erfgoedobject

Kasteeldomein van Wilder

bouwkundig / landschappelijk element
ID
134116
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134116

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteeldomein van Wilder
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Wilder
    Deze vaststelling is geldig sinds

  • omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel van Wilder
    Deze vaststelling was geldig van tot

Beschrijving

Laat-classicistisch kasteel, gebouwd rond 1817-1820 in opdracht van baron Charles-François van der Linden d’Hoogvorst ter vervanging van een waterkasteel uit 1620, aangepast en uitgebreid in 1911 naar ontwerp van architect Octave Flanneau (1860-1937); kasteel omgeven door landschappelijk park van nagenoeg 15 hectare van het type 'rivierlandschap', eveneens aangelegd rond 1817-1820, met ommuurde moestuin, ijskelder en oranjerie.

Van feodale motte tot barokkasteel

De oudste afbeelding van het kasteel van Wilder komt voor in de albums van hertog Karel van Croÿ (Wilder was feodaal verbonden met Heverlee): een figuratieve kaart, tussen 1596 en 1601 opgemaakt door Pierre de Bersacques. Van het hoofdgebouw ontbreekt het dak, want het kasteel werd in 1578 verwoest door de soldaten van Bossu en was twintig jaar later nog steeds een ruïne. Het had twee verdiepingen en een vierkante plattegrond met een uitbouw aan de oostzijde, mogelijk de slotkapel. Het werd langs drie zijden omringd door een binnenplein, aan de grachtzijde afgeschermd door een hoge muur die evenwijdig liep met de muren van het hoofdgebouw en die van hoektorens was voorzien. Aan de inkleuring te oordelen ging het waarschijnlijk om baksteenbouw. De twee gekanteelde poorttorentjes op de buitenoever van de slotgracht vormden wellicht de toegangen tot het kasteeleiland maar van ophaalbruggen valt niets te bespeuren. Ten noorden van het kasteel, buiten de ringgracht, vormden drie lage, losstaande gebouwen een soort neerhof. Links onderaan wordt de watermolen ('Cammemolen') afgebeeld en de met bomen afgezoomde laan rechts vormde de oprit naar het kasteel. Het kasteel wordt voor het eerst vermeld in 1365 en is vermoedelijk ook in die periode gebouwd, maar de site is ouder. Het halfronde eilandje ten zuiden van het kasteeleiland – op de tekening van de Bersacques met twee bomen – is waarschijnlijk een donjonmotte uit de 12de of de 13de eeuw. Het kasteel zou dan gebouwd zijn op de plaats van het oorspronkelijke neerhof, nadat de woontoren werd afgebroken. Hoogmiddeleeuwse kasteelmottes met twee eilanden voor respectievelijk een hooghof en een neerhof, waar zich een dergelijke verschuiving heeft voorgedaan, zijn niet uitzonderlijk. De heer van Wilder speelde een belangrijke rol in Kampenhout: hij bezat het exclusieve jachtrecht in de hele parochie, benoemde de koster, de kerk- en armenmeesters en stelde de veldwachters aan; hij oefende er ook de middelste en de lage rechtsmacht uit en in de talrijke cijnzen en renten.

