliet. Vermoedelijk werden toen ook de oorspronkelijke zandstenen kruiskozijnen en de bijbehorende ontlastingsboogjes vervangen door de huidige hardstenen omlijstingen. In de middentravee werd een kapel ingericht. Deze verbouwing werd uitgevoerd door Jacques t'Kint, zoon van Steven.

Een plattegrond opgemaakt door landmeter Joos De Deken in 1735 geeft een vrij gedetailleerd beeld van de site. Het landhuis stond dwars ten opzichte van de oude hoevegebouwen en evenwijdig met de straat. In de vierkante aanbouw tegen de noordgevel waren de dienstvertrekken (keuken, wasplaats, bergruimte) ondergebracht. Het vierkante gebouwtje tussen de aanbouw en de ringgracht was een paviljoen, tevens boothuisje. De hoofdtoegang tot het landgoed werd gevormd door een brug over de zuidoostelijke arm van de ringgracht en een 5 m brede laan die loodrecht op het landhuis toeliep. De brugconstructie was gecombineerd met een ijskelder, zodat het water van de kwelrijke ringgracht ook als koelelement fungeerde. Parallel met de oprit stond de dienstvleugel die – van noord naar zuid – het koetshuis, de paardenstal, een schuur en de hovenierswoning omvatte. Een tweede ingang werd gevormd door de poorttoren, die de noordwestelijke grachtarm overbrugde en ook een duiventil omvatte. Het langgerekte gebouwtje tegen de westelijke grachtarm was een hondenren met bergruimte voor klein gerief.

De site van het landhuis valt samen met de dalbodem van de Bollebeekvliet, dat het brongebied is van de Grote Molenbeek, één van de belangrijkste waterlopen tussen Dender en Zenne – natte leembodems die alleen door intensieve drainage aanvaardbaar weiland kunnen opleveren. Zoals niet ongebruikelijk in moerassige sites, werd een eilandtuin aangelegd: een vierkant eiland met een padenkruis en vier parterres die mogelijk met loofwerk ('broderies') waren versierd. Het bekken met de opspuitende fontein op het kruispunt van de paden werd gevoed met bronwater vanuit een zestal gemetselde, circa 4 m diepe waterputten in de boomgaard ten westen van het landhuis. De lijnen op het plan geven het tracé van de gemetseldegoten aan, waarlangs het water naar de fontein werd geleid. In de kelder van het landhuis werd en passant een gedeelte van dit water afgetapt en in een reservoir opgeslagen. Dit water kon naar de benedenverdieping worden opgepompt. Voor het regenwater, dat eveneens in een vergaarbak in de kelder werd opgevangen, was er nog een tweede pomp die het water opstuwde naar een reservoir op de zolderverdieping, van waaruit het via een net van leidingen met kraantjes over de lagergelegen verdiepingen werd verdeeld. Een ingenieuze combinatie van 'nut en sier', voor die tijd een niet alledaags comfort.

Op afzonderlijke compartimenten in het voorste gedeelte van de eilandtuin heeft De Deken niet helemaal symmetrisch ten opzichte van het padenkruis twee gebouwtjes afgebeeld – paviljoentjes die mogelijk gebouwd zijn op de fundering van de oude hoevegebouwen. De huisvijver, een bijna-rechthoek van 120 bij 70 m, omsloot via daarvan aftakkende ringgrachten de eilandtuin én het eiland met de gebouwen. De zuidwestelijke grachtarm liep schuin ten opzichte van de dwarsas van de aanleg en gaf het eiland rond het landhuis de vorm van een trapezium. Het siergedeelte van het goed eindigde met een dijk, die tevens de oostelijke oever van de huisvijver was. Stroomafwaarts en lager dan de huisvijver lag een tweede vijver, kleiner (31 are) en trapeziumvormig. De oevers van de vijvers waren met dubbele rijen bomen afgeboord.

