is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein Wemmel
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd monument Kasteel van Wemmel: gevels en daken
Deze bescherming is geldig sinds
is gerelateerd aan beschermd cultuurhistorisch landschap Kasteel van Wemmel met omgeving
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Wemmel
Deze vaststelling was geldig van tot
Kasteel gebouwd in 1649 door baron Filips Taye als 'huis van plaisantie' ter vervanging van een ouder waterkasteel teruggaand op middeleeuwse site van dubbele feodale kasteelmotte uit de 12de eeuw, toebehorend aan de heren van Wemmel; kasteel sinds 1936 in gebruik als gemeentehuis, omgeven door gemeentelijk openbaar park van circa 6 hectare, met een vijver van circa 2 hectare; in de 17de en 18de eeuw met barokke parterretuin; bijna alle oude bomen werden in 1933 gerooid; openluchttheater uit interbellum; aanleg in landschappelijke stijl in 1940-1941, uiteindelijk met geasfalteerde wandelwegen en gebetonneerde oevers.
Van feodale motte tot barokkasteel
Het kasteel ten zuiden van de dorpskern behoorde van oudsher toe aan de heren van Wemmel (Wambelne), die voor het eerst worden vermeld in 1111. In 1263 ging de heerlijkheid via huwelijk over op het geslacht van Kraainem en aan het einde van de 14de eeuw op het Brusselse schepengeslacht Taye, dat tot de Franse Revolutie te Wemmel de plak zwaaide. Engelbert Taye werd in 1628 wegens ijver en verdienste voor de kroon tot baron verheven. Zijn zoon Filips liet in 1649 (volgens een jaarsteen) geheel volgens de tijdsgeest de middeleeuwse waterburcht ombouwen tot het huidige, barokke 'hof van plaisantie'. Een gravure van Harrewijn geeft een vrij gedetailleerd beeld van het lustslot in 1694. Dit beeld kan worden aangevuld aan de hand van een figuratieve kaart opgemaakt door Joos De Deken in 1711, die echter voor enkele niet onbelangrijke details afwijkt van de ets van Harrewijn.
De oorsprong als dubbele kasteelmotte met het heerlijk verblijf (in een ver verleden misschien een donjon) op een rond of halfrond eiland en het neerhof op een vierkant eiland, is op de ets van Harrewijn nog duidelijk herkenbaar. Zelfs de gracht tussen de twee eilanden bleef bewaard. Het door twee dienstvleugels geflankeerde plein voor het kasteel kan worden omschreven als het 'oude neerhof', omdat zijn oorspronkelijke functie als landbouwbedrijf in 1694 al tot het verleden behoort. Het fungeert dan als verkeersplein en de twee resterende vleugels herbergen de paardenstallen en remises. Het boerenleven, mesthoop incluis, is verbannen naar een nieuw neerhof rechts van het oorspronkelijke, buiten het zicht van de bezoekers. De schuur met het schilddak en de vleugel met de blinde, naar de toeschouwer gekeerde muur zijn vermoedelijk nog vrij nieuw en vormen met de zuidvleugel van het oude neerhof een U-vormige plattegrond. Het oude neerhof werd wellicht van zijn dwarsvleugel ontdaan om vanuit het slot de siertuin op de voorgrond beter tot zijn recht te laten komen en ook vice versa, zoals blijkt uit Philippe de Cantillons beschrijving van 1770: "Het tweede Hof, en de Tuyn hebben uitzicht op de Voorgeevel van het Huis, het welk met zyn Toorens een bekoorlyk gezicht uitmaakt, indien men het op een zekere afstand beschouwt". Harrewijn schuwt de anekdote niet. De met zes paarden bespannen koets zal de met bomen afgezoomde laan oprijden die bij het kerkplein uitmondt. (De kerk en de half in het groen verscholen pastorie staan iets te ver naar achter geschoven). Deze laan (de huidige Folletlaan), die in 1677 werd aangelegd, loopt dwars door zowel de oude als de nieuwe neerhofvleugel, waarin rondboogdoorgangen werden uitgespaard.
Ondanks het vredesverdrag van Münster (1648) was het niet helemaal rustig geworden in onze contreien; het kasteelcomplex heeft nog een defensief karakter. Bezoekers moeten het kasteeleiland betreden via een stenen brug van twee rondbogen en een houten ophaalbrug (deze details zijn zichtbaar op de figuratieve kaart van 1711), die vanuit een poorttorentje wordt bediend. Het ereplein voor het kasteel is afgezet met een lage gekanteelde muur met schietgaten en twee peperbusachtige torentjes (slechts één zichtbaar bij Harrewijn). Het kasteel bestaat uit een breed uitgebouwd volume van twee bouwlagen tussen trapgevels, links met een korte dwarsvleugel die eveneens op een trapgevel eindigt en met een smalle, vierkante traptoren in de oksel; rechts heeft het twee als risaliet uitgewerkte traveeën (door Harrewijn ten onrechte als een korte dwarsvleugel voorgesteld), die bekroond worden door een barokke top met voluten en een steekboogfronton. Een tweede, vierkante, donjonachtige toren met klokdak en uispits is ertegenaan gebouwd. Achter het kasteel doemt de bolspits van een derde toren op, maar de achterzijde blijft voor de toeschouwer grotendeels verborgen. Meer dan 300 jaar later is weinig veranderd aan het uitzicht van het kasteel, sinds 1937 onder een witgeschilderde en beraapte cementlaag.
