Teksten van Kasteeldomein Rubenskasteel

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134157

Kasteeldomein Het Steen (Rubenskasteel) ()

Kasteeldomein van 26 hectare met landschappelijk park en dreef aangelegd bij Het Steen, een door Rubens in 1635-1640 bewoond buitengoed. Het kasteel met neerhof werd vanaf 1875 historiserend gerestaureerd onder leiding van architect Eugène Carpentier en in 1914 door Guillaume-Chrétien Veraart. Bepalend voor het huidige parkuitzicht was de aanleg uit 1875-1882, die een formele tuin combineerde met een aanleg in landschappelijke stijl.

Het buitengoed van een beroemde bewoner: schilder Peter Paul Rubens (1635-1640)

Peter Paul Rubens kocht in 1635, op het hoogtepunt van zijn roem en enkele jaren voor zijn dood, het 'hoff ten Steene' als buitengoed of 'huis van plaisantie'. Op enkele landschapsschilderijen die hij tussen 1635 en 1640 maakte, toont hij zijn buitengoed vanuit verschillende hoeken. In het 'herfstlandschap' uit de Londense National Gallery blikt de schilder vanuit het oosten naar het kasteel. Het realisme in de weergave van de topografie is -in tegenstelling tot wat men soms denkt- vrij groot: de geul van de Barebeek (met een houten brugje) rechts op de voorgrond van het 'herfstlandschap' met iets verderop de meander van de Zenne tussen Eppegem en Weerde. De rechte dubbele dreef naar Elewijt-dorp, die nu de voorgrond van het 'herfstlandschap' zou vormen, moet nog worden aangelegd. Het kasteel op het 'herfstlandschap' is duidelijk herkenbaar als een traditionele bak- en zandsteenbouw (witte zandsteen voor de speklagen, vensterkozijnen en plint), met getrapte zijgevels en dakkapellen en een hoge ingangstravee met een zadeldak, die door de eeuwen heen alle verbouwingen en restauraties heeft overleefd. Het 'tornooi' laat het gebouw vanuit het zuiden zien. Vanuit die hoek oogt de architecturale opbouw van het kasteel veel minder homogeen en traditionalistisch, met renaissancistische elementen zoals de bogengalerij op de verdieping en het torentje met klokdak en ajuinspits, maar ook archaïsche elementen zoals de ronde, gekanteelde hoektoren, het overkragende spietorentje ('peperbus') aan de andere kant, de poorttoren onder een zadeldak in het midden. De site is omgeven door een brede gracht, een situatie die ook op het schilderij ‘kasteelpark’ uit het Kunsthistorisches Museum Wien te zien is.

Rubens kocht een buitengoed dat terugging op een middeleeuwse motte

Het gebouw, een gesloten complex met vier vleugels, stamde wellicht af van het middeleeuwse neerhof, dat in de loop van de 14de, 15de of 16de eeuw werd 'gecastelliseerd'. Het historische opperhof met stenen mottetoren (naar waar het Steen is genoemd) bevond zich op een apart eilandje. Volgens Verbesselt zou de motte met toren of donjon ontstaan zijn uit de 11de-12de-eeuwse machtsstrijd tussen de heren van Berthout en de machtige graven van Leuven, de latere hertogen van Brabant. Niet toevallig ligt de site op een kruispunt van gemeentegrenzen. Vilvoorde en Houtem vielen zeker onder de invloedssfeer van de hertogen van Brabant, terwijl Elewijt en Eppegem tot het machtsterritorium van de Berthouts behoorden. Een versterking bouwen op het snijvlak van twee invloedssferen past in de militaire logica van toen. En ook al verloor de toren gaandeweg zijn militaire betekenis, hij bleef wel een statussymbool. Rubens zelf zag er misschien een interessant uitkijkpunt over het landschap in?

Dat dergelijke sites van een tot kasteel omgebouwd neerhof in combinatie met een oude mottetoren ondanks hun functieverlies en veranderde smaak nog lang standhielden, bewijst het bestaan van andere gelijkaardige sites, zoals het oude kasteel van Boutersem, de toren van Terheiden in Rotselaar, vermoedelijk ook Kruikenberg in Ternat, Blaasveld, Zevenbergen in Ranst. De mottetoren van Elewijt is tot lang na Rubens blijven bestaan. De laatste vermelding dateert van 1760 en op een vroege kadastrale kaart van 1812 is enkel de motteheuvel nog te zien. De Ferrariskaart van 1773 duidde hier ook al geen mottetoren meer aan. Waarschijnlijk is de toren dus tussen 1760 en 1773 afgebroken of aan totaal verval ten prooi gevallen.

Rubens’ ideeën over een tuin

Op de schilderijen valt niets te bespeuren van tuinaanleg. In Rubens' boekhouding werden uitgaven geregistreerd met betrekking tot tuinonderhoud en kuipen voor sinaasappelbomen, maar er wordt niet gespecificeerd voor welke van zijn landgoederen. Het schilderij met de allegorie van Vertumnus en Pomona of 'De wandeling in de tuin' in de Alte Pinakothek te Munchen, geeft misschien geen fotografisch beeld van de tuin bij zijn huis in Antwerpen (het Rubenshuis), maar het benadert toch meer de werkelijkheid dan tot nu toe werd gedacht en het vertelt ons alleszins veel over Rubens' ideeën over tuinen: het nog bestaande paviljoen links in beeld, met haagjes afgeboorde compartimenten, een fontein, een met kamperfoelie begroeid houten prieel, een groot perk met tulpen, terracottapotten met lelies of anjers en uiteraard kuipen met oranjeboompjes. Een dergelijke tuin mag men mutatis mutandis ook in Elewijt veronderstellen, maar die werd zowel op het 'herfstlandschap' als op het 'tornooi' zorgvuldig buiten beeld gehouden. Lag er al een tuin of liet Rubens of zijn nabestaanden er één aanleggen, dat weten we niet met zekerheid. In elk geval toont een kaart uit 1687 -37 jaar na het overlijden van Rubens- de oudste cartografische voorstelling van een geometrisch aangelegde tuin, links van het neerhof. Wellicht ging het om een moestuin waarbij nut en sier werden gecombineerd. Meer details geeft de karteerder niet prijs. De verkoopakte van het Steen uit 1682 vermeldt in elk geval een “hof, boomgaert, fruytbomen”, maar uit de opbouw van de beschrijving kun je afleiden dat deze binnen de omgrachting van het kasteel en de mottetoren lagen.