Josse-Laurent en Jacques t'Kint, tussen Verlichting en bankroet

In 1765 kocht Jacques t'Kint, zoon van de gelijknamige, het landgoed van zijn oudere broer Josse-Laurent die het zeven jaar voordien geërfd had, maar er weinig interesse voor had omdat hij de voorkeur gaf aan het speelgoed Inkendaal te Vlezenbeek van zijn schoonouders. Uit een inventaris van 1774 kan worden opgemaakt dat Jacques grote belangstelling had voor alles wat met tuin- en landbouw te maken had. Dit blijkt uit de titels in zijn bibliotheek – één van de heruitgaven van de "De verstandigen hovenier" (oorspronkelijk 1661) en "L'agriculture et maison rustique" (oorspronkelijk 1564), "La théorie et la pratique du jardinage" van Dezallier d'Argenville (1709)... Als welgesteld wijnhandelaar beschikte hij ook over de middelen om zijn tuin volgens de regels van de kunst in te richten en te versieren. Oranjebomen, laurierstruiken en oleanders (opgesomd in de inventaris) versierden de parterres en vonden tijdens de wintermaanden onderdak in een oranjerie en drie serres. De voornoemde inventaris vermeldt een twintigtal beelden en vazen op voet en een piëdestal met een zonnewijzer die in de 'serrehoff ' stond opgesteld. Er wordt ook gewag gemaakt van latwerkconstructies, wellicht in de vorm van bogen of paviljoenen, en van boeken als "Candide" van Voltaire (1759) en "Le secret des Franc-Maçons" van abbé Perau (1742), waaruit blijkt dat de eigenaar de ideeën van de verlichting was toegedaan en misschien zelfs lid was van de vrijmetselarij.

De door De Deken in 1735 uitgebeelde situatie vinden we enigszins vertekend terug op de Ferrariskaart (1771-1775): de eilandtuin wordt te lang en te smal weergegeven, de ringgracht die rond het landhuis een trapezium beschrijft, werd over het hoofd gezien. Op het ogenblik dat de Ferrariskaart wordt opgemaakt, verkeerde jonker Jacques t'Kint in slechte papieren. Na de dood van zijn echtgenote in het kraambed in 1773, ging het met zijn gemoedstoestand en, als gevolg hiervan, met zijn wijnhandel steil bergaf. De voormelde inventaris van 1774 werd opgesteld als aanloop tot zijn faillissement, dat zou uitmonden in de openbare verkoop van het landgoed op 16 november 1775. Eerder waren al het vee, de graan-, hooi- en strovoorraden, de inboedel van het landhuis, het landen tuinbouwgerei, de tuinbeelden, tot en met de boordstenen van de binnenplaats en een groot aantal bomen – 6 abelen, 4 beuken, 96 eiken, 2 elzen, 144 essen, 101 iepen, 24 populieren, 133 wilgen – geveild. Op 20 november 1775 werd een zekere Egide van Puyvelde voor 13.625 gulden eigenaar van het het landgoed. In de verkoopakte wordt het omschreven als "een schoon kasteel of te speelgoedt met sijne capelle, met schoone stallingen ende groote schuere, hebbende twee verscheyde plaetsen ofte bas­ secours met twee uyttreden, hovingen, broeybacken, latwerck, wallen, fonteynen ende alle andere ap- ende dependentiën", samen 3 dagwanden 60 roeden, met bovendien de 10 bunder vijvers, bossen, weiden en dreven, die eraan paalden. Drie jaar later zal van Puyvelde het landgoed voor 18.000 gulden doorverkopen aan Jean-Baptiste Ghiselin de Vliege, die er tot 1804 woonde. Na een snelle opeenvolging van drie eigenaars werd het landhuis te Huseghem alias kasteel van Walfergem in 1820 opnieuw eigendom van een lid van de familie t'Kint.

