Kasteeldomein van 26 hectare met landschappelijk park en dreef aangelegd bij Het Steen, een door Rubens in 1635-1640 bewoond buitengoed. Het kasteel met neerhof werd vanaf 1875 historiserend gerestaureerd onder leiding van architect Eugène Carpentier en in 1914 door Guillaume-Chrétien Veraart. Bepalend voor het huidige parkuitzicht was de aanleg uit 1875-1882, die een formele tuin combineerde met een aanleg in landschappelijke stijl.
Peter Paul Rubens kocht in 1635, op het hoogtepunt van zijn roem en enkele jaren voor zijn dood, het 'hoff ten Steene' als buitengoed of 'huis van plaisantie'. Op enkele landschapsschilderijen die hij tussen 1635 en 1640 maakte, toont hij zijn buitengoed vanuit verschillende hoeken. In het 'herfstlandschap' uit de Londense National Gallery blikt de schilder vanuit het oosten naar het kasteel. Het realisme in de weergave van de topografie is -in tegenstelling tot wat men soms denkt- vrij groot: de geul van de Barebeek (met een houten brugje) rechts op de voorgrond van het 'herfstlandschap' met iets verderop de meander van de Zenne tussen Eppegem en Weerde. De rechte dubbele dreef naar Elewijt-dorp, die nu de voorgrond van het 'herfstlandschap' zou vormen, moet nog worden aangelegd. Het kasteel op het 'herfstlandschap' is duidelijk herkenbaar als een traditionele bak- en zandsteenbouw (witte zandsteen voor de speklagen, vensterkozijnen en plint), met getrapte zijgevels en dakkapellen en een hoge ingangstravee met een zadeldak, die door de eeuwen heen alle verbouwingen en restauraties heeft overleefd. Het 'tornooi' laat het gebouw vanuit het zuiden zien. Vanuit die hoek oogt de architecturale opbouw van het kasteel veel minder homogeen en traditionalistisch, met renaissancistische elementen zoals de bogengalerij op de verdieping en het torentje met klokdak en ajuinspits, maar ook archaïsche elementen zoals de ronde, gekanteelde hoektoren, het overkragende spietorentje ('peperbus') aan de andere kant, de poorttoren onder een zadeldak in het midden. De site is omgeven door een brede gracht, een situatie die ook op het schilderij ‘kasteelpark’ uit het Kunsthistorisches Museum Wien te zien is.
Het gebouw, een gesloten complex met vier vleugels, stamde wellicht af van het middeleeuwse neerhof, dat in de loop van de 14de, 15de of 16de eeuw werd 'gecastelliseerd'. Het historische opperhof met stenen mottetoren (naar waar het Steen is genoemd) bevond zich op een apart eilandje. Volgens Verbesselt zou de motte met toren of donjon ontstaan zijn uit de 11de-12de-eeuwse machtsstrijd tussen de heren van Berthout en de machtige graven van Leuven, de latere hertogen van Brabant. Niet toevallig ligt de site op een kruispunt van gemeentegrenzen. Vilvoorde en Houtem vielen zeker onder de invloedssfeer van de hertogen van Brabant, terwijl Elewijt en Eppegem tot het machtsterritorium van de Berthouts behoorden. Een versterking bouwen op het snijvlak van twee invloedssferen past in de militaire logica van toen. En ook al verloor de toren gaandeweg zijn militaire betekenis, hij bleef wel een statussymbool. Rubens zelf zag er misschien een interessant uitkijkpunt over het landschap in?
Dat dergelijke sites van een tot kasteel omgebouwd neerhof in combinatie met een oude mottetoren ondanks hun functieverlies en veranderde smaak nog lang standhielden, bewijst het bestaan van andere gelijkaardige sites, zoals het oude kasteel van Boutersem, de toren van Terheiden in Rotselaar, vermoedelijk ook Kruikenberg in Ternat, Blaasveld, Zevenbergen in Ranst. De mottetoren van Elewijt is tot lang na Rubens blijven bestaan. De laatste vermelding dateert van 1760 en op een vroege kadastrale kaart van 1812 is enkel de motteheuvel nog te zien. De Ferrariskaart van 1773 duidde hier ook al geen mottetoren meer aan. Waarschijnlijk is de toren dus tussen 1760 en 1773 afgebroken of aan totaal verval ten prooi gevallen.