Het barokkasteel op een ets van Harrewijn naar een tekening van Jacques Van Croes van omstreeks 1690 dateert uit de jaren 1620. Het nieuwe kasteel had een L-vormige plattegrond, maar bij de heropbouw werd ruim gebruik gemaakt van de funderingen en wellicht ook van hele muurpartijen van het 14de-eeuwse kasteel. Het heropgebouwde kasteel werd in 1629 als bruidsschat dankzij zijn huwelijk met de dochter van de vorige eigenaars, eigendom van de graaf van Kruikenburg (Ternat), Filips Francis de Fourneau. Het barokke manifesteerde zich vooral in de drie grote, door voluten geflankeerde dakvensters in de vorm van halsgevels, de bogengalerij op de begane grond daaronder, de toren met ajuinspits in de oksel van de L en de inrijpoort, in de muur die – zoals in de oude versie – het binnenplein langs de westzijde afschermde. Een tweede toren zit grotendeels verborgen achter de hoge schilddaken; alleen de top (een lantaarn) is zichtbaar. De afsluitmuren langs de niet bebouwde oevers van het kasteeleiland bleven behouden; het uitzicht op de omgeving werd niet zo belangrijk geacht. Desondanks liet de Fourneau in 1630 een "dubbel dreve van ollemen" aanplanten. Gaat het om de huidige Wildersedreef, waarvan ook wordt beweerd dat hij pas in 1687 werd aangeplant? Rechts op de ets vangen we ook een glimp op van een omheinde of met hagen omgeven parterretuin met een padenkruis en bedden met loofwerk ('parterres de broderie'). Deze tuin valt grotendeels samen met het oude donjoneiland, dat door een landengte met het kasteeleiland verbonden werd. Het balkon met het opengeslagen venster op de eerste verdieping van het kasteel illustreert de wijze waarop van deze besloten tuin optimaal genoten werd: van bovenaf. Het poortje in de zuidmuur was in de eerste plaats bedoeld voor het onderhoudspersoneel.

De Franse tuin

Deze barokke eilandtuin vinden we terug op de Ferrariskaart (1771-1778). Ten westen van het kasteelcomplex ligt bovendien een sterrenbos in de vorm van een trapezium, omgracht en afgelijnd met bomenrijen, geen echt bos maar een 'bosquet regulier' van bijna 1,5 hectare met door kleine bomen, hagen of palissades afgezoomde laantjes die een zesarmige ster vormen, struikmassieven en open plekken – een uit de klassieke tuinkunst stammend element. Het eilandje in de ovale waterpartij ten oosten van het kasteel laat vermoeden dat die niet louter als reservoir voor de watermolen fungeerde, maar ook een sierfunctie had. De geometrische tuinen rond het kasteel van Wilder waren bescheiden in vergelijking met andere 'Franse' tuinen in de regio – bijvoorbeeld het kasteel d'Overschie te Neerijse of het Prinsenkasteel te Grimbergen – maar duidelijk als dusdanig herkenbaar en representatief voor tientallen kleinere landgoederen in de omgeving. Een schilderij van P. Collin uit de late 18de eeuw toont het kasteel – toen nog in handen van de familie de Fourneau – vanuit het westen. Sinds 1690 heeft het enkele tijdstypische veranderingen ondergaan: de barokke halsgeveldakvensters werden vervangen door meer bescheiden dakvensters en het kasteel werd opengelegd naar de omgeving. De circa 3 m hoge muur die de binnenplaats langs drie zijden afsloot werd verlaagd tot circa 1 m en de renaissancepoort met het driehoekige fronton heeft plaats geruimd voor een open doorgang, geflankeerd door hoge pijlers met siervazen (er is geen hek te zien). De houten brug over de slotgracht leidt naar het neerhof ten noorden van het kasteel, de brug voor de hoofdingang met de pijlers – vermoedelijk nog dezelfde vlonder als 1690 – geeft uit op het sterrenbos. De parterretuin komt niet in beeld.