Midden 18de eeuw herleeft het kasteeldomein: sporen van tuinaanleg

Rond 1740 moet het kasteeldomein een verlaten indruk hebben gegeven. Uit een volkstelling uit die periode blijkt dat het kasteel leegstond en dat het neerhof in 1745 was afgebrand. Tijd dus om de site nieuw leven in te blazen, moeten de nieuwe eigenaars Pangaerts-de Wijnants hebben gedacht. Zij zorgden voor de heropbouw van het vervallen neerhof, bestaande uit een woonhuis, een schuur en een stalling in losstaand U-vormig verband. De gebouwen waren omgeven door boomgaarden. De omgeving van het kasteel werd ook aangepakt. Zo blijkt uit een notariële akte van 1760 dat de site een fontein heeft met loden buizen voor de watertoevoer en een “eysee machinen tot springende fonteynen”. Waar die fontein stond en of de bouw ervan gepaard ging met een algemene tuinaanleg, blijft onduidelijk. Maar er is een indicatie dat er wel degelijk een tuin bestond bij het kasteel, want wanneer in 1771 eigenares Albertine de Wijnants overlijdt, suggereert haar wilsbeschikking het bestaan van wandelpaden bij het kasteel en nieuw aangeplante dreven.

Wanneer architect Laurent- Benoît Dewez in 1773 de opdracht voor de bouw van de Vilvoordse staatsgevangenis kreeg, viel zijn oog op het nabijgelegen Rubenskasteel. Hij kocht het aan. Aan de overzijde van de Steendreef bouwde Dewez een watermolen. Die werd gevoed vanuit de Zenne via een recht, 600 m lang kanaaltje, de 'Steenvaart'. De brede ringgrachten van het Steen fungeerden als molenvijver en het afgeleide water belandde na de watermolen in de Barebeek, een riviertje dat te Muizen in de Dijle uitmondt.

Vergroting van het kasteeldomein en de eerste siertuin bij het kasteel

Op de primitieve kadasterkaart, opgemaakt rond 1812, vinden we deze situatie nagenoeg onveranderd terug. In 1831 werd het kasteel volgens de kadastrale legger uitsluitend omringd door utilitaire percelen. Het kasteeleiland bestond uit twee percelen 'hof ' (moestuin), terwijl het neerhof werd omringd door boomgaard en boomkwekerij. Buiten de ringgrachten bevonden zich alleen maar bossen en weiden. Het Steen met circa 90 hectare landerijen (deels ook op Eppegem en Vilvoorde) was eigendom van baron Charles Coppens, lid van het op 3 november 1830 gekozen Nationaal Congres, burgmeester van Heusden bij Gent, commandant van de Gentse burgerwacht, voor wie Elewijt zeker geen hoofdverblijf was.

Volgens de eerste topografische kaart was deze toestand in 1864 nog in grote lijnen dezelfde. De enige noemenswaardige toevoeging was een oranjerie, een laagbouw met vier rondbogige deuren bij het neerhof. De oranjerie werd kadastraal geregistreerd in 1863, toen ook de aanpalende boomkwekerij werd omgevormd tot een moestuin van 83,5 are. De moestuin werd langs twee zijden afgeschermd door een hoge, met gesinterde stenen versierde muur, begroeid met leifruit. De ruimte rond het neerhof behield zijn nutsfunctie als boomgaard. Deze aanpassingen waren wellicht ingegeven door de komst van het gezin Coppens dat rond 1855 zijn intrek in het kasteel nam. Een foto van rond 1876 geeft het eerste beeld van een siertuin aan de achterkant van het kasteel: ruitvormige perkjes en leifruit of klimplanten tegen de achtergevel. Niet-winterharde planten en bloemen overwinterden in de oranjerie. In de zomer werden ze uitgeplant of in potten buiten gezet, op terrassen of in perken rond het kasteel.

Harde restauratie van het kasteel door architect Carpentier (1875-1882)

Na de dood van baron Charles Coppens in 1874 zorgden zijn nog jonge weduwe en stiefzoon Charles Wouters-Coppens voor diepgaande veranderingen. Het kasteel werd vanaf 1875 gerestaureerd onder leiding van architect Eugène Carpentier (1819-1886). Hoewel Carpentier als restaurateur bekend stond om zijn 'bescheiden' opstelling, was de restauratie ingrijpend: de linkervleugel, die oorspronkelijk slechts één bouwlaag telde, kreeg een verdieping, zoals de rechtervleugel ook met een getrapte zijgevel en met klooster- en kruiskozijnen. Ook de achtergevel werd hard gerestaureerd en kreeg onder meer een korte dwarsvleugel met een neogotische erker. De dienstgebouwen ondergingen een vergelijkbaar lot. Tegen de zuidoostelijke arm van de slotgracht werd bovendien een koetshuis met U-vormig grondplan gebouwd, dat in 1945 door een 'vliegende bom' werd vernield en daarna gesloopt. De 'creatieve' aanpak van Carpentier, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de restauraties van de kastelen van Groot-Bijgaarden (Paul Saintenoy) of Gaasbeek (Charle-Albert) en typisch voor de late 19de eeuw, zou momenteel op weinig begrip kunnen rekenen en werd niet lang daarna als 'onvoorzichtig' ervaren ("ne semble pas avoir été faite avec toute la prudence désirable" zo merkte Cosyn in 1924 op).

Grondige herwerking van de parkaanleg: een landschappelijk park in combinatie met een formele tuin (1875-1882)

De historiserende benadering van het kasteel gold allerminst voor de omgeving, die grondig werd herwerkt volgens de toen als modern geldende principes. De zuidwestelijke arm van de middeleeuwse ringgracht werd gedempt met de grond die werd uitgegraven om 100 m verderop de huidige vijver aan te leggen. De Barebeek zal voortaan een weidse, tot 60 m brede meander beschrijven, uiteraard met eilandjes – het klassieke 'rivierlandschap' dat na de aanleg van het park Schonenberg te Laken in 1788 de hele 19de eeuw door in eindeloze variaties werd heropgevoerd. De topografische kaart van 1892 geeft de nieuwe vijver weer, omkaderd door een voor die tijd sober net van parkwegen: twee lussen in de bospercelen ten westen en ten zuiden van het kasteel. Aansluitend bij de vijver lag een grasland met bomen en bomengroepjes, waarvan een litho uit 'la Belgique pittoresque' (1872-1878) een eerst glimp weergeeft.

Dicht bij het kasteel lagen geometrisch aangelegde perken. Door het dempen van de gracht kwam ruimte vrij om deze perken te vergroten en symmetrisch te ordenen rond een centrale as vanaf de toegangspoort. Binnen de grenzen van de grasperken vrolijkten de met eenjarige bloemen opgevulde plates-bandes of bloembedden de strakke structuur op. Een zeldzaam winterbeeld op een oude postkaart trekt de aandacht op tuinvazen met agaves, terwijl de bloembedden leeg blijven. Bloembedden onderhouden vergde heel wat inspanningen omdat ze al naargelang het seizoen telkens weer werden opgevuld met eenjarigen of leeggemaakt. De vele planten die daarvoor nodig waren, kweekte de hovenier in eigen serres op. Niet toevallig verschenen sinds 1882 ook in Elewijt dergelijke serres in de ruimte achter de oranjerie (weer afgebroken in 1961). De perken in de directe omgeving van het kasteel waren typerend voor de style Duchêne, genoemd naar de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne die de stijl in die tijd bij gegoede middens populariseerden.