Op de schilderijen valt niets te bespeuren van tuinaanleg. In Rubens' boekhouding werden uitgaven geregistreerd met betrekking tot tuinonderhoud en kuipen voor sinaasappelbomen, maar er wordt niet gespecificeerd voor welke van zijn landgoederen. Het schilderij met de allegorie van Vertumnus en Pomona of 'De wandeling in de tuin' in de Alte Pinakothek te Munchen, geeft misschien geen fotografisch beeld van de tuin bij zijn huis in Antwerpen (het Rubenshuis), maar het benadert toch meer de werkelijkheid dan tot nu toe werd gedacht en het vertelt ons alleszins veel over Rubens' ideeën over tuinen: het nog bestaande paviljoen links in beeld, met haagjes afgeboorde compartimenten, een fontein, een met kamperfoelie begroeid houten prieel, een groot perk met tulpen, terracottapotten met lelies of anjers en uiteraard kuipen met oranjeboompjes. Een dergelijke tuin mag men mutatis mutandis ook in Elewijt veronderstellen, maar die werd zowel op het 'herfstlandschap' als op het 'tornooi' zorgvuldig buiten beeld gehouden. Lag er al een tuin of liet Rubens of zijn nabestaanden er één aanleggen, dat weten we niet met zekerheid. In elk geval toont een kaart uit 1687 -37 jaar na het overlijden van Rubens- de oudste cartografische voorstelling van een geometrisch aangelegde tuin, links van het neerhof. Wellicht ging het om een moestuin waarbij nut en sier werden gecombineerd. Meer details geeft de karteerder niet prijs. De verkoopakte van het Steen uit 1682 vermeldt in elk geval een “hof, boomgaert, fruytbomen”, maar uit de opbouw van de beschrijving kun je afleiden dat deze binnen de omgrachting van het kasteel en de mottetoren lagen.
Rond 1740 moet het kasteeldomein een verlaten indruk hebben gegeven. Uit een volkstelling uit die periode blijkt dat het kasteel leegstond en dat het neerhof in 1745 was afgebrand. Tijd dus om de site nieuw leven in te blazen, moeten de nieuwe eigenaars Pangaerts-de Wijnants hebben gedacht. Zij zorgden voor de heropbouw van het vervallen neerhof, bestaande uit een woonhuis, een schuur en een stalling in losstaand U-vormig verband. De gebouwen waren omgeven door boomgaarden. De omgeving van het kasteel werd ook aangepakt. Zo blijkt uit een notariële akte van 1760 dat de site een fontein heeft met loden buizen voor de watertoevoer en een “eysee machinen tot springende fonteynen”. Waar die fontein stond en of de bouw ervan gepaard ging met een algemene tuinaanleg, blijft onduidelijk. Maar er is een indicatie dat er wel degelijk een tuin bestond bij het kasteel, want wanneer in 1771 eigenares Albertine de Wijnants overlijdt, suggereert haar wilsbeschikking het bestaan van wandelpaden bij het kasteel en nieuw aangeplante dreven.
Wanneer architect Laurent- Benoît Dewez in 1773 de opdracht voor de bouw van de Vilvoordse staatsgevangenis kreeg, viel zijn oog op het nabijgelegen Rubenskasteel. Hij kocht het aan. Aan de overzijde van de Steendreef bouwde Dewez een watermolen. Die werd gevoed vanuit de Zenne via een recht, 600 m lang kanaaltje, de 'Steenvaart'. De brede ringgrachten van het Steen fungeerden als molenvijver en het afgeleide water belandde na de watermolen in de Barebeek, een riviertje dat te Muizen in de Dijle uitmondt.
Op de primitieve kadasterkaart, opgemaakt rond 1812, vinden we deze situatie nagenoeg onveranderd terug. In 1831 werd het kasteel volgens de kadastrale legger uitsluitend omringd door utilitaire percelen. Het kasteeleiland bestond uit twee percelen 'hof ' (moestuin), terwijl het neerhof werd omringd door boomgaard en boomkwekerij. Buiten de ringgrachten bevonden zich alleen maar bossen en weiden. Het Steen met circa 90 hectare landerijen (deels ook op Eppegem en Vilvoorde) was eigendom van baron Charles Coppens, lid van het op 3 november 1830 gekozen Nationaal Congres, burgmeester van Heusden bij Gent, commandant van de Gentse burgerwacht, voor wie Elewijt zeker geen hoofdverblijf was.
