Voormalig kasteelpark (circa 2 ha) in landschappelijke stijl met vijver, uit het begin van de 19de eeuw en geïntegreerde tuin uit de jaren 1930. U-vormig kasteel uit 1763, het resultaat van een verbouwing naar de tijdsmode en poortgebouw van rond 1700, enige restanten van de goed gedocumenteerde neerhof-opperhofstructuur uit de 17de eeuw, met middeleeuwse kern.
Goed gedocumenteerd verleden
Het kasteel was de zetel van een leen van het graafschap Loon, dat naderhand resorteerde onder het Brabantse Heeswijk en dus een enclave was in het land van Loon, later in het prinsbisdom Luik. Na de reeds in de 12de eeuw vermelde familie van Hoepertingen, volgden als eigenaars de families de Sombreffe, van Grevenbroek, van der Marck (in 1518) en van Scharenberg (sedert 1617), en tenslotte van 1688 af tot het einde van het ancien régime de Luikse familie de Sluse.
In 1476 wordt het heerlijk goed beschreven als een huis met rondom water en veertien bunders hof en weide en met een pachthof waarbij alles samen zevenendertig bunders land horen. Meer dan 250 jaar later passeerde Remacle Leloup er voor zijn tekening die in 1744 als gravure werd gepubliceerd in Les Délices du païs de Liège. Daar luidt de vertaalde beschrijving: "Op een mijl oostwaarts van Sint-Truiden, strekt zich een vruchtbare vlakte uit met talrijke bossen van opgaande bomen en met weiden doorsneden door in de buurt ontspringende beekjes. In één van deze weiden bemerkt men de hoge kruinen van een drievoudige dreef, meer dan 2000 voet lang, die een ruime en goed gecultiveerde tuin begrenst. Dat is de site van het kasteel van Hoepertingen. Een eerste toeganspoort wordt geflankeerd door twee vierkante torens. Het neerhof, begrensd door een derde toren aan de zuidkant, is ruim, goed bebouwd en voorzien van alle overvloed die het platteland biedt. Aan de overzijde ligt de toegang tot het kasteel" (in het Franse origineel donjon genoemd), "geflankeerd door twee identieke ronde torens, waarop verschillende gebouwen aansluiten. Men bereikt ze via een ophaalbrug over de brede gracht, die het ganse kasteel omringt. Een vierde vierkante toren, ten oosten, kijkt uit op een houten brug naar de tuin”. Beide beschrijvingen bevestigen de neerhof-opperhofstructuur die men ook vandaag nog herkent.
Remacle Leloups tekening is sterk open gevouwen om het homogene neerhof te tonen met zijn talrijke staldeuren, poorten en hoge graanzolders, maar ze toont ook de krachtige uitstraling van het kasteel. Over de slotgracht ligt een omtuinde ruimte met rechte paden, vierkante parterres en een tuinpaviljoentje in de as van het kasteel. Dat ligt achteraan op het neerhof, omgeven door water en tegen een achtergrond van hoog geboomte. De gevel rechts van de kasteelpoort geeft in de tweede bouwlaag de jaarankers 1619 aan, een gegeven dat niet overgenomen is in de gravure die van de tekening is gemaakt. In het kasteel, zoals het op de tekening verschijnt, onderscheidt men drie hoofdkenmerken. Vooreerst herkent men nog de middeleeuwse waterburcht in de zware, vierkante donjon, in het poortmassief met torentjes (dat gelijkenissen vertoont met de 15de-eeuwse Margatoren in Diegem), en in de vierkante burchttoren met ronde traptoren, links op de hoek. De renaissancistische bijdrage uit de vroege zeventiende eeuw – een grondige verbouwing, geen nieuwbouw (zoals de vondst van een gotische nis in de kasteelvleugel, die zelfs bij de tweede verbouwing van 1763 ter plaatse bleef, aantoont) – blijkt uit de silhouet van het grote huis met zijn trapgevels achteraan op de binnenkoer; uit dat van het ook met een trapgevel afgewerkte kleinere huis naast de donjon; uit het bouwdeel met de jaarankers, waarin we als tegenhanger voor de linker hoektoren een voormalige toren zien, die in de plaats van een torendak een schilddak kreeg met een zelfde nokhoogte als de naburige vleugel. De barokke periode tenslotte blijkt uit de speelse vormgeving van de acht torendaken die van rond 1700 dateren. Deze datering leest men af uit de steen boven de poortdoorgang van het neerhof met de wapens van Pierre Louis de Sluse, baron de Bihain, staatsraad van de prinsbischop van Luik, en zijn echtgenote Marie Marguerite Isabelle de Boileau. Zij verwierven Hoepertingen in 1688 na de gedwongen verkoping door Willem van Scharenberg. De nieuwe eigenaar had twee broers die in het Luikse van enig gewicht waren en hun sporen in de geschiedenis nalieten: Réné François de Sluse (†1685) was wiskundige, jurist, historicus en letterkundige en Jean Gaultier, die in Rome verbleef, kardinaal werd, een bibliotheek van 2000 boeken bezat – ongelooflijk veel voor deze periode – en Pierre Louis tot universeel erfgenaam maakte bij zijn dood in 1687, het jaar voor de aankoop van Hoepertingen.