Jacques-Dominique t'Kint, van jurist tot kanthandelaar en grootgrondbezitter

Jacques-Dominique t'Kint, een familielid van de tragische wijnhandelaar, was jurist, advocaat, in 1789 als medestander van Hendrik vander Noot en de 'statisten' één van de spilfiguren in het verzet tegen de hervormingen van 'keizer-koster' Jozef II. Tijdens de kortstondige Brabantse Omwenteling was hij procureur-generaal van de 'Republiek der Verenigde Belgische Staten' (1790), wat niet belette dat hij in 1793 door keizer Frans tot raadsheer bij de Raad van Brabant werd benoemd. Tijdens de Revolutiejaren en het Frans bewind hield hij zich politiek gedeisd, maar bleef trouw aan zijn visie van een staatsbestel met grote stedelijke autonomie. Dit blijkt uit zijn portret door Navez in 1813, waarop hij staat afgebeeld met de 'Blyde Inkomste' in de hand. Vanaf 1803, na één van de grootste vastgoedtransacties uit de geschiedenis, de uitverkoop van kerkelijke goederen in 1796-1801, wist hij zijn kennis en contacten, opgedaan als vertrouwensman van diverse abdijen en kloosters tijdens de nadagen van het Ancien Régime, te benutten door talrijke aankopen van landerijen en pachthoeves. Bij zijn dood in 1827 was zijn grondbezit aangegroeid tot 395 hectare, waaronder het landgoed Ravenstein te Tervuren. Tijdens het Franse Consulaat stortte hij zich vol enthousiasme op het kantatelier van zijn vrouw Anne-Marie vander Borcht en werd één van de hofleveranciers van Napoleon voor Brusselse kant. Na 1815 profileerde hij zich als 'orangist'.

Jacques-Dominique t'Kint en zijn vrouw woonden in Brussel. Als buitenverblijf gebruikten zij twintig jaar lang het speelgoed 'de Blijdenkeer' te Laken en later het kasteel Ravenstein te Tervuren, dat zij in 1823 aankochten. Het kasteel van Walfergem, dat ze in 1820 hadden gekocht, was voor hen en hun familie bijkomstig. Het landhuis was in 1818 voor een termijn van dertig jaar verhuurd aan de pastoor van het gasthuis te Asse en een apart contract regelde de verpachting van de dienstgebouwen en de omgevende landerijen. Aan deze contracten kon in 1822, na een geschil dat bijna twee jaar aansleepte, een einde worden gemaakt. Het 'pachthof' kreeg een nieuwe huurder. Voor het 'speelgoed' met het landhuis werd een ontwerp van huurovereenkomst opgemaakt op naam van Felix Bosquet, die er een tijd zou verbleven hebben. In een eigenhandig opgestelde beschrijving – "Consistance de la maison de campagne de Walferghem" – leidt t'Kint de denkbeeldige bezoeker vanuit de met bomen afgezoomde dreef (de huidige Wolfrotstraat), die langs de zuidoostelijke rand van het domein loopt, via het poortgebouw, de brug en de grote binnenplaats tot voor het landhuis, dat zoals het poortgebouw uit baksteenmetselwerk bestaat en een leien dak heeft. De verdere beschrijving van het gebouw beantwoordt min of meer aan wat we eerder hebben gezegd. De aanbouwen aan de achterzijde omsluiten een kleine tuin met een spuitende fontein. Ten zuidwesten van het landhuis ligt er een tweede binnenplaats, die aansluit bij een tweede koetspoort, eveneens van baksteen en met een leien dak. Een moestuin met bloemen ("potager à fleurs") van iets meer dan een dagwand sluit aan bij de grote vijver; het gaat uiteraard om de eilandtuin waarin 'nut en sier' verenigd zijn. De akker ten noordwesten van de vijver is omzoomd door een met bomen beplante promenade. t'Kints beschrijving wordt geïllustreerd met een figuratieve kaart van 1822 door landmeter Joos De Deken (voluit: Judocus-Josephus De Deken °1770-†1838, een kleinzoon van de genoemde Joos De Deken). Op enkele details na is deze kaart identiek aan de kaart van 1735. De aanbouwen achter het landhuis hebben een andere vorm, de paviljoentjes op de eilandtuin zijn verdwenen en de akkers ten noordwesten worden door dreven omkaderd. Deze dreven komen trouwens al op de Ferrariskaart (1771-1775) voor. De putten en de leidingen naar de fontein in de eilandtuin worden eveneens afgebeeld, maar de leidingen volgen gedeeltelijk andere tracés. De Primitieve kadasterkaart opgemaakt door J.P. Bastendorff stemt bijna in alle details overeen met de kaart van De Deken, maar geeft het landhuis ("casteel") weer in de vorm van twee L-vormige blokken, een fout die in 1835 wordt rechtgezet.