Volgens de eerste topografische kaart was deze toestand in 1864 nog in grote lijnen dezelfde. De enige noemenswaardige toevoeging was een oranjerie, een laagbouw met vier rondbogige deuren bij het neerhof. De oranjerie werd kadastraal geregistreerd in 1863, toen ook de aanpalende boomkwekerij werd omgevormd tot een moestuin van 83,5 are. De moestuin werd langs twee zijden afgeschermd door een hoge, met gesinterde stenen versierde muur, begroeid met leifruit. De ruimte rond het neerhof behield zijn nutsfunctie als boomgaard. Deze aanpassingen waren wellicht ingegeven door de komst van het gezin Coppens dat rond 1855 zijn intrek in het kasteel nam. Een foto van rond 1876 geeft het eerste beeld van een siertuin aan de achterkant van het kasteel: ruitvormige perkjes en leifruit of klimplanten tegen de achtergevel. Niet-winterharde planten en bloemen overwinterden in de oranjerie. In de zomer werden ze uitgeplant of in potten buiten gezet, op terrassen of in perken rond het kasteel.
Na de dood van baron Charles Coppens in 1874 zorgden zijn nog jonge weduwe en stiefzoon Charles Wouters-Coppens voor diepgaande veranderingen. Het kasteel werd vanaf 1875 gerestaureerd onder leiding van architect Eugène Carpentier (1819-1886). Hoewel Carpentier als restaurateur bekend stond om zijn 'bescheiden' opstelling, was de restauratie ingrijpend: de linkervleugel, die oorspronkelijk slechts één bouwlaag telde, kreeg een verdieping, zoals de rechtervleugel ook met een getrapte zijgevel en met klooster- en kruiskozijnen. Ook de achtergevel werd hard gerestaureerd en kreeg onder meer een korte dwarsvleugel met een neogotische erker. De dienstgebouwen ondergingen een vergelijkbaar lot. Tegen de zuidoostelijke arm van de slotgracht werd bovendien een koetshuis met U-vormig grondplan gebouwd, dat in 1945 door een 'vliegende bom' werd vernield en daarna gesloopt. De 'creatieve' aanpak van Carpentier, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de restauraties van de kastelen van Groot-Bijgaarden (Paul Saintenoy) of Gaasbeek (Charle-Albert) en typisch voor de late 19de eeuw, zou momenteel op weinig begrip kunnen rekenen en werd niet lang daarna als 'onvoorzichtig' ervaren ("ne semble pas avoir été faite avec toute la prudence désirable" zo merkte Cosyn in 1924 op).
De historiserende benadering van het kasteel gold allerminst voor de omgeving, die grondig werd herwerkt volgens de toen als modern geldende principes. De zuidwestelijke arm van de middeleeuwse ringgracht werd gedempt met de grond die werd uitgegraven om 100 m verderop de huidige vijver aan te leggen. De Barebeek zal voortaan een weidse, tot 60 m brede meander beschrijven, uiteraard met eilandjes – het klassieke 'rivierlandschap' dat na de aanleg van het park Schonenberg te Laken in 1788 de hele 19de eeuw door in eindeloze variaties werd heropgevoerd. De topografische kaart van 1892 geeft de nieuwe vijver weer, omkaderd door een voor die tijd sober net van parkwegen: twee lussen in de bospercelen ten westen en ten zuiden van het kasteel. Aansluitend bij de vijver lag een grasland met bomen en bomengroepjes, waarvan een litho uit 'la Belgique pittoresque' (1872-1878) een eerst glimp weergeeft.
Dicht bij het kasteel lagen geometrisch aangelegde perken. Door het dempen van de gracht kwam ruimte vrij om deze perken te vergroten en symmetrisch te ordenen rond een centrale as vanaf de toegangspoort. Binnen de grenzen van de grasperken vrolijkten de met eenjarige bloemen opgevulde plates-bandes of bloembedden de strakke structuur op. Een zeldzaam winterbeeld op een oude postkaart trekt de aandacht op tuinvazen met agaves, terwijl de bloembedden leeg blijven. Bloembedden onderhouden vergde heel wat inspanningen omdat ze al naargelang het seizoen telkens weer werden opgevuld met eenjarigen of leeggemaakt. De vele planten die daarvoor nodig waren, kweekte de hovenier in eigen serres op. Niet toevallig verschenen sinds 1882 ook in Elewijt dergelijke serres in de ruimte achter de oranjerie (weer afgebroken in 1961). De perken in de directe omgeving van het kasteel waren typerend voor de style Duchêne, genoemd naar de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne die de stijl in die tijd bij gegoede middens populariseerden.