De kleinzoon van deze laatste, Jean Ferdinand de Sluse verbouwde het kasteel tot het aan de mode van zijn tijd beantwoordde. Hiervoor werd de ganse oostvleugel met het poortgebouw geslecht zodat een U-vormig woonhuis rond een erekoer ontstond, met aan de parkzijde de behouden oude donjon. Deze ingreep wordt in 1763 gesitueerd, het jaartal staat op de windvaantjes en op de deurwaaier van de parkgevel. De gekroonde wapens van de bouwheer en zijn echtgenote Anna de Hayme verschijnen in sierlijk stucwerk – waarmee ook het interieur werd versierd – in het fronton. Samen met de initialen S B (Sluse de Bihain) in het smeedwerk van het balkonvenster maakt dit het onderscheid uit met de erfzijdegevel. Het afbraakmateriaal werd wellicht gebruikt om de oostelijke grachtarm te dempen en de erekoer werd van het neerhof gescheiden door een smeedijzeren afsluithek. Deze verbouwing maakte van het renaissancistische, complexe kasteel, een eenvoudig klassicistisch geïnspireerd 'maison de campagne' ten dienste van het buitenleven en zijn ontspanningsmogelijkheden. Dit wordt bevestigd door het benadrukken van de tuingevel en door het stucwerk van de 'blauwe salon' in het centrum van het huis, met als thema de vier jaargetijden.
Het resultaat van de vernieuwingen ziet men op de Ferrariskaart (1774-1775) en op de tekening die Philippe de Corswarem rond 1800 maakte. Men herkent op de kaart de nieuwe U-vorm met de bewaarde donjon en de tuinen achteraan, het neerhof vooraan en de omringende boomgaarden. De oostelijke gracht tussen neerhof en kasteel is verdwenen. De aquarel, vanuit het zuidwesten gezien, met vaantjes op de donjon, op de dakruiter van het kasteel en op de hoge duiventoren bij het neerhof, het fronton zonder het stucwerk, steekboogvormige ramen, en ook de smeedijzeren balkonleuning. De gevels zijn deels witgekalkt, deels in zichtbare baksteenbouw. De kasteelvijver ligt achter de haag en het tuinhekje. De tuin is jammer genoeg niet in detail getekend, op het centrale middenpad met boompjes na.
In 1789 wordt Hoepertingen verkocht aan Etienne de Stenbier de Wideux, een familie die door huwelijk met de Slus's verwant was, ook het kasteel Wideux in Sint-Lambrechts-Herck bezat en tot de dood van barones Marie Thérèse Clementine de Stenbier de Wideux in 1888 Hoepertingen zal bezitten. Tegen de kerkgevel in Hoepertingen ligt de grafsteen van Marie Thérèse Charlotte Eugénie baronne de Stenbier de Wideux, geboren de Sluse de Houpertingen (30 december 1756 – 17 februari 1835) laatste van het illustere geslacht van Réné en Gauthier de Sluse, "l'un savant, l'autre pompe romaine".
