is aangeduid als beschermd stads- of dorpsgezicht, intrinsiek Kasteel de Donnéa: omgeving met moestuin, boomgaard en bospark
Deze bescherming is geldig sinds
Al in 1841 genoteerde lusttuin van circa 1 hectare, nu een parkje in landschappelijke stijl uit het einde van de 19de eeuw, gelegen achter en naast het uit de jaren 1830 daterend, goed bewaarde herenhuis met erekoer, dienstgebouwen en hekken uit dezelfde periode; ruime omhaagde moestuin uit de jaren 1880, nog in bedrijf; omhaagde boomgaarden met 19de-eeuwse barriers. Enkele oude parkbomen.
Het kasteel
De familie naar wie het kasteel vandaag genoemd wordt, was niet de eerste eigenaar van het goed. Immers, pas in 1906 koopt het in Gors-op-Leeuw wonend echtpaar ridder Oscar Marie Alexis de Donnea – de Grady de la Neuville een huis met een groot perceel lusttuin. Op de kadastrale Verzamelkaart van de gemeente Guigoven, opgemaakt in 1810, is de plek van het kasteel, gelegen tussen de steenweg naar Tongeren en de Oude Ramenstraat, nog onbebouwd. Op de Primitieve kadasterkaart van Sectie A, herzien in 1841, wordt het goed echter wel genoteerd met hoofdvolume en bijgebouwen gelegen rechts naast gebouwen die in 1849 worden gesloopt. Het bestaat dan uit een huis met erekoer en twee haakse bijgebouwen (perceel nr. 374) en erachter en rechts ervan een bijna 70 are groot perceel lusttuin (nr. 373). In de documenten voorafgaand aan de schatting van 1841 worden beide percelen nader beschreven. De constructie is een "zeer goed, naar den smaek overtimmerd huis, samengesteld uit vijf schoone beneden en 6 bovenvertrekken en enige getimmerten als koetshuis; het zelve is aan den steenweg van Hasselt naar Luik zeer voordeelig en bij het dorp gelegen en is verfraaid door eenen schoonen lusttuin". Van de lusttuin wordt de gebruikelijke definitie gegeven: enkel tot vermaak aangelegd en tot den landbouw onttrokken. De familie de Preston uit het kasteel van Schoonbeek in Beverst, staat in de leggers geboekt als eigenares en zij mag beschouwd worden als opdrachtgeefster van het huis en de tuin in Guigoven. In 1855 komt het goed door huwelijk in handen van graaf Armand de Renesse en in 1884 wordt het verkocht aan het echtpaar Marie Désiré Karel de Kerckhove-Duvivier (zie ook het kasteel van Jesseren) en in 1906 tenslotte aan Oscar de Donnea uit Veulen. Deze familie bewoont het tot vandaag.
Te oordelen naar de grondinname op de Primitieve kadasterkaart en de postkaarten uit het begin van de 20ste eeuw, is het huis nagenoeg onveranderd gebleven. Het hoofdvolume telt twee bouwlagen en vijf traveeën en is afgedekt met een geknikt leien mansardedak met wolfseinden, gemarkeerd door met een ster bekroonde loden pirons en centraal op de nok een hoge smeedijzeren naald. Het huis heeft een licht verhoogde begane grond met ovale keldergaten en wordt aan beide zijden geflankeerd door een bijkomende travee; ze zijn minder diep en bezitten dezelfde dakvorm als het hoofdvolume, tellen ook twee bouwlagen maar omdat ze niet onderkelderd zijn, zijn ze ondergeschikt aan het hoofdvolume. De bakstenen gevels zijn wit gekaleid en voorzien van beluikte rechthoekige ramen met vijf ruiters in hardstenen omlijstingen. De deurtravee in de voorgevel is geaccentueerd door het balkon dat toegankelijk is via het deurvenster op de étage. Op de latei van deze laatste staat het opschrift Parva sed apta (klein maar fijn) en op de latei van de huisdeur Parva domus / Magna quies (het huis is klein, de rust groot), wat nu met de drukte van de rond 1740 aangelegde steenweg Hasselt/Tongeren, mag betwijfeld worden. De zijtraveeën hebben elk een bijkomende, met leien overluifelde deur. Ook de zijgevels hebben rechthoekige vensters.