De huidige configuratie van het park bestaande uit een formele tuin dicht bij het kasteel in combinatie van een parkaanleg in landschappelijke stijl verderaf, de zogenaamde "gemengde stijl", gaat terug op deze periode. Het kasteel kreeg een andere oriëntatie: weg van het neerhof en met een opening van het uitzicht naar het zuidwesten. Ook de circulatie veranderde, door een tweede toegang tot de wegen rondom het kasteel. Terwijl het kasteel tot dan toe op Elewijt was gericht (via de Steendreef), kwam er aan de achterzijde van het kasteel een tweede toegang op de weg naar Eppegem. De ruimte rond het kasteel vergrootte en kreeg een invulling als park (26 ha). Tot dan was de kasteelruimte georganiseerd binnen de grenzen van de omgrachting. Door een deel van de middeleeuwse grachten te dempen en een nieuwe landschappelijke vijver uit te graven, meer naar het zuidwesten, won het park aan oppervlakte. De in curves gelegde paden creëerden een rondgang doorheen het bos, langs een partij struiken en langs de vijver.
Baron August de Becker-Remy, senator, eigenaar vanaf 1914, liet tijdens de oorlogsjaren onder leiding van architect Veraart restauratiewerken uitvoeren. Deze restauratie betrof vooral het neerhof, het kasteelinterieur, maar ook de brug over het resterende gedeelte van de slotgracht en de achtergevel van het kasteel, waar de loggia in de poorttravee werd dichtgemaakt. De grootste veranderingen liet hij aan het neerhof aanbrengen. Veraart bouwde het van een actief landbouwbedrijf naar een conciërgerie annex gastenkwartier om en voegde ook de hoge duiventoren en hovenierswoning toe. De mestvaalt op de vroegere binnenkoer ruimde plaats voor een netjes aangelegde tuin met perken in quinconque vorm. De bloemen in de perken, werden later vervangen door geschoren taxuskegels. Ook in de perken achter het kasteel vervingen snoeivorm van taxus (Taxus baccata) de vroegere uitbundig bloeiende bloembedden. Voor het overige veranderde er weinig aan de parkaanleg. De tendens naar versobering van de aankleding van de tuin had mogelijk te maken met de leegstand van het kasteel in de periode 1930-1954.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel bezet door Duitse soldaten en, na de bevrijding, door Amerikanen. Het ontsnapte ternauwernood aan een 'vliegende bom', die slechts het nabije koetshuis vernietigde. De erfgenamen de Becker-Remy verkochten het gehavende domein in 1954 aan de industrieel Paul Maison, die het kasteel geleidelijk restaureerde. Naar aanleiding van de verkoop werd het kasteeldomein opgesplitst: het Rubenskasteel met neerhof en tuinen kwamen in handen van Maison, terwijl het parkgedeelte ten zuiden van de vijver aan een andere particulier werd verkocht, die het beboste en er een villa aan toevoegde. In 2019 kocht Toerisme Vlaanderen het Rubenskasteel en aanhorigheden.
Zuidgevel (richting park)
Interieur
Bestond al in de 17de eeuw, in 1754 heropgebouwd, historiserende restauratie in 1914-1918.
Woonhuis (noord)
Westvleugel
Oostvleugel
Deze gemengde stijl komt veel voor in andere (19de-eeuwse) parken in onze regio. In het geval van het Rubenskasteel gaat de huidige parkaanleg terug op het laatste kwart van de 19de eeuw (1875-1882). De geometrische aanleg komt voor in de nabijheid van het kasteel en het neerhof. De landschappelijke parkaanleg strekt zich verder uit. De toegang tot het domein bevindt zich in de bocht van de Steendreef. De inrit wordt afgesloten door een smeedijzeren toegangshek waarvan de spijlen uitlopen op speerpunten . De hardstenen vierkante hekpijlers zijn bekroond met een bolornament. Langsheen de Steendreef bevindt zich ter hoogte van de moestuin ook een vast smeedijzeren hek van zes traveeën op een kalkzandstenen plint tussen vierkante bakstenen hekpijlers, opgesmukt met banden van witte natuursteen. De twee toegangen aan de uiteinden zijn heden met een eenvoudig houten hek afgesloten.