De huidige configuratie van het park bestaande uit een formele tuin dicht bij het kasteel in combinatie van een parkaanleg in landschappelijke stijl verderaf, de zogenaamde "gemengde stijl", gaat terug op deze periode. Het kasteel kreeg een andere oriëntatie: weg van het neerhof en met een opening van het uitzicht naar het zuidwesten. Ook de circulatie veranderde, door een tweede toegang tot de wegen rondom het kasteel. Terwijl het kasteel tot dan toe op Elewijt was gericht (via de Steendreef), kwam er aan de achterzijde van het kasteel een tweede toegang op de weg naar Eppegem. De ruimte rond het kasteel vergrootte en kreeg een invulling als park (26 ha). Tot dan was de kasteelruimte georganiseerd binnen de grenzen van de omgrachting. Door een deel van de middeleeuwse grachten te dempen en een nieuwe landschappelijke vijver uit te graven, meer naar het zuidwesten, won het park aan oppervlakte. De in curves gelegde paden creëerden een rondgang doorheen het bos, langs een partij struiken en langs de vijver.

Omvorming van het neerhof tot een gastenkwartier met tuin (1914-1918)

Baron August de Becker-Remy, senator, eigenaar vanaf 1914, liet tijdens de oorlogsjaren onder leiding van architect Veraart restauratiewerken uitvoeren. Deze restauratie betrof vooral het neerhof, het kasteelinterieur, maar ook de brug over het resterende gedeelte van de slotgracht en de achtergevel van het kasteel, waar de loggia in de poorttravee werd dichtgemaakt. De grootste veranderingen liet hij aan het neerhof aanbrengen. Veraart bouwde het van een actief landbouwbedrijf naar een conciërgerie annex gastenkwartier om en voegde ook de hoge duiventoren en hovenierswoning toe. De mestvaalt op de vroegere binnenkoer ruimde plaats voor een netjes aangelegde tuin met perken in quinconque vorm. De bloemen in de perken, werden later vervangen door geschoren taxuskegels. Ook in de perken achter het kasteel vervingen snoeivorm van taxus (Taxus baccata) de vroegere uitbundig bloeiende bloembedden. Voor het overige veranderde er weinig aan de parkaanleg. De tendens naar versobering van de aankleding van de tuin had mogelijk te maken met de leegstand van het kasteel in de periode 1930-1954.

Recente ontwikkelingen

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel bezet door Duitse soldaten en, na de bevrijding, door Amerikanen. Het ontsnapte ternauwernood aan een 'vliegende bom', die slechts het nabije koetshuis vernietigde. De erfgenamen de Becker-Remy verkochten het gehavende domein in 1954 aan de industrieel Paul Maison, die het kasteel geleidelijk restaureerde. Naar aanleiding van de verkoop werd het kasteeldomein opgesplitst: het Rubenskasteel met neerhof en tuinen kwamen in handen van Maison, terwijl het parkgedeelte ten zuiden van de vijver aan een andere particulier werd verkocht, die het beboste en er een villa aan toevoegde. In 2019 kocht Toerisme Vlaanderen het Rubenskasteel en aanhorigheden.

Beschrijving

Kasteel in L-vorm via een boogbrug over een gracht verbonden met het neerhof

  • Noordgevel van veertien traveeën en twee ongelijke bouwlagen onder zadeldaken tussen trapgevels, gemarkeerd door een hoger poortgebouw van een travee en drie bouwlagen onder steil zadeldak, zijtrapgevels, zandstenen onderbouw.
  • Poort: segmentboogvormige muuropening met ingediepte spitsboogpoort en sporen van het vroegere valhek en de kettingen van de vroegere ophaalbrug. De houten barokmakelaar is op 1651 gedateerd. Erboven, een spitsboognis met ingeschreven driepasmotief. Onderaan, schietgaten (kruisboogtype) wijzend op een oude kern. Bak- en zandstenen bovenverdieping in traditionele stijl (16de eeuw?); klooster- en kruiskozijn onder een ontlastingsboog van een streklaag met zandstenen sluitsteen; dakvenster met trapgeveltje en overhoeks topstuk.
  • De rechtervleugel in traditionele stijl is gekenmerkt door zijn afgeschuinde sokkel en zijn met puilijst afgelijnd met een geprofileerde puilijst; bakstenen bovenbouw en kruis- en kloosterkozijnen, het geheel in een vrij geüniformeerd en gerestaureerd parement waarin mogelijke afwijkingen en bouwnaden werden weggewerkt.
  • De linker vleugel van oorspronkelijk één hoog was alleen voorzien van kleine rechthoekige muuropeningen.

Zuidgevel (richting park)

  • Meer complexe tuingevel met toegevoegde bouwonderdelen met uitgesproken "neo-Vlaamserenaissance-karakter". Beter bewaarde baksteenpartijen in het semi-octogonaal traptorentje, ten dele ingebouwd door een bijbouw met poort en de bovengalerij (wapen Rubens - Coppens) met laatgotische reminiscenties (achtergevel poortgebouw). Ook de achtergevel werd grondig en vrij hard gerestaureerd, waardoor het gebouw nu een eerder historisch-documentaire waarde vertegenwoordigt dan wel een architecturale.

Interieur

  • Met nog elementen van de begin 17de-eeuwse inrichting uit Rubens' tijd, onder meer de barokschouw van de ontvangstzaal met Rubens' wapen en de verzen van Cats "Geen beter Gemack -/ Als eygen dack/ Oost West - Thuis best/ Eygen heers - Is Gout weert/ Isse kout - S'is bout" en een rijke albasten schoorsteenmantel (tweede kwart 17de eeuw) in het aanpalende salon.
  • Werkkabinet met zogenaamd Cordoba-lederen behangsels en een beschilderd schouwstuk van de nu verweerde sluis op de Zenne, de zogenaamde "aercke van Weerde".
  • Grote monumentale neobarokke trap uit het eerste kwart van de 19de eeuw (Mechels werk). Rubens zou zijn werkplaats hebben ingericht op de bovenverdieping van het poortgebouw: grote schoorsteenmantel en houten zoldering op moer- en kinderbalken; vermelde laatgotische galerij die aangenaam op de omgrachte tuin uitziet.

Neerhof in U-vorm

Bestond al in de 17de eeuw, in 1754 heropgebouwd, historiserende restauratie in 1914-1918.