Laurent-Joseph Delvaux en een forse uitbreiding van het landgoed

In 1822 trouwde Marie-Louise t'Kint, één van de dochters van Jacques-Dominique, op 21-jarige leeftijd met de bijna 50-jarige weduwenaar Laurent-Joseph Delvaux (ook Delvaux de Saive genoemd naar de familienaam van zijn eerste vrouw), een kleinzoon van de befaamde, neoclassicistische beeld­houwer Laurent Delvaux. Bij de verdeling van de nalatenschap van Marie-Louises ouders in 1829 viel haar onder andere het landgoed van Walfergem te beurt. Delvaux was handelaar in 'koloniale waren' (koffie, specerijen...) en daarenboven schepen van Brussel en voorzitter van de Brusselse kamer van koophandel. In 1822 was hij één van de notabelen die aan de wieg stonden van de Algemeene Nederlandsche Maatschappij ter Begunstiging van de Volksvlijt, na 1830 de Societe générale de Belgique. Mogelijk was hij ook vrijmetselaar; hij werkte namelijk mee aan de oprichting van een vrije universiteit te Brussel, waartoe de Brusselse advocaat Théodore Verhaegen vanuit de loge Les Amis Philantropes het initiatief had genomen, en zetelde in de eerste beheerraad van de universiteit. Als orangist en vriend van prins Frederik van Oranje, leed hij onder de repressie die volgde op de Belgische omwenteling, maar zijn orangistisch etiket vormde geen beletsel om ook na 1830 een mandaat als beheerder van de Societe générale uit te oefenen. Laurent-Joseph Delvaux voerde een actief aankoopbeleid in en om Walfergem. In 1851 kon hij ook het aanpalende hof van 't Wolfrot afkopen van een nazaat van Jacques t'Kint senior, want sedert 1758 waren het landgoed Huseghem en het Wolfrothof over twee verschillende erven verdeeld. Verbouwings- en aanlegwerken slorpten grote sommen geld op. Begin 1831, toen het echtpaar Delvaux-t'Kint zijn intrek nam in Walfergem, liepen de kosten van verbouwingen, nieuwbouw, grondverplaatsingen, aanplantingen en verfraaiingswerken op tot 8.155 gulden, dit is meer dan de helft van de geraamde totale waarde van het landgoed. In 1834-1835 werd een koestal gebouwd en langs de noordwestelijke flank van de moestuin – ooit de boomgaard met de waterputten – werd een muur opgetrokken, waarop leifruit werd gekweekt. Deze 'fruitmuur' wordt weergegeven op de stafkaart van 1877. Ook na de voortijdige dood van Marie-Louise t'Kint in 1836 werd er verder gerenoveerd en gebouwd. In 1850 werden de buizen van de fonteinen vervangen en er kwam een verwarmde serre. In 1852 werd tegen de voormelde fruitmuur een oranjerie gebouwd. De oudste bomen in het huidige domein werden vermoedelijk onder LaurentJoseph aangeplant. Intrigerend is de opstelling ten noorden van de voormalige eilandtuin van drie nog bestaande, cirkelvormige priëlen van zomerlinden (Tilia platyphyllos). De priëlen vormen samen een driehoek, één van de belangrijkste symbolen van de vrijmetselarij. De paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) in één van de groepen werd waarschijnlijk later ingebracht.