De 19de en 20ste eeuw
Het Primitief kadasterplan van 1830 toont de neerhof-opperhofstructuur zoals die sedert de tweede helft van de 18de eeuw bestond. Via de poortdoorgang in de afgeschuinde hoek van het langwerpige erf (perceel nr. 27) bereikt men het achteraan gelegen kasteel (nr. 26) en op de hoek van de zuidelijke neerhofvleugel is een brouwerij (nr. 27bis) gevestigd. De omgeving werd verlandschappelijkt, getuige de omwalling die niet langer strak getekend is maar een vijver is geworden die het kasteel en het neerhof voor driekwart omringt. Aan de west- en zuidzijde strekt zich een lusttuin uit (nr. 23 en 24), in twee gedeeld door de Golmeerzouwbeek die aan de huidige Kasteelstraat de vijver vervoegt, wat ook op de Ferrariskaart naspeurbaar is. In de percelen nr. 34 en 35 kan men de in Les Délices beschreven laan herkennen die rond 1740 de parterretuin begrensde; hij is gelegen tussen twee armen van de beek waarvan de noordelijke arm (nr. 6), die vermoedelijk de kasteelvijver voedde, onderbroken is en in de legger als weide genoteerd werd. Ook de gedempte noordelijke gracht (nr. 22) is weide geworden. Er zijn twee moestuinen die elk hun bakhuis of paviljoen bezitten (nr. 19 en 18). De eerste is die voor de boer (perceel nr. 21), ligt aan de straat en achter het pachtershuis dat de noordoostelijke hoek innam. De tweede is de veel ruimere moestuin voor de kasteelheer, ligt in de noordwestelijke hoek (nr. 17) en is deels omhaagd, deels ommuurd. Volgens de legger van 1844 was baron Karel de Stenbier, woonachtig in Hoepertingen, de eigenaar.
De Dépot-kaart van 1872, op het terrein herzien in 1904 en heruitgegeven door het ICM in 1922, toont het neerhof en het kasteel omringd door de landschappelijke vijver, een parkje ten westen en ten zuiden, een boomgaard en een moestuin ten noorden. De toegang tot het goed gebeurt er, zoals men bij menig kasteel kan vaststellen, niet langer via het neerhof. Vanaf de kasteelstraat ten zuiden van de gebouwen, vertrekt er een afbuigende laan die de rondweg in het park vervoegt en die een aftakking heeft naar de voetweg die ten zuiden loopt.
Er zijn de hele 19de eeuw geen noemenswaardige wijzigingen ten kadaster opgetekend, op de sloping van het paviljoentje (perceel nr. 18) bij de moestuin na. Maar in de 20ste eeuw verandert één en ander: eerst door een kleine uitbreiding van de noordelijke vleugel, later door een uitbreiding tegen de parkgevel, zodat de bouwlijn met die van de oude donjon samenvalt, en tenslotte in 1910 door een tweede uitbreiding die tot in de vijver uitkraagt. Deze uitbreidingen, mogelijk te interpreteren als een wintertuin, worden kort daarop te niet gedaan, want het kadaster noteert in 1913 dat het 'terug te brengen is in zijn primitieve toestand'.
Dit alles reflecteert de laatste bewoningsfase van Hoepertingen als kasteel, die ten einde liep in 1929. Marie de Stenbier vererfde Hoepertingen in 1888 aan graaf Paul de Brigode, echtgenoot van haar nicht Hubertine de Stenbier. Zelf kinderloos liet hij het goed in 1918 na aan Marie Charles de Moffarts, advocaat te Luik. In 1929 ten slotte wordt Hoepertingen aangekocht door de zusters Annunciaten van Heverlee die er een landbouwschool met meisjesinternaat inrichtten. Dat dit contradictorisch genoeg, niet bevorderlijk bleek voor het behoud van de historische hoevegebouwen bleek al gauw. Na het bijbouwen van een nieuwe vleugel ter plaatse van de kleine moestuin, werd er in 1950 en 1962 drastisch ingegrepen: de straatvleugel, op het poortgebouw na, wordt met de grond gelijk gemaakt en de ringgracht aan de straatzijde gedempt; er komt nieuwbouw eerst ter vervanging van de zuidelijke vleugel en later ter plaatse van de noordelijke vleugel van het neerhof. De povere architecturale kwaliteit van de nieuwbouw doet afbreuk aan de uitstraling van het kasteel. Vooral de verdwijning van de pachterswoning en van de oostelijke stalvleugel, die beiden het poortgebouw insloten, bracht een gapende wonde aan in het neerhof en tastte in erge mate het straatbeeld aan. Het herstel van het poortgebouw in 1970, dat gepaard ging met de vervlakking en verminking van de bedaking boven de poortdoorgang, kon hieraan niets verhelpen: het gesloten karakter van het oude neerhof ging jammerlijk verloren.