De Engelse tuin

In 1817 werd het kasteel van Wilder samen met 218 hectare grond verkocht aan baron Charles-François van der Linden d’Hoogvorst, halfbroer van Emmanuel die in 1830 als lid van het 'voorlopig bewind' België mee boven de doopvont zou houden. Het 17de-eeuwse kasteel werd afgebroken en vervangen door sober, witgepleisterd, laat-classicistisch landhuis, elf traveeën breed, met twee bouwlagen en een mezzanine onder een laag schilddak. Een groot gedeelte van de funderingen van het oude kasteel werden daarbij hergebruikt. Het nieuwe wagenhuis valt eveneens samen met een van de vleugels van het oude neerhof; de naar de tuin toe gekeerde westzijde met de vijf rondboogpoorten heeft alle kenmerken van een 19de-eeuws wagenhuis, maar in de achtergevel en de vlechtingen van de zijpuntgevels is het 18de-eeuwse gebouw nog duidelijk zichtbaar. De vijf rondboogpoorten worden ten onrechte als recyclage van de rondbooggalerij van het afgebroken kasteel beschouwd, maar noch de profielen van de boogomlijsting – bij het wagenhuis met sluitstenen -, noch de pijlers of pilasters waarop ze rusten stemmen overeen. Totaal nieuw is de grote oranjerie op 200 m ten westen van het kasteel: een imposant gebouw van zeven traveeën met, langs de park- of zuidzijde, hoge rondboogvensters die doorlopen in vierkante bovenlichten. De acht siervazen op de pilasters tussen de traveeën lijken door de dakrand heen te steken. Halfweg tussen het kasteel en de grote oranjerie en op dezelfde lijn stond een kleiner gebouw dat in de kadastrale legger eveneens als oranjerie wordt omschreven. Tussen de twee in bevonden zich zes langwerpige constructies (3 m bij 25 m), ongetwijfeld koude kassen of kweekbakken. Nieuw waren ook de portierswoning met mezzanine en schilddak, de boerderij met stallingen, die op de plaats van de watermolen werd opgetrokken en, in een bebost gedeelte van het domein, een ijskelder (een 'ei' met een recht sas). De oorspronkelijke isolerende beplanting van het ijskelderheuveltje met taxussen (Taxus baccata) is nog aanwezig en het heuveltje is ook dichtbegroeid met bosbingelkruid (Mercurialis perennis), nochtans een soort met een uitgesproken voorkeur voor grote en oude bossen.

Het landschappelijke decor werd eveneens grondig vernieuwd. Alles wat naar rechtlijnigheid en regelmaat zweemde – grachten, eilanden, parterres, sterpatronen – werd opgeruimd. De Molenbeek, die van zuid naar noord doorheen het domein loopt en de kasteelgrachten van water voorzag, werd verbreed en vlak voor de nieuwe boerderij opgestuwd, zodat een tot 30 m brede vijver ontstond met gebogen of zachtjes golvende oevers, die ook de ringgracht van het voormalige sterrenbos omvatte. Het trapezium van het sterrenbos bleef herkenbaar in de 600 m lange 'meander' of serpentine die deze vijver doorheen het park beschrijft en die, versmallend tot een slingerend, 10 m breed kanaal, eindigt aan de voet van de oranjerie. De nagestreefde illusie laat zich raden: een statige rivier tegen een achtergrond van natuurlijk aandoende bosmassieven (de in de kadastrale legger als hakhout omschreven percelen 466 en 467 met hun gegolfde randen). Bucolische 'rivierlandschappen', als het kon met meanders of eilandjes, waren een populair motief tijdens de hele 19de eeuw, ook in de vroegste landschappelijke ('Engelse') parken. Bij gebrek aan een echte rivier werden onooglijke beekjes opgestuwd of uitgegraven om deze illusie te creëren. Het spectaculairste voorbeeld voor België is het kasteelpark van Laken. In het 'Engels' park van Wilder – de hakhoutpercelen inbegrepen nagenoeg 15 hectare – wordt de illusie van een rivierlandschap nog versterkt door twee in rotswerk verpakte cascades: een kleine in het zuiden van het park, waar de Molenbeek in de vijver stroomt, en een grote nabij de boerderij, ten noordoosten van het kasteel.