Formele tuin achter het kasteel (zuidwest van het kasteel)
Landschappelijk park
Siertuin bij het neerhof met voorplein, aangelegd in de periode 1914-1918
Nutstuin noordwest van het neerhof, met fruitmuur en oude boomgaard
Van de middeleeuwse omgrachting rond het kasteel rest enkel de noordoostelijke lange kant en de twee kortere zijarmen met stenen afdamming uit 1882. Een boogbrug uit de 17de eeuw(?) opgesmukt met leeuwen op de brugpijlers daterend van circa 1913, verbindt neerhof en kasteel met elkaar.
Toegangspad met voorplein voor het kasteel
Steendreef met Krimlinden (Tilia x euchlora)
De beplantingen: Op één 19de-eeuwse bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en enkele zomereiken (Quercus robur) en haagbeuken (Carpinus betulus) na, werd de oudste generatie van het huidige bomenbestand – gewone en bruine beuk, varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia'), tulpenboom (Liriodendron tulipifera), zilverlinde (Tilia tomentosa), veder- en zilver esdoorn (Acer negundo, Acer saccharinum), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) – aangeplant rond de Eerste Wereldoorlog. Een ansichtkaart van omstreeks 1920 toont de dubbele dreef naar Elewijt met vier rijen iepen, wellicht Ulmus glabra, die na hun afsterven als gevolg van het uitbreken van de iepenziekte in de jaren 1920, vervangen werden door circa 230 zilveresdoorns, die op hun beurt naar aanleiding van de heraanleg van de dreef in 1986 werden gerooid en vervangen door Krimlinden (Tilia x euchlora). In 1917 bepleitte de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen bij de Duitse Kreischef in Brussel het behoud van het bomenbestand bij het Rubenskasteel, omdat het dreigde gekapt te worden voor leveringen van hout aan het front of aan de oorlogseconomie.
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verboven, Hilde; De Maegd, Christiane; Van Aerschot, Suzanne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Verboven H. & De Maegd C. & Van Aerschot S. 2024: Kasteeldomein Rubenskasteel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/432781 (geraadpleegd op ).
Kasteeldomein van 4 hectare met landschappelijk park, oorspronkelijk bijna 14 hectare, aangelegd vanaf 1875 bij Het Steen, een door P.-P. Rubens in 1635-1640 bewoond 'hof van plaisantie', dat in 1875 en 1914 historiserend gerestaureerd werd onder leiding van architect Eugène Carpentier (1819-1886). De drie losstaande gebouwen van het neerhof met duiventoren, oranjerie, stallingen, rentmeestershuis en gastenverblijf met kapel werden in U-vorm aan de overzijde van het kasteel gebouwd in 1754-1755 in opdracht van de toenmalige eigenares Albertine-Françoise de Wynants. De directe omgeving van het kasteelcomplex kent een geometrische tuinaanleg.
Rubens
Pieter Paul Rubens kocht in 1635, op het hoogtepunt van zijn roem en enkele jaren voor zijn dood, het 'hoff ten Steene' als 'huis van plaisantie'. Op de twee schilderijen die hij het jaar daarop maakte, toont hij zijn buitengoed, de voorgrond van een weids landschap met dramatische luchten, vanuit twee verschillende hoeken: in het 'herfstlandschap' uit de Londense National Gallery vanuit het oosten, in het 'tornooi' uit het Louvre vanuit het zuiden. Het landschap van de Zennevallei dat de rechterhelft van het 'herfstlandschap' vult, moet min of meer aansluiten bij het valleilandschap links op het 'tornooi'. Het realisme in de weergave van de topografie is – in tegenstelling tot wat men soms denkt – vrij groot: de geul van de Barebeek (met een houten brugje) rechts op de voorgrond van het 'herfstlandschap'; iets verderop, de meander van de Zenne tussen Eppegem en Weerde; aan de einder de 'steilrand' ten noorden van de Rupel tussen Rumst en Boom. De rechte dubbele dreef naar Elewijt-dorp, die nu de voorgrond van het 'herfstlandschap' zou vormen, moet nog worden aangelegd. Het kasteel op het 'herfstlandschap' is duidelijk herkenbaar als een traditionele bak- en zandsteenbouw (witte zandsteen voor de speklagen, vensterkozijnen en plint), met getrapte zijgevels en dakkapellen en een hoge ingangstravee met een zadeldak, die door de eeuwen heen alle verbouwingen en restauraties heeft overleefd.