Louis Delvaux, aanpassingen in landschappe­lijke stijl

Na de dood van Laurent-Joseph Delvaux in 1861 erfde zijn tweede zoon Louis alle goederen te Asse en omgeving, inclusief het vroegere Huseghem en het Wolfrothof, in totaal 141 hectare. De nieuwe eigenaar woonde zoals zijn vader in zijn stadswoning in de Lakensestraat te Brussel, maar bracht relatief veel tijd door in Walfergem en wijdde zich ook intensief aan de verfraaiing van het landgoed. In een nis in de noordwestelijke zijgevel van het koetshuis liet hij een fontein aanbrengen met de badende Venus, kopie van een 'Vénus sortant du bain' uit het Louvre. In het midden van de moestuin werd een volière voor siervogels en fazanten gebouwd. De plannen die hij in 1862 opmaakte (of liet opmaken), werpen een interessant licht op de omvorming van een strakke, traditionele tuin tot een park in landschappelijke stijl – een proces dat zich tijdens de 19de eeuw in talloze landgoederen heeft voltrokken. De plattegrond voor de moestuin toont het traditionele padenkruis met een centrale rotonde, de compartimenten afgeboord met brede plate-bandes, op het plan 'cordons' genoemd, die met fruitbomen of bessenstruiken zijn beplant. Minder traditioneel zijn echter de uitgesproken asymmetrie, de gul afgeronde hoeken van de perken en de golvende randen van de plate-bandes. Evenwijdig met de oranjerie, de serre en de fruitmuur loopt een lange, smalle parterre, eveneens met een padenkruis, een centrale rotonde en met plate-bandes afgezoomde perken. Het net van waterputten en -leidingen wordt op het plan weergegeven. Een open bekken, waaruit het water werd geschept om de moestuin te begieten, was niet ongebruikelijk (zie het Impdenhof* en het Neromhof* te Meise-Wolvertem) en mogelijk stelt de zwarte cirkel op de rotonde van de grote parterre iets dergelijks voor. De talrijke nummers verwijzen ongetwijfeld naar een beplantingsplan en stemmen overeen met genummerde zinken plaatjes, waarvan een gedeelte bewaard bleef. Het koetshuis en de koestal worden door een onregelmatige, landschappelijk aangelegde, met struiken beplante zone van de moestuin gescheiden.

Een tweede plan vertoont het grafische idioom dat door de landschapsarchitecten uit die periode gebruikt werd: een combinatie van plattegrond en figuratieve kaart, waarin de bomen in opstand en in stippellijn ook de vista's of zichtlijnen worden weergegeven. Louis Delvaux was niet van teken- en schildertalent gespeend en heeft dit plan waarschijnlijk zelf getekend. De huisvijver is gereduceerd tot een onregelmatige waterpartij, waarvan het silhouet aan een kiemende boon doet denken. Twee met struiken begroeide eilandjes breken de eentonigheid. De boogvormige uitloper van de vijver naar het kasteel herinnert aan de noordwestelijke gracht van de voormalige eilandtuin. Het boothuis aan het uiteinde van deze arm is niet meer hetzelfde als dat van 1735. Dit gebouwtje, dat rond 1930 werd gesloopt, was een paalwoning – een paviljoentje in de vorm van een mansardedak met een sierlijk opengewerkt torentje (lantaarn), die als belvedère fungeerde, steunend op vier robuuste palen. De aanlegplaats bevond zich onder het paviljoen. De zuidoostelijke arm van de voormalige gracht rond de eilandtuin, omkaderd door een gevarieerde beplanting, behoudt zijn rechte tracé, evenwijdig met de Wolfrotstraat. De grachtarm tussen het kasteeleiland en het voormalige tuineiland is verdwenen, samen met de andere grachten. Het dempen van grachten werd vermoedelijk niet alleen bepaald door esthetische of stilistische overwegingen. Het wantrouwen ten opzichte van stilstaand wa­ter, bron van "ongezonde uitwasemingen en funeste epidemieën" zoals gesteld wordt in een ambtelijk stuk van 1810 (zie Del Marmol J.-A.-L.), was bijzonder levendig in de 19de eeuw, waarin de meeste waterkastelen worden 'drooggelegd'. De voormalige eilandtuin, voortaan grotendeels gazon en zonder fontein, wordt doorkruist met slingerende wandelwegen. De gelige cirkels en ovalen die, samen met enkele struikmassieven, de bochten accentueren, zijn perken met bloeiende inlegplanten of rozen. Oude struiken gele kornoelje (Cornus mas), herfstpaardenkastanje (Aesculus parviflora) en Kaukasische pimpernoot (Staphylea colchica) herinneren nog aan de oorspronkelijke stoffering. Globaal gezien houden loofbomen en coniferen elkaar min of meer in evenwicht. De 'cour d'honneur', die vroeger grotendeels door een brede, rechte oprijlaan in beslag werd genomen, wordt in het patroon van lussen en kronkels opgenomen, maar blijft functioneel: een groot ovaal kanaliseert het af- en aanrijdende verkeer. Het poortgebouw aan de Wolfrotstraat werd gesloopt en vervangen door een lunetvormige trechter. Een metalen hek tussen twee, door siervazen bekroonde pijlers van bak- en zandsteen, vormt nog steeds de aanzet tot de oprijlaan.