De moestuin lag achter de oranjerieën en de kweekbakken ten noorden van het kasteel: een ommuurd, driehoekig perceel van 1 hectare 26 are. De ceremoniële oprit vertrok in de noordpunt van het domein en slingerde via een brug over de westelijke rivierarm naar het kasteel toe. In het visuele kat-en-muisspel ten opzichte van het kasteel en de oranjerie speelden groepjes bomen een belangrijke rol, onder meer de nog bestaande groep van zeven oosterse platanen (Platanus orientalis) niet ver van de brug, die samen met een tulpenboom (Liriodendron tulipifera), enkele bruine beuken (Fagus sylvatica ‘Atropunicea’) en wellicht ook een groepje Oostenrijkse den (Pinus nigra subsp. nigra) tot de oorspronkelijke beplanting behoort. De oprijlaan takte iets voorbij de brug af naar de zuidwestelijke punt van het domein en koerste verder in westelijke richting naast de beboste oevers van de Weesbeek. Het Primitief kadasterplan geeft in het zuidoostelijke, grotendeels beboste gedeelte van het domein geen wegen of paden weer. Pas op de eerste stafkaart, opgemaakt in 1864, wordt de ontsluiting van dit gedeelte gedetailleerd: een weg die min of meer evenwijdig loopt met de 'rivier' en een ovale lus die ervan aftakt. De Brusselse archivaris en historicus Alphonse Wauters moet rond 1850 Wilder hebben aangedaan. De Wildersedreef met zijn vier rijen bomen vond hij schitterend, maar het kasteel ("moderne et fort simple") maakte weinig indruk. Het park was volgens hem vooral met populieren beplant; voor iemand die niet uitmunt in dendrologische kennis kunnen dit alleen aar Italiaanse populieren (Populus nigra 'Italica') geweest zijn, voor iedereen herkenbaar. Op een litho uit 1830 zijn nogal wat zuilvormige bomen te zien, wellicht Italiaanse populieren, maar andere zuilvormige cultivars, bijvoorbeeld van zomereik (Quercus robur 'Fastigiata'), werden toen al druk verhandeld.

Neogotiek, 'beaux-arts' en golf

Het rond 1820 vastgelegde patroon overleefde alle opeenvolgende eigenaars. Charles van der Linden d’Hoogvorst, gedurende bijna dertig jaar burgemeester van Kampenhout, overleed in 1847. Zijn weduwe en zijn dochter verkochten het domein van Wilder in 1854 aan graaf Anatole d’Alcantara, die het in 1861 opnieuw te koop stelde. Koper was Hortense de Putte, echtgenote van burggraaf Maximilien-Antoine de Spoelberch, eigenaar van het Groot en het Klein Park te Lovenjoel. Zij schonk het aan haar dochter Julienne, gehuwd met baron Jean de Vinck de deux Orp, burgemeester van 1877 tot 1888, die een aantal wijzigingen doorvoerde. In de moestuin werden serres gebouwd, het koetshuis werd vergroot en de hoeve werd van spitsboograampjes voorzien. Een gotisch kleedje kreeg ook een als pakhuis gebruikt gebouw langs de Balkestraat in de noordoosthoek van het domein. In 1911, na het overlijden van de weduwe van Jean de Vinck, werd het domein geërfd door haar kleinzoon Raymond Henri de Vinck de deux Orp. Hij liet het kasteel voor een laatste maal verbouwen – in de eerste plaats vergroten (de bebouwde oppervlakte nam toe van 500 tot 670 m²), maar ook het uitzicht veranderde grondig.