Het 'tornooi' laat het gebouw vanuit het zuiden zien, vanuit die hoek veel minder homogeen en traditionalistisch, met renaissancistische (de bogengalerij op de verdieping en het torentje met klokdak en ajuinspits) maar ook archaïsche elementen zoals de ronde, gekanteelde hoektoren, het overkragende spietorentje ('peperbus') aan de andere kant, de poorttoren onder een zadeldak in het midden. Het gebouw, een gesloten complex met vier vleugels, wordt weerspiegeld in het water van de ringgracht. Het stamt ongetwijfeld af van het hoogmiddeleeuwse neerhof, dat in de loop van de 14de, 15de of 16de eeuw werd 'gecastelliseerd'. De constructie waaraan Rubens' buitengoed zijn naam ontleende, bevindt zich links van het kasteel op een apart eilandje, bereikbaar via een tweede stenen brug vanuit de poorttoren – een indrukwekkende vierkante donjon met een overkragende bovenverdieping, die voorzien is van spietorentjes en machicoulis, bevlagd, aan de kleur te oordelen van witte zandsteen. De dubbele motte en de toren, ontstaan als meest oostelijke stelling van de Berthouts op de grens van hun Land van Grimbergen, waren toen al minstens vier eeuwen oud. Het 'kastelenboek' van Le Roy (1694) toont aan dat Het Steen van Elewijt – een tot kasteel omgebouwd neerhof en een als curiosum en teken van standing gekoesterde woontoren, elk op een afzonderlijk eilandje – geen uniek geval was (zie ook het oud kasteel van Boutersem, de Toren Ter Heide te Rotselaar, vermoedelijk ook Kruikenberg in Ternat, Blaasveld, Zevenbergen in Ranst, ...).
Op de schilderijen valt niets te bespeuren van tuinaanleg. In Rubens' boekhouding werden uitgaven geregistreerd met betrekking tot tuinonderhoud en kuipen voor sinaasappelbomen, maar er wordt niet gespecificeerd voor welke van zijn landgoederen. Het schilderij met de allegorie van Vertumnus en Pomona of 'De wandeling in de tuin' in de Alte Pinakothek te Munchen, geeft misschien geen fotografisch beeld van de tuin bij zijn huis in Antwerpen (het Rubenshuis), maar het benadert toch meer de werkelijkheid dan tot nu toe werd gedacht en het vertelt ons alleszins veel over Rubens' ideeën over tuinen: het nog bestaande paviljoen links in beeld, met haagjes afgeboorde compartimenten, een fontein, een met kamperfoelie begroeid houten prieel, een groot perk met tulpen, terracottapotten met lelies of anjers en uiteraard kuipen met oranjeboompjes. Een dergelijke tuin mag men mutatis mutandis ook in Elewijt veronderstellen, maar die werd zowel op het 'herfstlandschap' als op het 'tornooi' zorgvuldig buiten beeld gehouden. De twee schilderijen van Rubens zijn vreemd genoeg de enige iconografische bronnen vóór de Ferrariskaart (1771-1778). In 1682 werd in een beschrijving van Het Steen ook gewag gemaakt van een hof en een boomgaard en – evenmin zichtbaar op de schilderijen van 1636 – van een neerhof met woonhuis, stallen en schuren. De donjon was toen nog niet afgebroken want hij wordt eveneens vernoemd.
Het huidige 'neerhof ' – drie losstaande gebouwen (duiventoren, oranjerie, stallen, rentmeestershuis en gastenverblijf met kapel) die een naar het kasteel toe geopende U vormen – werd gebouwd in 1754-1755 in opdracht van de toenmalige eigenares Albertine-Françoise de Wynants. Mogelijk werd tijdens de bouwcampagne ook de donjon gesloopt en werden de stenen in de nieuwbouw gerecycleerd en de twee motten (de donjon- en kasteelmotte) tot een rechthoekig eiland van 57 are versmolten. De dubbele, uit drie stroken bestaande, rechte dreef naar Elewijt dateert vermoedelijk uit dezelfde periode. De Ferrariskaart (1771-1778), het eerste cartografische beeld, toont deze nieuwe situatie zonder de watermolen. Die werd toegevoegd door architect Laurent-Benoît Dewez, die van 1773 tot 1777 de incidentrijke bouw van de Vilvoordse staatsgevangenis ('tuchthuis') leidde en wellicht Het Steen had aangekocht om dicht bij zijn werk te wonen. Aan de overzijde van de Steendreef bouwde Dewez een watermolen. Die werd gevoed vanuit de Zenne via een recht, 600 m lang kanaaltje, de 'Steenvaart'; de brede ringgrachten van het Steen fungeerden als molenvijver en het afgeleide water belandde na de watermolen in de Barebeek, een riviertje dat te Muizen in de Dijle uitmondt.