Het landschappelijk patroon van de vijver en de voormalige eilandtuin loopt bijna naadloos over in de zone ten noordwesten van het kasteel, de voormalige landbouwgronden die rond 1750 met rechte, beboomde dreven werden omkaderd. Van rechte dreven is geen sprake meer. Dit gedeelte wordt ontsloten door een slingerende rondweg, die een weidse bocht beschrijft en onderweg een kleine, met rotswerk versierde waterpartij snijdt. De stoffering van deze open ruimte bestaat uit struikmassieven, solitaire bomen en kleine groepjes van bomen ('clumps'). De kleine vijver in het oosten van het domein wordt omgevormd tot een brede, zachtjes slingerende, met rotswerk opgesierde 'rivier', die op twee plaatsen door wandelwegen wordt gekruist. Op het plan worden twee priëlen afgebeeld – kegelvormige strodaken op een paal – respectievelijk in de oost- en westhoeken van het domein. Deze strodakpriëlen worden verbonden door een stippellijn, de langste 'vista' in het park. Het boothuispaviljoen vormt het uitgangspunt van drie 'vistalijnen', waarvan er twee op de priëlen gericht zijn. Dit plan heeft slechts voor een deel de concrete aanleg en de beplantingen bepaald (De stafkaarten blijven overigens tot in 1924 halsstarrig de oude lay-out met de eilandtuin weergeven). Van de vijver bestaat alleen nog de smalle gebogen uitloper die Louis Delvaux had ontworpen, maar in het microreliëf zijn de omtrekken van de oude huisvijver nog grotendeels zichtbaar. De rechte zuidelijke grachtarm, die in het plan van 1862 werd behouden, is verland of werd gedempt. De rechte dreef, die van aan het kasteel in noordwestelijke richting loopt en die oorspronkelijk met tamme kastanjes (Castanea sativa) – mogelijk uit de tijd van Jacques-Dominique t'Kint (eerste kwart van de 19de eeuw) – beplant was, bestaat nog steeds. De generatie bomen die verbonden kan worden met de periode 1860-1880, is momenteel beperkt tot welgeteld één bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), een hangende zilverlinde (Tilia petiolaris) en misschien een paar canadapopulieren (Populus x canadensis 'Bleu d'Exaerde'). Een verband tussen de huidige beplanting en het schema op de kaart van 1862 is moeilijk te leggen.