De parkgevel vertoont dezelfde opvatting, maar de deur wordt voorafgegaan door een wintertuin onder een spitsboogvormig dak, een kleine toevoeging die in 1910 geregistreerd werd. De smallere uitspringende zuidelijke travee heeft een deurvenster naar een terras en een tweede naar het balkon er boven; in het verlengde van de noordelijke travee werd de dienstwoning gebouwd.
Het huis wordt voorafgegaan door een erekoer die gedetermineerd is door twee identieke koetshuizen onder leien mansardedaken en met houten zoldervensters, naar het model van het woonhuis. Men woonde er naar de classicistische vereisten entre cour et jardin (in sommige publicaties wordt gesteld dat de parkgevel voorheen de voorgevel was, wat in strijd is met de afstand tot de Oude Raamstraat die tot het midden van de 18de eeuw de verbinding vormde tussen Tongeren en Hasselt en evenmin strookt met deze typologie). De rechthoekige houten poorten zijn ingeschreven in een getoogde omlijsting van blauwe hardsteen en zijn gekenmerkt door de uitgesneden reliëfs in het boogveld. Die vertonen elk twee gekruiste hoornen van overvloed met strikken en de attributen van de vier seizoenen, namelijk een schop voor de lente, vuur voor de winter, graan voor de zomer en fruit voor de herfst.
De erekoer is aan de straat afgesloten met een smeedijzeren spijlenhek met vergulde lanspunten op een lage bakstenen muur met een hardstenen deksteen; het wordt onderbroken door de twee zware vierkante hekpijlers met spiegels op de vier zijden en een zware, bekronende deksteen met eikel, alles van blauwe hardsteen. Tegen de koetshuisgevels is het hek gevat in gelijkaardige pijlers. Het poorthek zelf, samengesteld uit vierkant stijlen regelwerk met lanspunten op de spijlen, vertoont in de onderste helft kenmerken van de Directoirestijl die men ook terugvindt in het smeedwerk van de deurwaaier en het balkon van de voorgevel: dubbele ruiten ingeschreven in een dubbel vierkant, ovale ringen ter versteviging en op het centrale kruispunt een ster, eveneens een terugkerend motief.
Het diensterfje, de moestuin en de boomgaardbarriers
De bij- en dienstgebouwen liggen vandaag rond een eigen erfje, bezijden het huis, achter het noordelijk wagenhuis. Deze configuratie kwam tot stand nadat tegen het koetshuis en tegen de muur ertegenover, stallingen onder lessenaardak werden gebouwd, kort voor 1910, waarschijnlijk in opdracht van de Donnea als nieuwe eigenaar. De éénlaagse dienstwoning in het verlengde van het herenhuis bestond voordien al wel, want op het hoger volume dat het karakter heeft van een poorttoren (wat het niet is), is aan de achterzijde een steen met jaartal 1839 ingemetseld, een bouwperiode die ook het herenhuis past. De gebouwen zijn witgekalkt en afgedekt met zwarte Vlaamse pannen, op de toren na, die een leien mansarde tentdak bezit voorzien van een hoge naald met het stermotief. Het erfje is in grijze kiezel gelegd en aan de straatzijde afgesloten met een eveneens witgekalkte muur die de daklijn van de stallingen volgt. Het is toegankelijk via een nu bebord smeedijzeren spijlenhek tussen hogere, gecementeerde pilasters met rotswerk als afdekking.
Op de plaats van het diensterfje lag aanvankelijk de moestuin, maar na 1910 en tot vandaag bestrijkt die het naburige perceel, dat aan de Brand- en aan de Beemdstraat overgaat in een gemengde, uitgedunde hoogstamboomgaard. Het moestuinhek, ook aan de steenweg, is gevat tussen een zware natuurstenen hoekblok in de muur en een vierkante hekpijler van baksteen die ook met rotswerk is bekroond. Het hek zelf is van smeedwerk met vierkant stijl- en regelwerk met onderspijlen en spijlen met klimmend beloop naar de makelaar en verstevigd door liggende krullen op de bovenregel. De tuin, die als gemengde moestuin met bloemen, fruit en groenten nog steeds in bedrijf is, wordt langs de Steenweg en langs de Beemdstraat begrensd door een meterslange, bovenaan afgerond geschoren meidoornhaag en met liguster op de hoek met de Brandstraat, waar ook een draadafsluiting loopt, vermoedelijk na een wegverbreding. Hier stonden aanvankelijk enkele woonhuisjes en hoevetjes, die in 1886 van het kadaster verdwijnen en als percelen samengevoegd werden, vermoedelijk in opdracht van de tweede eigenaars van het goed, de familie de Kerckhove.