Woonhuis (noord)

  • eenlaags woonhuis van vijf traveeën met zadeldak (leien). Traditionele bak- en zandsteenstijl, ook aangehouden voor de restauraties. Afgeschuinde plint, hoekkettingen, steigergaten en Vlaams venster met trapgeveltje. Gerestaureerde kruisvensters met dubbele ontlastingsboog en een rondboogdeur met uitstekende imposten en sluitsteen ingeschreven in een rechthoekige omlijsting bekroond met een bolkozijn.

Westvleugel

  • Schuur oorspronkelijk van breuksteen; zuidoostergevel met een kleine bakstenen verhoging, geritmeerd door rondboogdeuren in vlakke omlijstingen met kwartholle neg en met negblokken afgewerkte dakvensters in puntgeveltjes met vlechtingen en schouderstukken. Bakstenen achtergevel met toegevoegde muuropeningen op een breukstenen muurpand na. Zijgevel van breuksteen afgewerkt met trappen (vernieuwd) en bekroond met een klein geïncurveerd frontonnetje; twee garagepoorten in zandstenen omlijstingen en in de top, een slank rondboogvenster met imposten en sleutel.
  • Duiventoren: toevoeging uit 1914-1918, een verdieping en zadeldak (leien) gemarkeerd door een hoge toren met drie bouwlagen en een schilddak (leien); baksteenmetselwerk met gebruik van natuursteen voor de rondboogpoortomlijsting, de hoekstenen en steigergaten.
  • Oranjerie ten noorden van de toren: toevoeging uit 1863, een lagere vleugel waarvan de achtergevel geritmeerd wordt door vier rondboogarcaden van baksteen, uit de 19de eeuw.
  • Hovenierswoning: is in de zijgevel gedateerd 1755, maar werd later (vermoedelijk) pas in de 20ste eeuw toegevoegd.

Oostvleugel

  • Gastenverblijf op de plaats van de vroegere stalling, met hoog zadeldak (kunstleien), is in de zijgevel gedateerd 1755 maar werd in 1914-1918 hard gerestaureerd en aangepast en heden zijn verbouwingswerken van het binnenhuis aan de gang. Zandsteenbouw met baksteenmetselwerk voor de later toegevoegde dakvensters. Niet oorspronkelijke kruisvensters en een rondboogdeur met imposten, sleutel, druiplijst en bovenlicht.
  • Kapel in de oostelijke zijpuntgevel met vijf kleine vensters met een licht uitspringende omlijsting onder spiegelbooglatei en druiplijst; dezelfde gevel is voorzien van door schouderstukken geschraagde volutes en een topbekroning van volutes gedragen door drie trappen. Op nagenoeg dezelfde wijze opgevatte zuiderzijgevel met jaarsteen 1755; links wijzen sporen in het metselwerk op een gedichte poort. Mogelijk werd de omlijsting hergebruikt in de noordwestervleugel.

Park in gemengde stijl

Deze gemengde stijl komt veel voor in andere (19de-eeuwse) parken in onze regio. In het geval van het Rubenskasteel gaat de huidige parkaanleg terug op het laatste kwart van de 19de eeuw (1875-1882). De geometrische aanleg komt voor in de nabijheid van het kasteel en het neerhof. De landschappelijke parkaanleg strekt zich verder uit. De toegang tot het domein bevindt zich in de bocht van de Steendreef. De inrit wordt afgesloten door een smeedijzeren toegangshek waarvan de spijlen uitlopen op speerpunten . De hardstenen vierkante hekpijlers zijn bekroond met een bolornament. Langsheen de Steendreef bevindt zich ter hoogte van de moestuin ook een vast smeedijzeren hek van zes traveeën op een kalkzandstenen plint tussen vierkante bakstenen hekpijlers, opgesmukt met banden van witte natuursteen. De twee toegangen aan de uiteinden zijn heden met een eenvoudig houten hek afgesloten.

Formele tuin achter het kasteel (zuidwest van het kasteel)

  • Twee grasperken symmetrisch gerangschikt rond een centrale as vertrekkend vanuit de poort aan de achtergevel van het kasteel
  • Geschoren taxus snoeivormen
  • Bolvormen en sokkels in blauwe hardsteen

Landschappelijk park

  • Grasland met bomen en bomengroepjes (zie hieronder 'De beplanting')
  • Vijver met eilandjes met in- en uitlaat voor de waterregulering, Broekgracht die aansluit op de Barebeek
  • Omkaderd door bos met o.a. een hoefijzervormig platform en bomengroepje van drie monumentale platanen
  • Paden doorheen de bospercelen, vormen twee lussen, doorgaans verhoogd, met bruggetjes over de waterlopen, stuw of overstortsluis

Siertuin bij het neerhof met voorplein, aangelegd in de periode 1914-1918

  • Grasperken, oorspronkelijk geometrisch aangelegd, met als kegels geschoren taxus
  • Toegangswegen in kassei vanuit de Steendreef

Nutstuin noordwest van het neerhof, met fruitmuur en oude boomgaard

  • Was opgebouwd rond drie assen, waarvan twee loodrecht op de centrale as
  • Boomgaard is onvolledig bewaard. Het ene perk draag halfstam appelaars en pruimelaars, het andere perk draagt nog enkele restanten leifruit van perelaars (mogelijk gesnoeid als vleugelpiramide).
  • Stookgebouwtje is het enige restant van de in 1961 afgebroken serres
  • Fruitmuur van gesinterde steen met klammen als restanten van leifruit
  • Toegangspoortje vanuit Steendreef

Van de middeleeuwse omgrachting rond het kasteel rest enkel de noordoostelijke lange kant en de twee kortere zijarmen met stenen afdamming uit 1882. Een boogbrug uit de 17de eeuw(?) opgesmukt met leeuwen op de brugpijlers daterend van circa 1913, verbindt neerhof en kasteel met elkaar.

Toegangspad met voorplein voor het kasteel

  • Rondgang rond perk voor koets of wagen. Araucaria’s en tuinvazen op sokkel in het perk
  • Halfverhard met mijnsteen, met gesnoeide taxusvormen afgeboord
  • Halfronde zitbank van rond 1954
  • Grasperken langs het toegangspad met lovergangen en hagen

Steendreef met Krimlinden (Tilia x euchlora)

  • Historische verbinding tussen het kasteel en Elewijt, bestaat al zeker sinds 17de eeuw als dreef
  • Krimlinden vervangen sinds 1986 de vorige beplanting van zilveresdoorns en iepen
  • Dubbele lindendreef vanaf de watermolen tot Elewijt

De beplantingen: Op één 19de-eeuwse bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en enkele zomereiken (Quercus robur) en haagbeuken (Carpinus betulus) na, werd de oudste generatie van het huidige bomenbestand – gewone en bruine beuk, varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia'), tulpenboom (Liriodendron tulipifera), zilverlinde (Tilia tomentosa), veder- en zilver esdoorn (Acer negundo, Acer saccharinum), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) – aangeplant rond de Eerste Wereldoorlog. Een ansichtkaart van omstreeks 1920 toont de dubbele dreef naar Elewijt met vier rijen iepen, wellicht Ulmus glabra, die na hun afsterven als gevolg van het uitbreken van de iepenziekte in de jaren 1920, vervangen werden door circa 230 zilveresdoorns, die op hun beurt naar aanleiding van de heraanleg van de dreef in 1986 werden gerooid en vervangen door Krimlinden (Tilia x euchlora). In 1917 bepleitte de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen bij de Duitse Kreischef in Brussel het behoud van het bomenbestand bij het Rubenskasteel, omdat het dreigde gekapt te worden voor leveringen van hout aan het front of aan de oorlogseconomie.