De kasteeltuin rond 1700
De met latwerk omheinde siertuin op de voorgrond wordt door Harrewijn afgebeeld met vier grote loofwerkparterres ('parterres de broderie') met in kegel gesnoeide taxussen of buxussen op de hoekpunten. De rotonde op het kruispunt wordt in beslag genomen door een groot, halfbolvormig paviljoen met een pinakelachtig topstuk en obeliskjes – waarschijnlijk ook in latwerk en met klimplanten (wilde wingerd, kamperfoelie, klimroos, hop...) begroeid. Een monumentale, met bollen en obeliskjes bekroonde rondboogpoort, waarschijnlijk in houten latwerk, vormt de toegang tot deze parterretuin. Deze renaissancistische latwerkarchitectuur vindt haar echo in een soortgelijke constructie aan de overzijde van de tuin (helemaal op de voorgrond), in de twee hoekpaviljoenen en – op dezelfde as – in het portaal van het poorttorentje, dat aan de overkant van de brug de toegang vormt tot het kasteelplein.
Rechts van de parterretuin ligt een boomgaard, die eveneens door een padenkruis wordt ingedeeld. De blinde muur van de westelijke vleugel van het nieuwe neerhof is bespannen met leifruit. De tot 120 m brede vijver die het kasteelcomplex als een boog omgeeft, is niet de primitieve slotgracht; de oude slotgracht heeft haar oorspronkelijke contouren behouden en wordt door een boogvormige, met bomen beplante dijk van de grote vijver gescheiden. De oevers van de vijver worden overschaduwd door een dubbele bomenrij en om de 60 m staan eigenaardige constructies – één bouwlaag, een rechthoekig grondplan, twee kleine vensters in de naar het water toegekeerde gevel, deuropeningen in de smalle zijgevels, geen dak. Op het dijkje dat de oude slotgracht van de vijver scheidt, toont Harrewijn nog twee van dergelijke bouwsels, nu van achteren gezien, zonder vensters maar met een deurgat. Naar de functie van deze raadselachtige gebouwtjes is het gissen en de Cantillons beschrijving van 1770 bevat geen verklaring: "De boorden van die halve Cirkel [dit is de grote vijver] zyn beplant, met eene dubbele ry Boomen, tussche dewelke men op gelyke afstand vierkante tichgelsteenen vind, in gedaante van deuren, en van boven open". Gaat het misschien om bakstenen loerhutten voor jagers op waterwild?
De 19de eeuw
In de loop van de 18de eeuw verdwijnt de gracht tussen het kasteel en het neerhof en daarmee ook de brug en de poorttoren. Op een figuratieve kaart, opgemaakt in 1769-1770 door C.J. Everaert, en op de Ferrariskaart (1771-1778) is het kasteeleiland tot één geheel versmolten met het neerhofeiland, dat nu ook volledig in beeld komt. De eerstvolgende kaart met het kasteeldomein van Wemmel is de 'Carte topographique de Bruxelles et de ses environs', een gegraveerde kaart op ongeveer 1/34.000, gepubliceerd in 1810 door voormalig artilleriekapitein Guillaume De Wautier. Op een manuscriptversie op schaal circa 1/5.000, die vermoedelijk gelijktijdig met de gegraveerde kaart werd opgemaakt of misschien als uitgangspunt ervoor heeft gediend (en voor sommige gedeelten tot 1821 werd bijgewerkt), zijn de vleugels van het door Harrewijn afgebeelde 'nieuwe neerhof ' herleid tot muren. Het meer dan één hectare grote neerhofeiland wordt weergegeven als een in dertien bedden verdeelde tuin – moestuin of misschien de gebruikelijke combinatie van groenten en siergewassen, 'nut en sier'. De oude slotgracht wordt nog steeds van de grote vijver gescheiden door een boogvormige dijk. Ten oosten van het domein bevindt zich het watermolencomplex, waarvan ook een brouwerij en een distilleerderij deel uitmaken.