De op de Ferrariskaart afgebeelde situatie vinden we nagenoeg onveranderd terug op de Primitieve kadasterkaart, opgemaakt rond 1812. In 1831 werd het kasteel volgens de Primitieve kadastrale legger uitsluitend omringd door utilitaire percelen. Het kasteeleiland bestond uit twee percelen 'hof ' (moestuin); het door Wynants gebouwde neerhof werd omringd door boomgaard en boomkwekerij; buiten de ringgrachten alleen maar bossen en weiden. Het Steen met circa 90 hectare landerijen (deels ook op Eppegem en Vilvoorde) was eigendom van baron Charles Coppens, lid van het op 3 november 1830 gekozen 'nationaal congres', de laatste 'Hollandse' burgmeester van Heusden bij Gent, commandant van de Gentse burgerwacht... , voor wie Elewijt zeker geen hoofdverblijf was.
Gerestaureerd kasteel in een landschappelijk park
Volgens de eerste stafkaart was deze toestand in 1864 nog in grote lijnen dezelfde. De enige noemenswaardige toevoeging was een oranjerie – een laagbouw met vier rondbogige vensterdeuren in het verlengde van de noordwestelijke vleugel van het neerhof en ermee verbonden door een hoge duiventoren. De oranjerie werd geregistreerd in 1863, toen ook de aanpalende boomkwekerij werd omgevormd tot een moestuin van 83,5 are. De moestuin werd langs twee zijden afgeschermd door een hoge, met gesinterde stenen versierde muur. Na de dood van Coppens in 1874 zorgde zijn nog jonge weduwe voor diepgaande veranderingen. Het kasteel werd in 1875 gerestaureerd onder leiding van architect Eugène Carpentier (1819-1886), leerling van T.F. Suys, lid van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en een belangrijke figuur in de Belgische monumentenzorg. Hoewel Carpentier als restaurateur bekend stond om zijn 'bescheiden' opstelling, was de restauratie ingrijpend: de linkervleugel, die oorspronkelijk slechts één bouwlaag telde, kreeg een verdieping, zoals de rechtervleugel ook met een getrapte zijgevel en met klooster- en kruiskozijnen. Ook de achtergevel werd hard gerestaureerd en kreeg onder meer een korte dwarsvleugel met een neogotische erker. De dienstgebouwen ondergingen een vergelijkbaar lot. Tegen de zuidoostelijke arm van de slotgracht werd bovendien een koetshuis met U-vormig grondplan gebouwd, dat in 1945 door een 'vliegende bom' werd vernield en daarna gesloopt. De 'creatieve' aanpak van Carpentier, vergelijkbaar met bijvoorbeeld de restauraties van de kastelen van Groot-Bijgaarden (Paul Saintenoy) of Gaasbeek (Charle-Albert) en typisch voor de late 19de eeuw, zou momenteel op weinig begrip kunnen rekenen en werd niet lang daarna als 'onvoorzichtig' ervaren ("ne semble pas avoir été faite avec toute la prudence désirable" zo merkt A. Cosyn op).