Octave Flanneau, die rond 1904 het kasteel De Vorst (of d'Overschie) te Grimbergen had vormgegeven, tekende de plannen: een door Lodewijk XVI geïnspireerde beaux-artsstijl, die tijdens het eerste kwart van de 20ste eeuw in hogere kringen bijzonder populair was (onder meer bij de koninklijke familie). Het schilddak werd voorzien van dakkapelletjes met oeils-de-boeuf en ingekort; de mezzanine verdween onder een mansardedak met dakvensters. De drie middelste traveeën van de oostgevel werden samengevoegd tot een middenrisaliet met rondbogige vensterdeuren en een door balustrades geflankeerd bordes onder een driehoekig fronton met een oculus. De westgevel met de hoofdtoegang werd grondiger aangepakt: het aantal traveeën werd herleid tot zeven, de middentravee werd uitgewerkt tot een half vooruitstekend torenvolume met een balkon op de verdieping, hoge boogvensters, geaccentueerd door een monumentaal boogfronton met een wapenschild dat zich aftekent tegen een gemansardeerd tentdak. Een met balustrades omgeven terras strekt zich uit voor de vijf middelste traveeën. De monumentaliteit wordt vooral aan die zijde benadrukt door geblokte lisenen. Dit soort van architectuur ging vaak samen met de aanleg van een 'Franse tuin'. De revival van de regelmatig-geometrische, 'Franse' tuinstijl aan het einde van de 19de eeuw, vooral onder impuls van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, de 'style Duchêne', heeft ook Wilder niet onberoerd gelaten. Op oude ansichtkaarten is voor de westgevel van het kasteel een geometrische parterretuin met een padenkruis en een centrale rotonde te zien, maar die heeft geen sporen nagelaten. De fraaie buxusparterre nabij de portiersloge, de met buxus afgeboorde rozenperken in het verlengde daarvan, de tuinvaas in voornoemde buxusparterre en ook de andere, over het park verspreide vazen, dateren eveneens uit deze periode en werden waarschijnlijk, samen met de verdwenen parterre voor het kasteel, door dezelfde ontwerper bedacht.

De enige constructie die in tuinkunstige termen als een ‘fabriekje’ kan worden beschouwd, is de Onze-Lieve-Vrouwekapel in de zuidpunt van het park, zoals de ‘toren’ van het kasteel eveneens met een gemansardeerd tentdakje op vier Corinthische zuiltjes, in de stijl van het gerenoveerde kasteel. Het werd gebouwd uit erkentelijkheid voor de behouden terugkeer van Raymond de Vinck uit de Eerste Wereldoorlog. Raymond de Vinck bleef vrijgezel, maar adopteerde een van de zonen van zijn zuster, graaf Baudouin de Broqueville (kleinzoon van graaf Charles de Broqueville en tweemaal Eerste Minister in 1911-1918 en 1932-1934), die in 1956 zijn intrek nam in het kasteel. In 1933 werden de vier rijen bruine beuken langs de Wildersedreef op vijf exemplaren na gerooid en vervangen door de huidige platanen, intussen met stamomtrekken van meer dan 2 m. Uit de huidige samenstelling van het bomenbestand kan worden afgeleid dat er tijdens het interbellum en ook na de Tweede Wereldoorlog een weldoordacht aanplantingsbeleid werd gevoerd, waarbij naast courante soorten ook rariteiten zoals geelhout (Cladrastis lutea) en bitternootchicory (Carya cordiformis) aan bod kwamen.

De aanleg in 1989 van een golfterrein van achttien holes over 65 hectare (De ‘Golf & Business Club Kampenhout’) in de kouters ten westen en ten noorden van het kasteeldomein en in het zuidelijke gedeelte van het kasteelpark, was de enige fundamentele wijziging sinds 1820, die de structuur van het Engels park bovendien ongemoeid liet. Bij de keuze van het beplantingsassortiment kregen de eigenaars advies van Philippe de Spoelberch, eigenaar van het domein Herkenrode te Wespelaar en van het arboretum van Wespelaar. Zo zou het golfterrein mettertijd uitgroeien tot een van de belangrijkste arboreta van België. Omdat vooral lindesoorten (Tilia sp.) goed lijken te gedijen, zal in de toekomst – in het kader van de uitbouw van nationale collecties – de nadruk vooral op dit plantengeslacht komen te liggen. Binnen de 'roughs' en in de oeverzones van de waterpartijen is er ook ruimte voor natuurlijke ontwikkelingen en natuurbeheer. Het opduiken van soorten als platte rus (Juncus compressus) en bosorchis (Dactylorhiza fuchsii) op plaatsen die tot 1989 als akker in gebruik waren, spreekt in dit verband boekdelen. Het Torfbroek* ligt tenslotte niet veraf.

