omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Houtem
Deze vaststelling is geldig sinds
Waterkasteel met U-vormige plattegrond, teruggaand op volmiddeleeuwse kasteelmotte uit de 12de eeuw, in de 17de eeuw herbouwd en rond 1880 historiserend gerestaureerd naar een ontwerp van architect-decorateur Charle-Albert; verfraaid circa 1932 met toevoeging poortgebouw; omgeven door grotendeels bebost domein van 14 hectare voorzien van een net van rechte dreven en een 'lepelvijver'; bescheiden aanleg in landschappelijke stijl (slingerend rondpad) in de jaren 1920.
De dubbele motte en de waterburcht
De heerlijkheid Houtem, het oudste en voornaamste leengoed van Ramsdonk, onderhorig aan de heren van Grimbergen, wordt voor het eerst vermeld in de 12de eeuw. De oudste afbeelding, een onuitgegeven ets uit 1697 van Robert Whitehand, toont een door water omgeven, gesloten complex van vier vleugels rond een binnenplein – traditionele bak- en zandsteenbouw met speklagen, trapgevels en kruiskozijnen, waarschijnlijk gebouwd in de 16de eeuw. Het hoog oprijzende woongedeelte vormt de noordelijke vleugel. De ronde uitstulping in de oostelijke vleugel is de kapel. Ten oosten van het kasteel is er op het eiland nog plaats voor een door bomen overschaduwd pleintje, dat langs de grachtzijde wordt afgesloten door een muur met ronde hoektorentjes. Een figuratieve kaart van 1735 bevestigt de ets van Whitehand en verduidelijkt het systeem waar het kasteel deel van uitmaakte: een dubbele motte met hooghof en neerhof. Een vaste brug of dwarsdijkje en een barokke poortomlijsting, die niet in de as van de oprijlaan liggen, vormen de hoofdtoegang tot het neerhofeiland. De dwarsarm van het kruispad, dat het neerhofeiland indeelt, verbindt een tweede vaste brug met een ronde uitstulping, mogelijk een aanlegplaats, in het sterk verbrede westelijke gedeelte van de ringgracht, waarin ook een eilandje ligt. Deze tweede toegang is duidelijk van minder belang, want er is alleen maar een houten hek. Het neerhof is in 1735 gereduceerd tot één eenlagig gebouw met een L-vormige plattegrond. Op het neerhofplein, door de hoofdvleugel onttrokken aan het zicht vanuit het kasteel – maar het eerste waarmee elke bezoeker geconfronteerd wordt – ligt de mesthoop. Mesthopen waren toen nog een teken van rijkdom (men was toen nog 'stinkend rijk'). Rechts van de oprijlaan ligt de waterput. De rest van het neerhofeiland is beplant met fruitbomen. De toegang tot het kasteeleiland wordt gevormd door een stenen brug van twee rondbogen, voortgezet door een houten ophaalbrug. Hoogstammige bomen (eiken of linden) zomen de buitenoever van de slotgracht af. Het belang van de slotgracht in de voedselvoorziening wordt door Whitehand geïllustreerd aan de hand van de twee mannen met het sleepnet. Het kuierende paar in de ochtendzon, gevolgd en voorafgegaan door personeel, stelt wellicht de kasteelheer (gesticulerend) en zijn vrouw (met waaier en hoge toupet) voor, waarschijnlijk Mathieu de Beughem, de toenmalige heer van Houtem en Kapelle-op-den-Bos, gehuwd met een kleindochter van Pieter-Paul Rubens, Constance Rubens, en afstammeling van Louis van Bodeghem (1470-1540), de architect van de kloosterkerk van Brou bij Bourg-en-Bresse.