De historiserende benadering van het kasteel gold allerminst voor de omgeving, die grondig werd herwerkt volgens de toen als modern beschouwde principes. De zuidwestelijke arm van de ringgracht werd gedempt met de grond die werd uitgegraven om 100 m verderop de huidige vijver aan te leggen. De Barebeek zal voortaan een weidse, tot 60 m brede meander beschrijven, uiteraard met eilandjes – het klassieke 'rivierlandschap' dat na de aanleg van het park Schonenberg te Laken in 1788 de hele 19de eeuw door in eindeloze variaties werd heropgevoerd. De stafkaart van 1892 geeft de nieuwe vijver weer, omkaderd door een voor die tijd sober net van parkwegen: twee lussen in de bospercelen ten westen en ten zuiden van het kasteel. De site van het oude kasteeleiland was volgens de stafkaarten van 1892 en 1909 nog volledig in vierkante tuinbedden verdeeld, maar op een litho uit 'la Belgique pittoresque' (1872-1878) – de enige afbeelding waar men ook een glimp opvangt van die ruimte – wordt een met bomen gestoffeerde grasvlakte afgebeeld. De aanlegwerken hebben vermoedelijk aangesleept tot aan de Eerste Wereldoorlog. Baron August de Becker-Remy, senator, eigenaar vanaf 1914, liet tijdens de oorlogsjaren onder leiding van een zekere Verhaert restauratiewerken uitvoeren. Deze restauratie betrof vooral het interieur, maar ook de brug over het resterende gedeelte van de slotgracht, het neerhof en het kasteel zelf, waar de loggia in de poorttravee werd dichtgemaakt. Volgens de kadastrale legger uit de jaren 1920 bedroeg de oppervlakte van de als 'park' en 'lustvijver' aangemerkte percelen circa 3 hectare, maar op de stafkaart van 1932 worden ten zuidwesten van het kasteel 14 hectare weergegeven waarin sporen van parkaanleg (bosjes, slingerpaden) voorkomen. Vanuit het kasteel kon men, over de vijver heen en tussen de solitaire bomen en boomgroepjes aan de overzijde, ook een glimp opvangen van het open landschap ten zuidwesten met de kerk van Houtem in de verte. Deze doorkijk wordt momenteel door aanplantingen van canadapopulieren afgestopt.
Deze tweede restauratie gebeurde in een tijd dat er ook belangstelling was voor klassieke 'Franse' tuinaanleg, dikwijls beperkt tot de directe omgeving van het kasteel, vaak bedoeld als een soort omkadering. Door het werk van de Franse tuinarchitecten vader (Henri) en zoon (Achille) Duchêne, 'style Duchêne' genoemd naar de voornaamste exponenten van deze revival, was deze stijl rond de eeuwwisseling bijzonder populair in gegoede middens en ook in Elewijt vinden we sporen van geometrische aanleg, strakke geometrische patronen, geaccentueerd door in kegel of kubus geschoren taxussen (Taxus baccata), tuinvazen en evenwijdige hagen van haagbeuk (Carpinus betulus) – de oprit vanaf de Steendreef in de oosthoek van het domein, het neerhofplein, de ruimte tussen het neerhof en het kasteel en onmiddellijk achter het kasteel. In hoever deze patronen werden overgeërfd uit de tijd van Coppens of doelbewust inspelend op de 'Franse' smaak aangebracht werden door zijn opvolgers, valt moeilijk uit te maken. Oude foto's laten zien dat deze 'Franse' aanleg vroeger door rozenperken, plate-bandes en bloemencorbeilles werd opgevrolijkt en geaccentueerd – details die na de Tweede Wereldoorlog onbetaalbaar zijn geworden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het kasteel bezet door Duitse soldaten en, na de bevrijding, door Amerikanen. Het ontsnapte ternauwernood aan een 'vliegende bom', die slechts het nabije koetshuis vernietigde. In 1955 werd het domein met het gehavende kasteelcomplex en het park en de moestuin (4 hectare) door de erfgenamen de Becker-Remy verkocht aan de industrieel Paul Maison, die het geleidelijk restaureerde.
De beplantingen
Op één 19de-eeuwse bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en enkele zomereiken (Quercus robur) en haagbeuken (Carpinus betulus) na, werd de oudste generatie van het huidige bomenbestand – groene en bruine beuk, varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia'), tulpenboom (Liriodendron tulipifera), zilverlinde (Tilia tomentosa), veder- en zilver esdoorn (Acer negundo, A. saccharinum), witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) – aangeplant rond de Eerste Wereldoorlog. Een ansichtkaart van omstreeks 1920 toont de dubbele dreef naar Elewijt met vier rijen iepen, wellicht Ulmus glabra, die na hun afsterven als gevolg van het uitbreken van de iepenziekte in de jaren 1920, vervangen werden door circa 230 zilveresdoorns, die op hun beurt naar aanleiding van de heraanleg van de dreef in 1986 werden gerooid en vervangen door Krimlinden (Tilia x euchlora).
Merkwaardige bomen (opname 19 september 2003)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
Bron: DENEEF, R., 2009. Historische tuinen en parken van Vlaanderen - Ten noordoosten van Brussel: Kampenhout, Kraainem, Machelen, Steenokkerzeel, Vilvoorde, Wezembeek-Oppem, Zaventem, Zemst, Brussel: Vlaamse Overheid. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2009: Kasteeldomein Rubenskasteel [online], https://id.erfgoed.net/teksten/146739 (geraadpleegd op ).