Landhuis of 'huis van plaisantie' uit het midden van de 18de eeuw, aanzienlijk verbouwd en uitgebreid tussen 1859-1860 met bouw van hoektoren, neogotische huiskapel en kasteelhoeve; landhuis met park van circa 1 hectare 33 are met sporen van vroeg 19de-eeuws landschappelijke aanleg park; rond 1860 mislukte poging tot uitbreiding park in aanpalend bosgebied; vergevorderde staat van verval.
Op de grens met Waanrode, aan de zuidrand van het Begijnenbos, ligt het kasteelgoed Hogemeyer (of Hooghmeyer), in 1882 door Wauters omschreven als "une grande et belle habitation", omringd door een omheind landgoed ("enclos") van 50 hectare. Aan Hogemeyer waren nog eens 200 hectare landerijen verbonden, verspreid over Kersbeek en de aanpalende gemeenten. De oorsprong van het 'Hof van Landeloos', zoals de oudste benaming luidde, gaat minstens terug tot 1323. Het was een achterleen van het feodale hof van Brabant, waaraan een cijnshof en een laathof verbonden waren. De naam 'Hof van Landeloos' maakte bij het begin van de 18de eeuw plaats voor de benaming 'Broeckwinninge'. Toch kan er topografisch en bodemkundig bezwaarlijk van een broekgebied gesproken worden, wel van slecht ontwaterde ('zeer sterk gleyige') zandleemgronden, te wijten aan de aanwezigheid van tertiaire klei op geringe diepte. Naar het einde van de 18de eeuw toe werd van de 'Hooghmeyerswinninge' gesproken, verwijzend naar de functie van de toenmalige eigenaar, Gabriel-Michel-François de l'Escaille, oppermeier van Tienen. Door het huwelijk van zijn dochter Henriette-Jeanne in 1780 met Ambroise-Jean De Turck, griffier van de schatbewaarders en ontvangers van Brussel, kwam het domein ten slotte in handen van de familie de Turck de Kersbeek.
De familie de l'Escaille liet rond 1750 een vrij bescheiden 'huis van plaisantie' bouwen, een eenvoudig dubbelhuis (symmetrisch grondplan) onder een schilddak. Er werd ook een lusttuin aangelegd ten zuiden van het huis binnen de rechthoekige omgrachting, die waarschijnlijk al bestond. De Ferrariskaart (1770-1775) toont op die plaats een parterretuin. Op de Primitieve kadasterkaart (1824) is de 18de-eeuwse situatie nog herkenbaar, maar langs de westzijde is een gedeelte van de omwalling verdwenen, terwijl de oostelijke arm een eigenaardige tumor vertoont. Deze wijzigingen suggereren een embryo van vroeg-landschappelijke aanleg, iets wat zich in de periode 1800-1820 in tal van landgoederen in de regio heeft voorgedaan. Uit de oudste kadastrale legger blijkt dat de tuinaanleg zich dan ook tot buiten de grachten uitstrekt: het perceel 119, 1 hectare 33 are groot, wordt globaal als 'lustgrond' aangeduid. Dit is de term die doorgaans gebruikt wordt voor een informele, landschappelijke aanleg. Ongebruikelijk is dat de grachten op de kaart wel als water maar in de legger ook als 'lustgrond' worden omschreven; het kasteel wordt gewoon als 'huis' afgedaan. Rond de oostelijke grachtarm ligt een perceel (nr. 112) dat als 'tuin' wordt geregistreerd, vermoedelijk te begrijpen als nuts- of moestuin, en ten noorden van de dienstvleugel ligt een perceel boomgaard (nr. 115). Bij het begin van de 19de eeuw besloeg het hele complex (huis, bijgebouwen, tuin, boomgaard, grachten en lustgrond) nauwelijks 2,5 hectare. Van een uitbreiding van de tuin- of parkaanleg – de boomgaarden buiten beschouwing gelaten – is ook in de daaropvolgende jaren nauwelijks sprake. Op de stafkaart van 1864 verschijnt het landgoed als een onooglijk parkje dat ontsloten wordt door een perifeer kronkelpad en dat zich bijna uitsluitend ten westen van de ringgracht uitstrekt. Waar Wauters in zijn beschrijving van 1882 de 50 hectare "enclos" vandaan haalt, wordt pas duidelijk bij het zien van de weg op de genoemde stafkaart, die in het verlengde van de zijgrachten van de omwalling, een weidse lus beschrijft in een zuidelijke uitloper van het Begijnenbos. Vanaf de huidige Oude Tiensestraat in Waanrode vertrekt bovendien een lijnrechte weg die na ongeveer een kilometer bij het kasteel Hogemeyer uitmondt.