Een nieuwe start
Niet veel later stonden de nieuwe schoolgebouwen leeg en moest er een nieuwe bestemming voor gezocht. Zo werd het kasteel vanaf 1985 heringericht als klooster en in de neerhofgebouwen kwam een Centrum voor Bezinning en Vorming. Sindsdien schijnt het tij gekeerd: men poogt het historisch karakter van het kasteel door zorgvuldig overdacht onderhoud te bewaren en de omgeving stapsgewijs te herwaarderen.
Het kasteeldomein, met een ligging in het dorpscentrum tegenover de kerk, is sedert 1985 omringd door een verkaveling van alleenstaande woonhuizen, de 'Brikhofstraat'. Zoals voorheen ligt het ten noorden van de Romeinse weg naar Tongeren, in het bronrijke gebied van de Golmeerzouwbeek, een zijbeek van de Herk. Sedert 1817 lag het vlakbij de ten zuiden gelegen steenweg Sint-Truiden/Tongeren en sedert 1879 grensde het met zijn zuidwestelijke punt aan de nu afgeschafte spoorlijn Tienen/ Tongeren.
Het goed heeft nu drie toegangen aan de Kasteelstraat. De historische, via het poortgebouw en het neerhof, en twee 19de-eeuwse ten noorden en ten zuiden van de gebouwen. Een korte oprit in kassei, tussen parkeerplaatsen voert via de achteruitgelegen poortdoorgang en twee ronde schampstenen naar het voormalige neerhof. Oude foto's tonen dat er vóór de afbraak van de pachterswoning en de noordelijke schuur, een rechte kassei liep van de poort naar het kasteel. Nu ligt er een rond grasveld met twee afgeplatte, ronde snoeivormen van buxus, zijn er plantenbedden tegen de gevels en loopt er een geasfalteerde rondweg die de verschillende gebouwen verbindt. Enkele struiken en een jonge haag van haagbeuk dienen aan de straatkant als cache misère ter vervanging van de gesloopte vleugel; ter plaatse van de gedempte oostelijke ringgracht – nu een grasveld langsheen de straat –, groeien enkele bomen, ondermeer een hoge conifeer. Achteraan op het erf, waar voorheen een smeedijzeren hek de scheiding vormde tussen neerhof en kasteel, sluit een taxushaag met aan de voet vrouwenmantel, de erekoer van het kasteel af. De ruimte is recent als tuintje ingericht met kasseistroken, vier zuilvormige gele olmen (Ulmus carpinifolia 'Wredeï'), vierkanten van buxus en vierkante vakken voor seizoensbloemen.
De tweede toegang, uit de eerste helft van de 19de eeuw, ligt op de bouwlijn van de Kasteelstraat, ten noorden van het poortgebouw en is afgesloten door een smeedijzeren hek. Het bestaat uit twee vaste hekken van gepunte spijlen en regels, op een hoge bakstenen plint met een deksteen en een poort tussen hekpijlers van blauwe hardsteen. De pijlers hebben een geprofileerde sokkel en een spiegelboog ter versiering van de monolithische schacht en een bekronende deksteen met keelprofiel. Het poorthek is gekenmerkt door het golvend beloop van de bovenregel en heeft verder rechte stijlen en regels, een siervaasje op de makelaar, onderspijltjes en spijlen met lanspunten. De oprijlaan, beschaduwd door twee monumentale platanen (Platanus x hispanica), moet voorheen achter het neerhof door naar het wagenhuis hebben geleid, dat in de westelijke vleugel was ondergebracht, ter plaatse van de huisbrouwerij.
De derde toegang, vermoedelijk uit de tweede helft van de 19de eeuw, is een poorthek van giet- en smeedijzer, dat voorheen in een haag was gevat en onvolledig is bewaard. De eenvoudige poortvleugels hangen in twee gietijzeren zuilen met gladde sokkel en gekanneleerde schacht, waarvan de bekroning verdwenen is. Het hek zelf heeft vierkante stijlen en regels en gepunte spijlen; de bovenregels klimmen naar de stijlen en de makelaar is bekroond met een opengewerkte lelie. Het geeft toegang tot het parkbos.