Hubert en Louis Delvaux, de wereldoorlogen en financiële crisisperiode

De door Louis Delvaux vastgelegde structuur onderging geen fundamentele wijzigingen meer. Louis en zijn vrouw Fanny Lauwers hadden vijf kinderen. Hun oudste zoon Hubert kreeg het landhuis toegewezen en kwam er wonen in 1886. Als rentenier kon hij toch de kern van het landgoed gevoelig uitbreiden door de erven van zijn broers en zuster in te kopen met de te gelde gemaakte goederen die zijn vrouw Zoé de Cartier de Marchienne had geërfd. Hubert hertrouwde op hoge leeftijd en ging in Asse-dorp wonen. Van 1921 tot 1929 werd het landhuis verhuurd en slecht onderhouden. Louis Delvaux, zoon van Hubert en kleinzoon van de vorige Louis, bewoonde toen de oranjerie. In 1929 werd hij effectief eigenaar van het domein, maar de herstellings- en renovatiekosten voor het landhuis liepen zo hoog op dat hij zich in 1937 verplicht zag om de oude dienstvleugel (paardenstal-koetshuis-hovenierswoning) te laten slopen en zijn kas bij te spijkeren met de verkoop van het afbraakmateriaal. Louis Delvaux was de laatste van drie generaties renteniers en, zoals zijn voorgangers, een verwoed jager. Zijn belangstelling voor tuinbouw richtte zich in eerste plaats op de moestuin en de boomgaard, die commercieel werden uitgebaat. Het onderhoud van het 19de-eeuwse landschapspark was geen prioriteit meer. Van bloemencorbeilles, rozenperken, onderhoudsintensieve structuren... kon nauwelijks nog sprake zijn. In de bossen werden alleen nog beplantingen gedaan met het oog op de houtopbrengst.

Na de Tweede Wereldoorlog werd links van de ingang, niet ver van de gesloopte dienstvleugel, een villa gebouwd voor de schoonzuster van Louis en haar man. Met de dood van Louis Delvaux in 1957 en de mindere beschikbaarheid van de studerende en werkende volgende generatie, kwam er ook een einde aan de intensieve uitbating van de moestuin, die tijdens het interbellum en de oorlogsjaren zorgde voor de nodige inkomsten om te overleven zonder het onroerend patrimonium te moeten aantasten.

Merkwaardige bomen (opname van 8 oktober 2007)

  • 9. canadapopulier (Populus x canadensis 'Bleu d'Exaerde') 376
  • 13. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 353 (100)
  • 23. Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) 393
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212, art. 476 nr. 16.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant,Kadastrale opmetingsschets Asse 1835 nr. 24 en 1865 nr. 7.
  • DEL MARMOL J.-A.-L., Dictionnaire de législation, de jurisprudence et de doctrine en matière de mines, minières, carrières, forges, haut-fourneaux, tourbières [...],, omzendbrief van 10-08-1810, "miasmes insalubres" en "épidémies funestes", Liège, Renard, 1857, p. 668.
  • DELVAUX R., DE SMEDT F., MEURISSE F. & VAN DROOGENBROECK F.J., Het kasteel van Walfergem, van Hof te Huseghem over Speelgoed van de familie t'Kint tot land­ huis van de familie Delvaux, Asse, in Ascania, 2007, p. 110-112 en 701-702 en 877-879.
  • DENEEF R. e.a., Historische tuinen en parken van Vlaande­ren: Pajottenland – zuidwesten van Vlaams-Brabant, in Cahier M&L, nr. 11, Brussel, afdeling Monumenten & Landschappen, 2005, p. 256-258.
  • FRANCOIS L., De reacties van de aandeelhouders van de Société Générale op de revolutiegolf van 1830, p. 458 in Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XII, 1981, p. 423-478.
  • KENNES H. met medewerking van VAN DAMME M., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed: gemeente Asse, Brussel, Afdeling Monumenten en Landschappen, 2005.
  • LOUIS A., Bodemkaart van België: kaartblad Anderlecht 87E, Centrum voor Bodemkartering, 1957, toelichting p. 50-51.
  • OCKELEY J., De landmetersfamilie De Deken, p. 11-16 in Ascania, 25, 1982.
  • OCKELEY J., De Westbrabantse landmeters en hun bijdragen tot de meting- en kaartboeken van gemeenten en abdijen in de streek tussen Zenne en Dender (einde 16de eeuw – 18de eeuw), p. 51-74 in Oude kaarten en plattegronden. Bronnen voor de historische geografie van de Zuidelijke Nederlanden (16de eeuw – 18de eeuw), Handelingen van een studiedag, 20 september 1985, Brussel, 1986.
  • VANDERKINDERE L., 1834-1884. L'université de Bruxelles. Notice historique, Bruxelles, P. Weissenbruch, 1884, p. 16 en L.

Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Delvaux, Raymond
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Kasteel van Walfergem

  • Is deel van
    Wolfrot


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Park van het Kasteel van Walfergem [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134034 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.