Merkwaardige bomen (opname 19 september 2003)

Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.

  • 1. Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipi­fera) 303
  • 12. zwarte els (Alnus glutinosa) 197
  • 14. witte es (Fraxinus americana) 114/108
  • 27. gewone haagbeuk (Carpinus betulus) 232
  • 36. zilveresdoorn (Acer saccharinum) 406
  • 38. varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia') 257(100)
  • Rubens P.P. 1636: Herfstlandschap met uitzicht op het Steen, The National Gallery, London, RKD research [online], https://rkd.nl/nl/explore/images/10106 (geraadpleegd op 1 maart 2024).
  • Rubens P.P. 1636: Tournooi, Musée du Louvre, Département des Peintures, https://collections.louvre.fr/en/ark:/53355/cl010060849 (geraadpleegd op 1 maart 2024).
  • Rubens P.P. 1638-1640: Landschap met toren, Berlijn Staatliche Museeen Gemäldegalerie inv./cat.nr 776 D, RKD research [online], https://rkd.nl/nl/explore/images/264811 (geraadpleegd op 1 maart 2024).
  • Rubens P.P. Schlosspark, Kunsthistorisches Museum Wien, Gemäldegalerie, inventarisnummmer 696, www.khm.at/de/object/1634/ (geraadpleegd op 1 maart 2024).
  • Rijkarchief Vorst, Raad van Brabant Griffies, nr 771 f°69: aankoopakte van de heerlijkheid Steen door Rubens, 1635.
  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Leuven, dossier Steendreef te Zemst (Elewijt).
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale leggers 212 Elewijt, art. 33 nrs. 3-22 en 106 en Eppegem art. 35 nrs. 2-12.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschets Elewijt 1863/31 en 1882/11.
  • Rijksarchief Gent: Kaartenverzameling (VZ1), nr. 2861: Kaart van de baronie Elewijt, getekend op verzoek van graaf van Herseaux en baron van Perk en Elewijt Frederus Josephus Ignatius de Marselaer, opgemaakt door Johannes Petrebus, beëdigd landmeter uit Leuven, 1687.
  • Villaretkaart 1745-1748: Carte topographique de la partie de la Belgique comprise entre Gand et Tournay, Maestricht et Liège, levée par Villaret, Ingénieur du Roi, 1745-1748, schaal 1:14.400, originelen in het Institut National de l’Information Géographique et Forestière-Saint-Mandé (France), Chemise 292.
  • Ferrariskaart 1771-1778: Carte de cabinet des Pays-Bas autrichiens levée à l'initiative du comte de Ferraris, 1771-1778, schaal 1:11.520, originelen in de Koninklijke Bibliotheek, Kaarten en plans, Ms. IV 5.627.
  • Nationaal Geografisch Instituut: Chronologische mozaïek van de kaart van België voor het jaar 1873, Cartesius [online], kaartblad 28-3 (1864).
  • Nationaal Geografisch Instituut: Chronologische mozaïek van de kaart van België voor het jaar 1904, Cartesius [online], kaartblad 28-3 (1892).
  • Nationaal Geografisch Instituut: Chronologische mozaïek van de kaart van België voor het jaar 1939, Cartesius [online], kaartblad 28-3 (1932).
  • Nationaal Geografisch Instituut: Chronologische mozaïek van de kaart van België voor het jaar 1969, Cartesius [online], kaartblad 28-3 (1961).
  • Nationaal Geografisch Instituut: Orthofoto mozaïek 1969-1979, Cartesius [online], kaartblad 23 (1971).
  • DTM 2013-2015: Digitaal Vlaanderen, Digitaal Hoogtemodel Vlaanderen II, DTM, raster, 1 m, afgeleid van LiDAR-hoogtegegevens, 2013-2015.
  • BRUYLANT E. (red.) 1890: La Belgique illustrée, Ses monuments, ses paysages, ses oeuvres d’art, dl. 1, Brussel.
  • COSYN A. 1923: Au beau pays de Rubens et de Teniers. III.- Le château "Le Steen" à Elewyt, Bulletin officiel du Touring-Club de Belgique, 29/2, 25-29.
  • DE BACKER W., HUVENNE P. & VAN DEN BOSSCHE H. 1995: De tuin van het Rubenshuis in Antwerpen: een historische evocatie, Monumenten & Landschappen, 14/3, 41-55.
  • DAVIS L. 2020: Rubens: the two great landscapes, London.
  • DE DAMSEAUX E. 1872-1878: La Belgique pittoresque: Les Châteaux, Mons.
  • DE MAEGD C. 1977: Bouwen door de Eeuwen heen – arrondissement Halle-Vilvoorde, Gent, 125-129.
  • DE MAEGD C. 2000: Was wächst und gedeiht, was spielt und balgt befreit, in Gärten aus Rubens' Zeit, München, 67-82.
  • DE STEIN D'ALTENSTEIN I. 1857: Annuaire de la noblesse de Belgique, Bruxelles, 102.
  • DUCHÊNE M. e.a. 1998: Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Paris, 1998.
  • HÄRTING U. 2000: Rubens' Garten in Antwerpen, in Gärten und Höfe aus Rubens' Zeit, München, 2000, 59-66.
  • LAUWERS J. 1997: Zeven eeuwen heerlijkheid Perk-Elewijt. Het mooie land van Rubens en Teniers, Heule.
  • NUYTTEN D. 2006: "Un immense bâtiment, d'aspect sinistre, posé au bord du canal". Het voormalige tuchthuis van Vilvoorde, Monumenten & Landschappen, 25/1, 6-28.
  • RINCKHOUT E. 2005: Een wereld in eeuwige verf, De Morgen bis, 3-12-2005.
  • RENSON G. 1995: Nota's nopens het groot fortuin van P.P. Rubens (1577-1640) en de onkosten bij zijn dood, Eigen Schoon en De Brabander, 78(4-5-6), 165-180.
  • ROOSES M. 1910: De plakbrief der heerlijkheid von Steen, Rubens-bulletijn, 5, 149-157.
  • ROUSSEAU H. 1892: Eugène Carpentier. Notes biographique, Bulletin des Commissions Royales d'Art et d'Archéologie, 147-161.
  • SCHEPENS D. (ed.) 2016: De volkstelling van 1747 in oostelijk Vlaams-Brabant, 3 dln. Rotselaar.
  • Société Centrale d'Architecture de Belgique (ed.) 1886: Bruxelles, L’Emulation, 11, plaat E. Carpentier.
  • STYNEN H., De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België 1835-1940, Brussel, 351.
  • VAN DRIESSCHE T. & VAN DEN BREMT P. 2015: Methodologie voor het beheer van historische tuinen en parken in Vlaanderen, Handleiding agentschap Onroerend Erfgoed 8, Brussel, https://doi.org/10.55465/LSLX3395 (geraadpleegd op 11 maart 2023).
  • VAN HORENBEECK B. 2022: De geschiedenis van het Rubenskasteel, Zemst.
  • VERBESSELT J. 1972: Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw, (XI), Brussel, 172 en 182-184.
  • VERBOUWE A. 1948: Iconografie van Vlaams-Brabant (VI), Kan­ton Wolvertem, Brussel, 45-48.
  • WAUTERS A. 1972: Histoire des environs de Bruxelles, VII, heruitgave van de editie van 1855, Brussel, 68.

Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verboven, Hilde; De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Verboven H. & De Maegd C. & Van Aerschot S. 2024: Kasteeldomein Rubenskasteel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/432781 (geraadpleegd op ).


Domein van Het Steen of Rubenskasteel ()

Kasteeldomein van 4 hectare met landschappelijk park, oorspronkelijk bijna 14 hectare, aangelegd vanaf 1875 bij Het Steen, een door P.-P. Rubens in 1635-1640 bewoond 'hof van plaisantie', dat in 1875 en 1914 historiserend gerestaureerd werd onder leiding van architect Eugène Carpentier (1819-1886). De drie losstaande gebouwen van het neerhof met duiventoren, oranjerie, stallingen, rentmeestershuis en gastenverblijf met kapel werden in U-vorm aan de overzijde van het kasteel gebouwd in 1754-1755 in opdracht van de toenmalige eigenares Albertine-Françoise de Wynants. De directe omgeving van het kasteelcomplex kent een geometrische tuinaanleg.

Rubens

Pieter Paul Rubens kocht in 1635, op het hoogtepunt van zijn roem en enkele jaren voor zijn dood, het 'hoff ten Steene' als 'huis van plaisantie'. Op de twee schilderijen die hij het jaar daarop maakte, toont hij zijn buitengoed, de voorgrond van een weids landschap met dramatische luchten, vanuit twee verschillende hoeken: in het 'herfstlandschap' uit de Londense National Gallery vanuit het oosten, in het 'tornooi' uit het Louvre vanuit het zuiden. Het landschap van de Zennevallei dat de rechterhelft van het 'herfstlandschap' vult, moet min of meer aansluiten bij het valleilandschap links op het 'tornooi'. Het realisme in de weergave van de topografie is – in tegenstelling tot wat men soms denkt – vrij groot: de geul van de Barebeek (met een houten brugje) rechts op de voorgrond van het 'herfstlandschap'; iets verderop, de meander van de Zenne tussen Eppegem en Weerde; aan de einder de 'steilrand' ten noorden van de Rupel tussen Rumst en Boom. De rechte dubbele dreef naar Elewijt-dorp, die nu de voorgrond van het 'herfstlandschap' zou vormen, moet nog worden aangelegd. Het kasteel op het 'herfstlandschap' is duidelijk herkenbaar als een traditionele bak- en zandsteenbouw (witte zandsteen voor de speklagen, vensterkozijnen en plint), met getrapte zijgevels en dakkapellen en een hoge ingangstravee met een zadeldak, die door de eeuwen heen alle verbouwingen en restauraties heeft overleefd.

Het 'tornooi' laat het gebouw vanuit het zuiden zien, vanuit die hoek veel minder homogeen en traditionalistisch, met renaissancistische (de bogengalerij op de verdieping en het torentje met klokdak en ajuinspits) maar ook archaïsche elementen zoals de ronde, gekanteelde hoektoren, het overkragende spietorentje ('peperbus') aan de andere kant, de poorttoren onder een zadeldak in het midden. Het gebouw, een gesloten complex met vier vleugels, wordt weerspiegeld in het water van de ringgracht. Het stamt ongetwijfeld af van het hoogmiddeleeuwse neerhof, dat in de loop van de 14de, 15de of 16de eeuw werd 'gecastelliseerd'. De constructie waaraan Rubens' buitengoed zijn naam ontleende, bevindt zich links van het kasteel op een apart eilandje, bereikbaar via een tweede stenen brug vanuit de poorttoren – een indrukwekkende vierkante donjon met een overkragende bovenverdieping, die voorzien is van spietorentjes en machicoulis, bevlagd, aan de kleur te oordelen van witte zandsteen. De dubbele motte en de toren, ontstaan als meest oostelijke stelling van de Berthouts op de grens van hun Land van Grimbergen, waren toen al minstens vier eeuwen oud. Het 'kastelenboek' van Le Roy (1694) toont aan dat Het Steen van Elewijt – een tot kasteel omgebouwd neerhof en een als curiosum en teken van standing gekoesterde woontoren, elk op een afzonderlijk eilandje – geen uniek geval was (zie ook het oud kasteel van Boutersem, de Toren Ter Heide te Rotselaar, vermoedelijk ook Kruikenberg in Ternat, Blaasveld, Zevenbergen in Ranst, ...).

Op de schilderijen valt niets te bespeuren van tuinaanleg. In Rubens' boekhouding werden uitgaven geregistreerd met betrekking tot tuinonderhoud en kuipen voor sinaasappelbomen, maar er wordt niet gespecificeerd voor welke van zijn landgoederen. Het schilderij met de allegorie van Vertumnus en Pomona of 'De wandeling in de tuin' in de Alte Pinakothek te Munchen, geeft misschien geen fotografisch beeld van de tuin bij zijn huis in Antwerpen (het Rubenshuis), maar het benadert toch meer de werkelijkheid dan tot nu toe werd gedacht en het vertelt ons alleszins veel over Rubens' ideeën over tuinen: het nog bestaande paviljoen links in beeld, met haagjes afgeboorde compartimenten, een fontein, een met kamperfoelie begroeid houten prieel, een groot perk met tulpen, terracottapotten met lelies of anjers en uiteraard kuipen met oranjeboompjes. Een dergelijke tuin mag men mutatis mutandis ook in Elewijt veronderstellen, maar die werd zowel op het 'herfstlandschap' als op het 'tornooi' zorgvuldig buiten beeld gehouden. De twee schilderijen van Rubens zijn vreemd genoeg de enige iconografische bronnen vóór de Ferrariskaart (1771-1778). In 1682 werd in een beschrijving van Het Steen ook gewag gemaakt van een hof en een boomgaard en – evenmin zichtbaar op de schilderijen van 1636 – van een neerhof met woonhuis, stallen en schuren. De donjon was toen nog niet afgebroken want hij wordt eveneens vernoemd.