Merkwaardige bomen (opnamen 30 augustus en 5 september 2002)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.

  • 1. Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera) 507 (130)
  • 6. gewone plataan (Platanus x hispanica) 409
  • 8. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 440
  • 10. gewone plataan (Platanus x hispanica) 438
  • 29. donkerrode bastaardpaardenkastanje (Aesculus x carnea 'Briotii') 329
  • 41. Amerikaans geelhout (Cladrastis lutea) 184 (120) – gesneuveld in 2005
  • 71. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 546 (100)
  • 72. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 480
  • 73.oosterse plataan (Platanus orientalis) 341
  • 77. oosterse plataan (Platanus orientalis) 414 (40)
  • 80. gewone plataan (Platanus x hispanica) 432
  • 81. Hollandse linde (Tilia x europaea) 358
  • 82. Noorse esdoorn (Acer platanoides) 384
  • 86. Noorse esdoorn (Acer platanoides) 394 (120)
  • 89. bitternoothickory (Carya cordiformis) 174
  • 98. canadapopulier (Populus x canadensis) 377
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Kampenhout, art. 237 nrs. 77-102 en art. 2737 nrs. 10 en 24 (de hierbij horende kadastrale opmetingsschets van 1911 is onvindbaar).
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschetsen Kampenhout 1877/14, 1880 nr. 17, 1883 nr. 10, 1885 nr. 48 en 1886 nr. 8.
  • DENEEF R. (red.), Historische tuinen en parken van Vlaanderen: Bierbeek, Boutersem, Glabbeek, Oud-Heverlee, in Cahier M&L nr. 9, Brussel, afdeling Monumenten & Landschappen, 2004, p. 67-83 en p. 93-95.
  • DUCHÊNE M. e.a., Henri et Achille Duchêne, architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Editions du Labyrinthe, 1998.
  • DUQUENNE X., Het park van Wespelaar. De Engelse tuin in België in de 18de eeuw, Brussel, Wespelaar, Ph. de Spoelberch, 2002, p. 35.
  • LAUWERS J., Kampenhout, hoofdmeierij en bakermat van Beethovens stam, Gemeentebestuur Kampenhout, 1975, p. 47-55.
  • LAUWERS J., Geschiedenis van Berg, Buken, Kampenhout en Nederokkerzeel, Gemeentebestuur Kampenhout, 1992, p. 376.
  • MINNEN B., Het hertogdom Aarschot onder Karel van Croÿ (1595-1612), kadasters en gezichten, Gemeentekrediet van België, 1993, plaat 88, p. 288.
  • TACK G., VAN DEN BREMT P. & HERMY M., Bossen in Vlaanderen – een historische ecologie, Leuven, Davidsfonds, 1993, p. 267, 271 en 277.
  • VAN DAMME M., Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen. Inventaris van het bouwkundig erfgoed: gemeente Grimbergen, Brussel, Afdeling Monumenten en Landschappen, 2005, p. 32.
  • VAN LOO A. e.a., Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, Mercatorfonds, 2003, p. 308-309.
  • VERBESSELT J., Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw (XI), Brussel, Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1972, p. 217.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, VII (heruitgave van de editie van 1855), Bruxelles, Editions Culture et Civilisation, 1972, p. 230.

Bron: DENEEF, R., 2009. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Ten noordoosten van Brussel: Kampenhout, Kraainem, Machelen, Steenokkerzeel, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Zemst, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; De Jaeck, Herlinde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    Kasteel van Wilder

  • Is deel van
    Kampenhout


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein van Wilder [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134116 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.