In 1792 huwt graaf Jean-Antoine vander Noot, heer van Haren, met één van de laatste Tayes. Zijn zoon François (voluit François-Marie-Joseph vander Noot, °1770-†1837) wordt in 1831 als primitieve eigenaar én als bewoner genoemd. In de Primitieve kadastrale legger komt het prefix 'lust' of de term 'vermaak' echter niet voor, maar dat kan te verklaren zijn door de persoonlijke instelling van de ambtenaar van het kadaster, want zelfs het kasteel wordt gewoon als 'huis' omschreven. De Primitieve kadasterkaart die P.F.J. Sablon in 1821 uittekende, sluit nauw aan bij De Wautier, maar gaat meer in detail over het uitzicht van het tuinperceel 595. Het is 59,5 are groot en komt overeen met de tuin met de broderieparterres en de latwerkarchitectuur op de ets van Harrewijn. De centrale, op het kasteel georiënteerde oost-westas en de noord-zuidas die daar loodrecht op loopt, worden allebei afgebeeld met een middenstrook, een 'plate-bande' van gazon, bloemen, rozen... Het aanpalende perceel (nr. 597), dat beantwoordt aan de boomgaard op de ets van Harrewijn, wordt ook als tuin omschreven. Van de twee vleugels van het 'nieuwe neerhof ' is in 1821 geen spoor meer te bekennen. De slotgracht (nr. 592) wordt nog steeds door een boogvormige dijk van de grote vijver gescheiden. De strookpercelen langs de oevers van de vijvers (nrs. 588 en 590) worden als 'dreef ' omschreven, waaruit kan worden afgeleid dat ze zoals in 1696 nog steeds met bomen beplant zijn. Kortom: op het eerste gezicht is er sinds 1694 niet zoveel veranderd.
Oude structuur met appendix in landschappelijke stijl
Na de dood van vander Noot wordt het domein aangekocht door graaf Guillaume-Bernard de Limburg-Stirum, ex-militair en burgemeester van Wemmel. Waar de meeste kasteeldomeinen in de loop van de 19de eeuw landschappelijk worden heraangelegd, behoudt Wemmel zijn 17de-eeuwse uitzicht en lay-out. Dit duidt niet noodzakelijk op verwaarlozing of immobilisme. De graaf laat in 1865 de zuidvleugel van het (oude) neerhof slopen en de resterende vleugel verbouwen. Het verlies aan bedrijfsruimte wordt gecompenseerd door een nieuw complex aan de zuidelijke oever van de grote vijver: een ommuurde moestuin van 19,5 are met een tuinierswoning en een schuurtje en serres ((ongeveer de helft van wat op de stafkaart van 1877 als sierplantsoen herkenbaar is, wordt in de kadastrale legger niet als lusttuin maar als hof omschreven). Bovendien laat de landschappelijke stijl, die in de 19de eeuw domineert, het kasteeldomein van Wemmel niet helemaal onberoerd. "Langs de kant van het westen zijn de vijvers bijna gansch gevuld met gras bezaend en met bloemen en vreemde gewassen versierd" merkt een ooggetuige in 1856 op. De kleine rechthoekige vijver ten westen van de laan naar de kerk (perceel nr. 594) wordt op de stafkaart van 1877 inderdaad als weiland weergegeven en aan de noordrand ziet men iets wat een brede struikenborder zou kunnen zijn. Op deze kaart zijn op voormalige landbouwgrond ten zuiden van het domein nog andere tekenen van landschappelijke omkadering te zien. Ten westen en ten zuiden van het nieuwe moestuincomplex wordt een sierplantsoen van bijna 2 hectare afgebeeld, dat door brede, slingerende en met struiken afgezoomde wandelpaden wordt ontsloten.
De stafkaart van 1877 geeft in stippellijn ook de indeling weer van de oude parterretuin – nog steeds met zijn centrale as – en van een rotonde op het oude neerhof voor het kasteel. Dit ereplein kunnen we bewonderen op een litho van M. Vasseur in 'La Belgique pittoresque' (1872-1878) – een bolle 'corbeille' met inlegplanten. De omlijsting van het kasteel met enkele grote, moeilijk te determineren bomen, doet landschappelijk aan. Op de stafkaart van 1891 wordt het wegenpatroon van het landschappelijk aanhangsel ten zuiden van de nieuwe moestuin afgebeeld als een Sint-Andrieskruis met een grote rotonde op het kruispunt.