Het huidige 'neerhof ' – drie losstaande gebouwen (duiventoren, oranjerie, stallen, rentmeestershuis en gastenverblijf met kapel) die een naar het kasteel toe geopende U vormen – werd gebouwd in 1754-1755 in opdracht van de toenmalige eigenares Albertine-Françoise de Wynants. Mogelijk werd tijdens de bouwcampagne ook de donjon gesloopt en werden de stenen in de nieuwbouw gerecycleerd en de twee motten (de donjon- en kasteelmotte) tot een rechthoekig eiland van 57 are versmolten. De dubbele, uit drie stroken bestaande, rechte dreef naar Elewijt dateert vermoedelijk uit dezelfde perio­de. De Ferrariskaart (1771-1778), het eerste cartografische beeld, toont deze nieuwe situatie zonder de watermolen. Die werd toegevoegd door architect Laurent-Benoît Dewez, die van 1773 tot 1777 de incidentrijke bouw van de Vilvoordse staatsgevangenis ('tuchthuis') leidde en wellicht Het Steen had aangekocht om dicht bij zijn werk te wonen. Aan de overzijde van de Steendreef bouwde Dewez een watermolen. Die werd gevoed vanuit de Zenne via een recht, 600 m lang kanaaltje, de 'Steenvaart'; de brede ringgrachten van het Steen fungeerden als molenvijver en het afgeleide water belandde na de watermolen in de Barebeek, een riviertje dat te Muizen in de Dijle uitmondt.

De op de Ferrariskaart afgebeelde situatie vinden we nagenoeg onveranderd terug op de Primitieve kadasterkaart, opgemaakt rond 1812. In 1831 werd het kasteel volgens de Primitieve kadastrale legger uitsluitend omringd door utilitaire percelen. Het kasteeleiland bestond uit twee percelen 'hof ' (moestuin); het door Wynants gebouwde neerhof werd omringd door boomgaard en boomkwekerij; buiten de ringgrachten alleen maar bossen en weiden. Het Steen met circa 90 hectare landerijen (deels ook op Eppegem en Vilvoorde) was eigendom van baron Charles Coppens, lid van het op 3 november 1830 gekozen 'nationaal congres', de laatste 'Hollandse' burgmeester van Heusden bij Gent, commandant van de Gentse burgerwacht... , voor wie Elewijt zeker geen hoofdverblijf was.

Gerestaureerd kasteel in een landschappelijk park

Volgens de eerste stafkaart was deze toestand in 1864 nog in grote lijnen dezelfde. De enige noemenswaardige toevoeging was een oranjerie – een laagbouw met vier rondbogige vensterdeuren in het verlengde van de noordwestelijke vleugel van het neerhof en ermee verbonden door een hoge duiventoren. De oranjerie werd geregistreerd in 1863, toen ook de aanpalende boomkwekerij werd omgevormd tot een moestuin van 83,5 are. De moestuin werd langs twee zijden afgeschermd door een hoge, met gesinterde stenen versierde muur. Na de dood van Coppens in 1874 zorgde zijn nog jonge weduwe voor diepgaande veranderingen. Het kasteel werd in 1875 gerestaureerd onder leiding van architect Eugène Carpentier (1819-1886), leerling van T.F. Suys, lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en een belangrijke figuur in de Belgische monumentenzorg. Hoewel Carpentier als restaurateur bekend stond om zijn 'bescheiden' opstelling, was de restauratie ingrijpend: de linkervleugel, die oorspronkelijk slechts één bouwlaag telde, kreeg een verdieping, zoals de rechtervleugel ook met een getrapte zijgevel en met klooster- en kruiskozijnen. Ook de achtergevel werd hard gerestaureerd en kreeg onder meer een korte dwarsvleugel met een neogotische erker. De dienstgebouwen ondergingen een vergelijkbaar lot. Tegen de zuidoostelijke arm van de slotgracht werd bovendien een koetshuis met U-vormig grondplan gebouwd, dat in 1945 door een 'vliegende bom' werd vernield en daarna gesloopt. De 'creatieve' aanpak van Carpentier, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de restauraties van de kastelen van Groot-Bijgaarden (Paul Saintenoy) of Gaasbeek (Charle-Albert) en typisch voor de late 19de eeuw, zou momenteel op weinig begrip kunnen rekenen en werd niet lang daarna als 'onvoorzichtig' ervaren ("ne semble pas avoir été faite avec toute la prudence désirable" zo merkt A. Cosyn op).

De historiserende benadering van het kasteel gold allerminst voor de omgeving, die grondig werd herwerkt volgens de toen als modern beschouwde principes. De zuidwestelijke arm van de ringgracht werd gedempt met de grond die werd uitgegraven om 100 m verderop de huidige vijver aan te leggen. De Barebeek zal voortaan een weidse, tot 60 m brede meander beschrijven, uiteraard met eilandjes – het klassieke 'rivierlandschap' dat na de aanleg van het park Schonenberg te Laken in 1788 de hele 19de eeuw door in eindeloze variaties werd heropgevoerd. De stafkaart van 1892 geeft de nieuwe vijver weer, omkaderd door een voor die tijd sober net van parkwegen: twee lussen in de bospercelen ten westen en ten zuiden van het kasteel. De site van het oude kasteeleiland was volgens de stafkaarten van 1892 en 1909 nog volledig in vierkante tuinbedden verdeeld, maar op een litho uit 'la Belgique pittoresque' (1872-1878) – de enige afbeelding waar men ook een glimp opvangt van die ruimte – wordt een met bomen gestoffeerde grasvlakte afgebeeld. De aanlegwerken hebben vermoedelijk aangesleept tot aan de Eerste Wereldoorlog. Baron August de Becker-Remy, senator, eigenaar vanaf 1914, liet tijdens de oorlogsjaren onder leiding van een zekere Verhaert restauratiewerken uitvoeren. Deze restauratie betrof vooral het interieur, maar ook de brug over het resterende gedeelte van de slotgracht, het neerhof en het kasteel zelf, waar de loggia in de poorttravee werd dichtgemaakt. Volgens de kadastrale legger uit de jaren 1920 bedroeg de oppervlakte van de als 'park' en 'lustvijver' aangemerkte percelen circa 3 hectare, maar op de stafkaart van 1932 worden ten zuidwesten van het kasteel 14 hectare weergegeven waarin sporen van parkaanleg (bosjes, slingerpaden) voorkomen. Vanuit het kasteel kon men, over de vijver heen en tussen de solitaire bomen en boomgroepjes aan de overzijde, ook een glimp opvangen van het open landschap ten zuidwesten met de kerk van Houtem in de verte. Deze doorkijk wordt momenteel door aanplantingen van canadapopulieren afgestopt.