In de hoek van de Beemdstraat en de Oude Ramenstraat, bevindt zich een smeedijzeren hekje, nu gevat tussen betonnen palen, ter afsluiting van een voetwegje in kiezel dat het kerkwegeltje van het herenhuis moet zijn. Het heeft vierkant stijl- en regelwerk en ronde onderspijltjes en spijlen met speerpunten. Verderop in de buiten gebruik geraakte Oude Ramenstraat staat een zelfde overgroeid voetgangershekje als rechtstreekse toegang tot het park. Aan de overzijde, op het hoekperceel tussen de Beemdstraat en de Oude Ramenstraat strekt zich een grote hoogstamboomgaard uit, eveneens meterslang met meidoorn omhaagd en voorzien van een smeedijzeren 'barrier' zoals in de Haspengouwse fruitstreek de traditie is. Het hoekperceel met de Leeuwerstraat, tegenover het kasteeltje, is een ruime hoogstamboomgaard afgeboord met een gele kornoeljehaag. Aan de Steenweg is hij voorzien van de verplichte 'barrier' tussen hekpijlers van gietijzer. Het hek zelf is van smeedijzer met vierkant stijl- en regelwerk met gepunte onderspijltjes en spijlen met lanspunten en een klimmend beloop naar de makelaar.
Het parkje
Het parkje strekt zich uit ten oosten en ten zuiden van de gebouwen, tussen de Oude Ramenstraat en de Steenweg, waar het respectievelijk begrensd wordt door een meidoornhaag en een struiklaag gemengd met een haag van gele kornoelje. De vrij dichte bomengordel van meestal volwassen bomen die aan de steenweg breder is, varieert van vorm en kleur. De kruinen bepalen in hoge mate de site. De struiklaag bestaat voornamelijk uit hazelaar, hulst, sneeuwbes en vlier. Van op het openbaar domein kon, behalve de aanwezigheid van een ruim gazon en een geschulpte rondweg in de bomengordel, niets van de verdere aanleg ontwaard worden. In zijn huidige vorm moet het park uit de laatste jaren van de 19de eeuw dateren, periode die op enkele oudere exemplaren na, ook voor de meeste bomen geldt. Op de grens van het parkje werd door de familie de Kerckhove een kleine aan Sint-Antonius gewijde kapel gebouwd, in 1893 zoals in het kruisje aangegeven wordt, maar op het kadaster verschijnt ze pas in 1897. Ze heeft een mooi opengewerkt gietijzeren hekje als paneel in de deur en is nu erg met klimop begroeid.
Bomen
Acacia (Robinia pseudoacacia), gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus), bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') onder meer één met uitgewaaide top, es (Fraxinus excelsior), scherpe hulst (Ilex), tamme kastanje (Castanea sativa), taxus (Taxus baccata), een tulpenboom (Liriodendron tulipifera) ten zuiden van het huis als solitair, zomereik (Quercus robur) en zuilvormige zomereik (Quercus robur 'Fastigiata').
2.
Bron: DE MAEGD C. EN VAN DEN BROECK M., 2007, Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Limburg. Deel 3: Alken, Borgloon, Heers, Kortessem, Wellen, Brussel, Agentschap RO-Vlaanderen. Onroerend Erfgoed.
Auteurs: De Maegd, Christiane; Van den Broeck, Myriam
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
De hoogstamboomgaard met barrier tegenover het kasteeltje, op het hoekperceel met de Leeuwerstraat, is in 2017 niet meer aanwezig. De afsluitingshaag van gele kornoelje is wel nog bewaard.
Is gerelateerd aan
Kasteel de Donnea
Is deel van
Tongersesteenweg (Guigoven)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Park van het Kasteel de Donnea [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134360 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.