Guillaume de Limburg Stirum was toen net overleden en het kasteeldomein was in onverdeeldheid eigendom van zijn negen kinderen, maar werd bewoond door zijn zoon Engelbert, die ook de burgemeesterssjerp had overgenomen. In die periode duiken de eerste foto's en ansichtkaarten op. Interessant is een foto vanuit het zuiden genomen tijdens de Eerste Wereldoorlog: het kasteel omgeven door hoge platanen, beuken (wellicht rode), linden, Italiaanse populieren... en het in 1865 vernieuwde koetshuis met zijn grote, getrapte dakvensters, begroeid met leifruit – breed uitwaaierende spalierbomen, palmetten met dertien en zeven takken (vermoedelijk perelaars), een rozenperk links op de voorgrond, kasseiverharding afgewisseld met kort geschoren grasstroken. De gieter naast de deur suggereert intensief onderhoud. De stafkaart van 1924 toont het kasteeldomein van Wemmel tijdens de laatste dagen van het bewind van de familie de Limburg Stirum. De formele tuin voor het kasteel is vervangen door onderhoudsvriendelijk gazon, de landschappelijke appendix in het zuiden is voor de helft in boomgaard omgezet en de rotonde met het Sint-Andrieskruis is verdwenen. In de straten ten zuiden van het domein is de eerste lintbebouwing verschenen; burgemeester Engelbert had met succes geijverd voor een tramverbinding met Brussel, nog geen 8 km verwijderd, en het verstedelijkingsproces was begonnen.
Gemeentehuis en openbaar park
Sophie de Limburg Stirum, het op één na jongste kind van Willem-Bernard, schonk bij haar overlijden in 1927 het kasteel en het park aan de gemeente Wemmel. Het proces van overdracht nam bijna tien jaar in beslag en ging gepaard met de afbraak van het koetshuis, een volledige kaalkap en de verkaveling en lintbebouwing van de periferie van het domein (langsheen de Steenweg op Merchtem en de Maalbeeklaan). Landschaps- en tuinarchitect Jules Buyssens, voortrekker van de 'Nouveau jardin pittoresque' tijdens het interbellum, was in 1933 getuige van de hecatombe die de uiteindelijke overdracht van eigendom voorafging. Alle bomen werden gemerkt – echte "monuments végétaux" waarvan hij de verkoopwaarde overigens belachelijk klein achtte – "tweehonderdjarige bruine beuken, gigantische zilverlinden, enorme Hollandse linden, majestueuze platanen". De energieke tussenkomst vanwege de overheid, waarop hij hoopte, bleef achterwege. Slechts enkele bomen, waaronder een witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), hebben de slachting overleefd. Het kasteel werd als gemeentehuis ingericht, maar de manier waarop de bepleistering van de gevels werd verwijderd en vervangen door een beraapte cementlaag, riep heel wat protest op, onder meer van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen.
Het gemeentepark van Wemmel is vermoedelijk één van de laatste kasteeldomeinen die rond 1940 – bijna in het midden van de 20ste eeuw – in landschappelijke stijl werden heraangelegd (de aanleg wordt pas kadastraal geregistreerd in 1981). De contouren van de 'halve Cirkel', zoals de Cantillon de grote vijver bijna twee eeuwen eerder had omschreven, zouden voortaan eerder aan het silhouet van een stuifzwam doen denken, met een brugje over de steel. Een eilandje en brugjes met schilderachtig vlechtwerk van cementen takimitaties behoorden uiteraard tot het programma. De wandelwegen, uiteindelijk geasfalteerd, slingeren zich langs de betonnen oevers van de nieuwe vijver. Een gevarieerde landschappelijke beplanting zou de gebeurtenissen van 1933 doen vergeten. Ze omvatte bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), witte en rode paardenkastanje (Aesculus hippocastanum, A. x carnea), Corsicaanse, Oostenrijkse en weymouthden (Pinus nigra subsp. laricio, P. n. subsp. nigra, P. strubus), moerascipres (Taxodium distichum), vederesdoorn (Acer negundo), tranenden (Pinus wallichiana), treures (Fraxinus excelsior 'Pendula')... en zelfs enkele minder courante soorten als doodsbeenderenboom (Gymnocladus dioicus), Kaukasische vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) en Chamaecyparis lawsoniana 'Wisselii'. Achter het kasteel werd een klein openluchttheater gebouwd, waarin elementen van de 'Nouveau jardin pittoresque' doorschemeren in de omlijsting van de amfitheatervormige publiekstribune in breuksteen met beplantingsstroken. De ruïne van een verdwenen aanbouw met een torenachtige uitsprong dient niet alleen als onderbouw van het terras maar ook als romantisch decor achter het theaterpodium. De in 1677 aangelegde dreef, die door het neerhof liep, werd verbreed tot de huidige Folletlaan. In de ruimte tussen de Folletlaan en de Kaasmarkt, waar ooit het neerhof, de parterretuin en de kleine vijver lagen, werd in 1967 het huidige plantsoen aangelegd.
Bron: DENEEF, R., 2011. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Noordwestelijk Vlaams-Brabant: Affligem, Asse, Grimbergen, Kapelle-op-den-Bos, Londerzeel, Meise, Merchtem, Opwijk, Wemmel, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Van Damme, Marjolijn
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Kasteel van Wemmel
Is deel van
Dr. H. Folletlaan
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein Wemmel [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134078 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.