Deze tweede restauratie gebeurde in een tijd dat er ook belangstelling was voor klassieke 'Franse' tuinaanleg, dikwijls beperkt tot de directe omgeving van het kasteel, vaak bedoeld als een soort omkadering. Door het werk van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, 'style Duchêne' genoemd naar de voornaamste exponenten van deze revival, was deze stijl rond de eeuwwisseling bijzonder populair in gegoede middens en ook in Elewijt vinden we sporen van geometrische aanleg, strakke geometrische patronen, geaccentueerd door in kegel of kubus geschoren taxussen (Taxus baccata), tuinvazen en evenwijdige hagen van haagbeuk (Carpinus betulus) – de oprit vanaf de Steendreef in de oosthoek van het domein, het neerhofplein, de ruimte tussen het neerhof en het kasteel en onmiddellijk achter het kasteel. In hoever deze patronen werden overgeërfd uit de tijd van Coppens of doelbewust inspelend op de 'Franse' smaak aangebracht werden door zijn opvolgers, valt moeilijk uit te maken. Oude foto's laten zien dat deze 'Franse' aanleg vroeger door rozenperken, plate-bandes en bloemencorbeilles werd opgevrolijkt en geaccentueerd – details die na de Tweede Wereldoorlog onbetaalbaar zijn geworden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel bezet door Duitse soldaten en, na de bevrijding, door Amerikanen. Het ontsnapte ternauwernood aan een 'vliegende bom', die slechts het nabije koetshuis vernietigde. In 1955 werd het domein met het gehavende kasteelcomplex en het park en de moestuin (4 hectare) door de erfgenamen de Becker-Remy verkocht aan de industrieel Paul Maison, die het geleidelijk restaureerde.

De beplantingen

Op één 19de-eeuwse bruine beuk (Fagus sylva­tica 'Atropunicea') en enkele zomereiken (Quercus robur) en haagbeuken (Carpinus betulus) na, werd de oudste generatie van het huidige bomenbestand – groene en bruine beuk, varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia'), tulpenboom (Liriodendron tuli­pifera), zilverlinde (Tilia tomentosa), veder- en zilver esdoorn (Acer negundo, A. saccharinum), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) – aangeplant rond de Eerste Wereldoorlog. Een ansichtkaart van omstreeks 1920 toont de dubbele dreef naar Elewijt met vier rijen iepen, wellicht Ulmus glabra, die na hun afsterven als gevolg van het uitbreken van de iepenziekte in de jaren 1920, vervangen werden door circa 230 zilveresdoorns, die op hun beurt naar aanleiding van de heraanleg van de dreef in 1986 werden gerooid en vervangen door Krimlinden (Tilia x euchlora).

Merkwaardige bomen (opname 19 september 2003)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.

  • 1. Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipi­fera) 303
  • 12. zwarte els (Alnus glutinosa) 197
  • 14. witte es (Fraxinus americana) 114/108
  • 27. gewone haagbeuk (Carpinus betulus) 232
  • 36. zilveresdoorn (Acer saccharinum) 406
  • 38. varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia') 257(100)
  • Archief Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Leuven, dossier Steendreef te Zemst (Elewijt).
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale leggers 212 Elewijt, art. 33 nrs. 3-22 en 106 en Eppegem art. 35 nrs. 2-12.
  • Kadasterarchief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschets Elewijt 1863/31 en 1882/11.
  • COSYN A., Au beau pays de Rubens et de Teniers. III.- Le château "Le Steen" à Elewyt, in Bulletin officiel du Touring-Club de Belgique, 29(2), 1923, p. 25-29.
  • DE BACKER W., HUVENNE P. & VAN DEN BOSSCHE H. 1995: De tuin van het Rubenshuis in Antwerpen: een historische evocatie, Monumenten & Landschappen, 14.3, 41-55.
  • DE MAEGD C., Bouwen door de Eeuwen heen – arrondissement Halle-Vilvoorde, Gent, Snoeck-Ducaju, 1977, p. 125-129.
  • DE MAEGD C., Was wächst und gedeiht, was spielt und balgt befreit, in Gärten aus Rubens' Zeit, München, Hirner Verlag, 2000, p. 67-82.
  • DE STEIN D'ALTENSTEIN I., Annuaire de la noblesse de Belgique, Bruxelles, A. Decq..., 1857, p. 102.
  • DUCHÊNE M. e.a., Architectes-paysagistes 1841-1947. Le style Duchêne, Paris, Editions du Labyrinthe, 1998.
  • HÄRTING U., Rubens' Garten in Antwerpen, in Gärten und Höfe aus Rubens' Zeit, München, Hirner Verlag, 2000, p. 59-66.
  • LAUWERS J., Zeven eeuwen heerlijkheid Perk-Elewijt. Het mooie land van Rubens en Teniers, Perk, Heemkring David Teniers, 1997, p. 625 en p. 648.
  • LE ROY J., Castella et praetoria nobilium Brabantiae, coenobiaque celebriora ..., 1694.
  • NUYTTEN D., "Un immense bâtiment, d'aspect sinistre, posé au bord du canal". Het voormalige tuchthuis van Vilvoorde, in Monumenten & Landschappen, 25(1), 2006, p. 6-28.
  • RINCKHOUT E., Een wereld in eeuwige verf, in De Morgen, bis, 3-12-2005.
  • RENSON G., Nota's nopens het groot fortuin van P.P. Rubens (1577-1640) en de onkosten bij zijn dood, in Eigen Schoon en De Brabander, 78(4-5-6), 1995, p. 165-180.
  • STYNEN H., De onvoltooid verleden tijd. Een geschiedenis van de monumenten- en landschapszorg in België 1835-1940, Brussel, Stichting Vlaams Erfgoed, 1998, p. 351.
  • VERBESSELT J., Het parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13de eeuw, (XI), Brussel, Koninklijk Geschieden Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1972, p. 172 en 182-184.
  • VERBOUWE A., Iconografie van Vlaams-Brabant (VI), Kan­ton Wolvertem, Brussel, Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Vlaams-Brabant, 1948, p. 45-48.
  • WAUTERS A., Histoire des environs de Bruxelles, VII, heruitgave van de editie van 1855, Bruxelles, Editions Culture et Civilisation, 1972, p. 68.

Bron: DENEEF, R., 2009. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Ten noordoosten van Brussel: Kampenhout, Kraainem, Machelen, Steenokkerzeel, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Zemst, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs:  Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2009: Kasteeldomein Rubenskasteel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/146739 (geraadpleegd op ).