In 1859-1860 werd het landhuis ingrijpend verbouwd en werd het in de kadastrale legger voortaan ook als 'kasteel' omschreven. De romantische kasteelallures worden vooral opgeroepen door de neogotische hoektoren en huiskapel, die in 1862 door de Luikse bisschop de Montpellier werd ingewijd. Deze toevoegingen van bak- en zandsteen contrasteren met het witbepleisterde 18de-eeuwse volume. Vooral de slanke bakstenen hoektoren met hoeklisenen en spitsbogenfries van witte zandsteen, vormt een pittoresk element. Na jarenlange leegstand is het interieur grotendeels verwoest, maar wat ervan overblijft – onder meer het 18de- en 19de-eeuwse stucwerk – geeft nog een representatief beeld van het oorspronkelijke, verzorgde interieur. De hoeve achter (ten noorden van) het kasteel werd omgebouwd van een eenvoudig langwerpig volume tot een gesloten complex van bak- en zandsteen met een monumentaal poortgebouw (en wapenschild). Ook de tuin werd opnieuw aangelegd en beplant. De zuidelijke gracht van de oude omwalling werd gedempt en de oostelijke arm werd heraangelegd tot een 19 are grote landschappelijke vijver.
Deze bouw- en heraanlegcampagne was het werk van de zoon van Ambroise-Jean De Turck, baron Emmanuel-Ambroise de Turck de Kersbeek en, na diens dood in 1862, de kleinzoon Emile-Joseph, provincieraadslid. Waarschijnlijk hebben zij ook het plan gekoesterd om het park rond de Hogemeyer fors naar het noorden toe uit te breiden en de zuidelijke lob van het Begijnenbos, grotendeels op Waanrode gelegen en door 150 m boomgaard van het bestaande parkje gescheiden, in het domein op te nemen. Al in 1839 was het boerderijtje aangekocht dat rond 1800 gebouwd was aan het noordelijke uiteinde van de voornoemde rechte weg. In de daaropvolgende jaren zouden een hele reeks percelen door de Turck de Kersbeek worden aangekocht, zodat het rond 1850 mogelijk werd de voormelde lus aan te leggen, nu nog herkenbaar als een 5 m brede, met greppels afgezoomde weg. Enkele strategische percelen (sectie C nrs. 180 en 185), eigendom van de Commissie van Openbare Onderstand van Waanrode, bleven echter buiten schot en dit is misschien de oorzaak waarom de barons de Turck mettertijd hun plannen hebben opgeborgen. Nergens langsheen de lusweg of in het bos – voornamelijk zomereik, soms Amerikaanse eik of canadapopulier – is er een spoor van sierbeplantingen terug te vinden.
Op het oorspronkelijke perceel lustgrond van het Primitief kadaster zijn de sporen van een kleine romantisch-landschappelijke tuin aanwezig, zowel in de beplanting als in het reliëf. Het 19de-eeuwse aspect wordt momenteel vertroebeld door een grote industriële, maar ook al verlaten, varkensstal links van het kasteel, en vooral doordat het oostelijke gedeelte van het domein, waar zich ook de vijver bevindt, door een nieuw aangelegde weg van het kasteel werd gescheiden en tot een aparte woon kavel werd omgevormd. De vijver bestaat echter nog min of meer in zijn 19de-eeuwse vorm en er zijn nog verschillende bomen uit de die periode aanwezig: drie bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') met stamomtrekken tot 395 cm, een bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii') van 230 cm en diverse oude taxussen (Taxus baccata). Op het parkperceel dat nog bij het kasteel aansluit, staan nog een oude bruine beuk met 407 cm stamomtrek, en een Hongaarse zilverlinde (Tilia petiolaris) met 400 cm omtrek. De meerderheid van de oude bomen wordt gevormd door zomereik (Quercus robur), tamme kastanje (Castanea sativa) en witte paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) met stamomtrekken rond 300 cm. In de noordwesthoek van het park bevindt zich een heuveltje met twee merkwaardige bomen: een laagvertakt exemplaar zomerlinde (Tilia platyphyllos) met 420 cm stamomtrek en een witte paardenkastanje; mogelijk stond hier ooit een paviljoentje of was het gewoon een uitkijkpunt. Tussen het kasteel en de hoeve bevinden zich de moeilijk te dateren resten van een lemen tuinhuisje op een gemetselde sokkel.
Merkwaardige bomen (opname 2 september 1998)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeters weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte.
- 1. tamme kastanje (Castanea sativa) 345
- 2. tamme kastanje (Castanea sativa) 375
- 6. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 395
- 18. Hongaarse zilverlinde (Tilia petiolaris) 400
- 19. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 407
- 20. zomerlinde (Tilia platyphyllos) 416 (110)
- 22. bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') 375
- Kadasterarchhief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Kersbeek-Miskom, art. 67, 357 en 1000.
- Kadasterarchhief Vlaams-Brabant, Oudste kadastrale legger 212 Waanrode, art. 320 en 474.
- Kadasterarchhief Vlaams-Brabant, Kadastrale opmetingsschets Kersbeek-Miskom 1863, nr. 6.
- SCHEYS G., Bodemkaart van België: kaartblad Glabbeek-Zuurbemde 90E, Centrum voor Bodemkartering, 1957.
- VAN CAUWENBERGHS C., Histoire du village de Kersbeek lez Tirlemont depuis le commencement du XIIme siècle à la fin du XVIIIme, I, Antwerpen, Dirix-Van Riet, 1928, p. 95-101.
- WAUTERS A., Géographie et histoire des communes belges. Arrondissement de Louvain – canton de Glabbeek, Bruxelles, Culture et Civilisation, facsimile van editie 1882, 1963, p. 95-101.