Het park zelf bestaat uit een 19de-eeuws gedeelte met vijver en enkele oude bomen ten westen, waarin een interbellum tuin werd aangelegd aansluitend op de westgevel van het kasteel. Het zuidelijke deel is een parkbosje met wandelpad aan weerszijde van de Golmeerzouwbeek. De vijver is nog steeds, zoals op het Primitief kadaster, de hergetekende oorspronkelijke kasteelgracht die deels werd gedempt; vandaag strekt hij zich uit van de noordwestelijke tot de zuidoostelijke hoek. Ten zuiden ligt een eilandje met (omgevallen) treurwilg (Salix alba 'Tristis'). Een (nieuwe) houten brug, ter hoogte van de zuidwestelijke hoek van het kasteel, leidt naar het bos.
Het park strekt zich voornamelijk ten westen, over de vijver uit, maar ook ten zuiden, tussen de vijver en het bospad waar ook een aantal belangrijke, uit de 19de eeuw daterende parkbomen groeien. Vermoedelijk sedert de komst van het klooster werd het grasveld in de as van het kasteel als boomgaard beplant; vandaag is het afgespannen als dierenpark, maar enkele waardevolle parkbomen bleven bewaard. Tussen de vijver en dit oude grasveld, werd in de jaren 1930 en op beide hellende oevers van de vijver, door de nieuwe eigenaars een bloemen- en struikentuin aangelegd. In het plantenbed waarvan de grenslijn naar het water een symmetrische, kronkelende lijn vertoont met gestapelde rotsen als keermuurtje, werd op een gecementeerde sokkel een beeld van Onze-Lieve-Vrouw-van-de-landbouw geplaatst, en ook vermoedelijk uit het park gerecupereerde 19de-eeuwse sierstukken als siervazen, stenen eikels en topstukken (van kunststeen of blauwe hardsteen?). Het parkpad van rode breuksteen dat het aan de andere zijde begrenst, wordt begeleid door haagjes van liguster, door gesnoeide juniperus en magnolia en door rozenbedden. De tuin werd aan de voet van de parkgevel vernieuwd, ondermeer door een structuur van ligusterhaagjes.
In de noordoostelijke hoek van het domein bleef de oude bakstenen ommuring van de kasteelmoestuin bewaard. De tuin zelf is nog slechts gedeeltelijk in gebruik als bessentuin en grasveld. De zuidelijke helft werd een sportveld. Een hekje van platte bandijzers, uit het begin van de 20ste eeuw, tussen betonpaaltjes, bleef bij het sportveld behouden, evenals delen van het hek van de oude hondenren.
Bomen
(De tussen haakjes vermelde afmetingen werden gemeten op 150 cm hoogte)
Crataegus als rest van een haagje; grootbladige linde (Tilia platyphyllos); een moerascypres (Taxodium distichum) (415 cm) bij de ringgracht en een tweede exemplaar dat weggedrukt wordt door een lork (Larix); moseik (Quercus palustris) (300 cm); twee monumentale platanen (Platanus x hispanica) ( ); rode beuk, geënt op 2 meter hoogte (Fagus sylvatica 'Atropunicea') (310 cm onder de ent); tamme kastanje (Castanea sativa) (355 cm) in een groepje van vier, waarvan één in ruïne en één ziek exemplaar; een monumentale tulpenboom (Liriodendron tulipifera) (470 cm); een omgevallen treurwilg (salix alba 'Tristis'); een jonge door een es verdrukte varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia'); veldesdoorn (Acer campestre); wilg (Salix). In een groepje met een rode beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en drie haagbeuken (Carpinus betulus) waarvan één tot een mooi exemplaar kan uitgroeien); hazelaar (Corylus avellana). In het dierenpark waren de volgende bomen voor meting onbereikbaar: gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), één met meervoudige stam; een esdoorn met purperen blad (Acer pseudoplatanus 'Purpureum'); een geënte bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') en een ginkgo (Ginkgo biloba).
Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M., 2007, Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van den Broeck, Myriam
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Meerstammige paardenkastanje in kasteelpark Mariagaarde
Is gerelateerd aan
Kasteel van Hoepertingen
Is deel van
Hoepertingen
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteelpark van Hoepertingen [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134293 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.