De lepelvijver en het classicistisch landhuis
Met een voor de Ferrariskaart verbazende nauwkeurigheid vinden we de in 1697 en 1735 uitgetekende topografie terug in 1771-1775 en zelfs op de Primitieve kadasterkaart, opgemaakt door J.-B. Guiot in 1821, die in stippellijn nog het kruispad van het neerhofeiland afbeeldt. Zowel Ferraris als Guiot geeft een element weer dat tot het idioom van de klassieke tuinaanleg behoort: een 150 m lang en 7 m breed kanaal ten noorden en bijna in de as van het kasteel, dat volgens de kadasterkaart eindigt in een zeshoekig bassin. Deze nog bestaande 'lepelvijver' was vermoedelijk onderdeel van een ruimer opzet, dat niet volledig is uitgevoerd wegens een verandering in smaak en mode (de opkomst van de 'jardin à l'anglaise') of misschien wel familiale redenen – bijvoorbeeld de dood van twee kinderen van de toenmalige kasteelheer, burggraaf Ferdinand-Joseph-Hyacinthe de Beughem in 1783. De familie van Beugem bezat bovendien nog het Hof te Melis te Lippelo (provincie Antwerpen). Binnen ditzelfde opzet kadert ook het patroon van rechte dreven die het domein als een onregelmatige vierhoek omkaderen, het diagonaal doorkruisen, of samen met de 'lepelvijver' vanuit het kasteel uitstralen. Het omwalde Hof te Berenbroek vormde één van de hoekpunten van deze vierhoek, die circa 14 hectare beslaat. De vierhoek wordt met het dorpscentrum verbonden door een 450 m lange en 14 m brede dreef, bestaande uit vier rijen bomen ('allée principale' geflankeerd door 'contre-allées'). Dit patroon is pas zichtbaar op een prekadastraal 'plan géometrique' van 1807, waarop ook het kasteel met een U-vormige plattegrond, zonder de poortvleugel, wordt getoond. Het slopen van de poortvleugel ging vermoedelijk gepaard met een neoclassicistische, symmetriserende facelift van de resterende vleugels. Het laat-18de-eeuws classicisme is nog duidelijk zichtbaar in de hoofdvleugel: een zeven traveeën breed, symmetrisch dubbel huis onder een schilddak.
De Primitieve kadastrale legger (1831) geeft burggraaf Ferdinand-Adolphe de Beughem, kleinzoon van de vorige, als eigenaar op, maar het was 'absentee owner', die op het Hof te Melis of in Brussel verbleef. Het domein van Houtem werd verhuurd aan François-Théodore de Meester, de kleinzoon Pierre de Meester die van 1762 tot 1784 heer van Ravestein te Hever bij Mechelen was. De enige noemenswaardige toevoeging uit die periode is het smeedijzeren hek tussen pijlers van witte zandsteen met vaasbekroning bij de ingang van het domein. Dat zou deel hebben uitgemaakt van het hekwerk rond het Warandepark te Brussel, zwaar beschadigd tijdens de septemberdagen 1830 en door de stad Brussel stuksgewijs verkocht. Houtem ontsnapte aan het lot dat de meeste Belgische waterburchten in de eerste helft van de 19de eeuw te beurt viel, met name drooglegging, ingegeven door de angst voor stilstaand water – bron van ongezonde uitwasemingen en besmettelijke ziekten, zoals al in 1810 in een ambtelijk rondschrijven werd gesteld. De sokkel van het huidige kasteel, die voor een groot gedeelte samenvalt met het kasteeleiland, is nog steeds deze die Whitehand in 1697 heeft afgebeeld.
Van lusttuinen of lustgronden is in de kadastrale legger geen sprake. Het vroegere neerhofeiland en het pleintje ten oosten van het kasteel – in 1697 door een muur met hoektorentjes van het water gescheiden – worden als tuin omschreven, te begrijpen als moestuin. De sector ten zuidwesten van het kasteelcomplex, waarin ook het nieuwe neerhof lag (dat al op de Ferrariskaart wordt gesignaleerd), was grotendeels boomgaard. Het domeingedeelte ten westen van de 'lepelvijver' bestond uit een perceel bos van bijna 8 hectare. Verschillende percelen ten oosten van de 'lepelvijver' en het kasteelcomplex vormden een aaneengesloten tuingebied van iets meer dan 3 hectare. Men mag echter aannemen dat ten minste de noordelijke helft daarvan, het perceel 95 langsheen de 'lepelvijver', een sierfunctie had. De oudste stafkaart (1864), die nog grosso modo het bodemgebruik van de Primitieve kadasterkaarten weergeeft, duidt trouwens alleen de sector ten zuidoosten van het kasteeleiland als moestuin aan.
Historiserende restauratie
In 1878 verkocht Henri-Joseph de Beughem, zoon van Ferdinand-Adolphe, het kasteeldomein van Houtem aan Leopold de Meester. Het kasteel stond toen al ettelijke jaren leeg en werd door de boeren uit de omgeving als opslagplaats gebruikt. De restauratie werd toevertrouwd aan architect en decorateur Charle-Albert (artiestennaam van AlbertJoseph Charles), gespecialiseerd in historische reconstructies en historiserende verbouwingen, de Belgische 'Viollet-le-Duc' die enkele jaren later ook het kasteel van Gaasbeek in een 'historisch' kleedje zal steken, maar die toen al bekend was dankzij zijn 'Vlaams Huis' te Bosvoorde. De west- en oostvleugels werden gesloopt en in verkorte vorm heropgebouwd; de centrale vleugel behield niet alleen zijn oude kern maar zelfs min of meer zijn oude, classicistische uitzicht en zijn schilddak (in art. 37 van de kadastrale legger omschreven als een 'reconstruction partielle'). Afgezien van het interieur, was het dus vooral een façadeverbouwing. De ets van Whitehand en, in het algemeen, de laatmiddeleeuwse architectuur waren uiteraard belangrijke inspiratiebronnen: de getrapte en van overhoekse top- en schouderstukken voorziene puntgevels en dakvensters, de Tudorboog van de voordeur, kruis- en kloosterkozijnen, het decoratief gebruik van muurankers (leliemotief ), het ronde hoektorentje met overkragende, achthoekige bovenverdieping en spits kegeldak met windvaantje... Het pleintje ten oosten van het kasteel, op de ets van Whitehand afgescheiden door een muur met hoektorentjes, kreeg een bakstenen balustrade met een ezelsrug. De hoek van het kasteeleiland links van de brug werd uitgerust met een gekanteeld hoektorentje met schietgaten. De apsisachtige uitbouw met de kasteelkapel in de noordgevel werd aangebracht omstreeks 1900. Leopold de Meesters oudste zoon, Emmanuel, zette rond 1932 de kroon op Charle-Alberts werk met een romantische, door ronde poorttorentjes (met spitse kegeldakjes en kettingspleten) geflankeerde poort aan het uiteinde van de brug, die ook van smeedijzeren balustrades werd voorzien.
In 1921 verschijnt voor het eerst het woord 'lusttuin' in de kadastrale legger, toepasselijk op het voormelde bosperceel van bijna 8 hectare. De stafkaart van 1930 toont een grotendeels bebost domein met het kasteelcomplex aan de zuidrand. De 'lepelvijver' en het laat-18de-eeuwse drevenpatroon worden doorkruist door een slingerende rondweg, het enige 'landschappelijke' element in het domein. Het bos bestaat voornamelijk uit zomereiken (Quercus robur), bomen met stamomtrekken tussen 2 en 2,5 m. De rechte dreven waren in de 19de eeuw beplant met bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), waarvan een groot gedeelte afstierf tijdens de droge zomer van 1976 of omwaaide tijdens de voorjaarsstormen van 1990 en vervangen werd door bruine beuken of platanen (Platanus x hispanica). Het domein bevat weinig bomen die wegens hun afmetingen, ouderdom of zeldzaamheid het vermelden waard zijn. Alleen in de meer open ruimte ten zuiden van het kasteel komen informele aanplantingen voor van typische siersoorten, namelijk wierookcipres (Calocedrus decurrens), hemelboom (Ailanthus altissima), weymouthden (Pinus strobus), treurbeuk (Fagus sylvatica 'Pendula'), treurwilg (Salix alba 'Tristis'), zwarte walnoot (Juglans nigra), blauwe atlasceder (Cedrus atlantica 'Glauca'). Geen van deze bomen is echter ouder dan de Eerste Wereldoorlog, evenmin als de vier rijen bruine beuken langs de verbindingsdreef tussen het kasteeldomein en het dorp. De oprijlaan tussen het poorthek en de brug wordt geflankeerd door in bol geschoren massieven van taxus (Taxus baccata).
Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Kasteel van Houtem
Is deel van
Ramsdonk
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Park van het Kasteel van Houtem [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134053 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.