Het Mariapark bij de abdij van Averbode is aangelegd tussen 1935 en 1960 op een bebost terrein van ruim 3 hectare. Deze religieuze thematuin getuigt van de traditie van de Mariaverering die zo typisch is voor het katholieke Vlaanderen van voor 1960. Het park bestaat uit een ‘Hof van Olijven’ en zeven, cementrustieke bidstaties over de ‘zeven smarten van Maria’ langs een parcours met kronkelende paadjes die op het hoogste punt naar een Lourdesgrot toeleiden.
Het park ontstond in een periode dat het volkstoerisme volop in ontwikkeling was en de volksdevotie een grote bloei kenden. Initiatiefnemer voor de aanleg was het Aartsbroederschap van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart, een gebedsgemeenschap verbonden aan de abdij van Averbode. Onder impuls van het Aartsbroederschap groeide de abdij tot een bedevaartsoord uit. De aanleg van het Mariapark paste in dat plaatje.
Het Mariapark werd aanlegd in een belommerde omgeving op een voormalig bosperceel (het Smisbos) van circa 3 hectare. De aanleg begon in 1935, naar aanleiding van het vijftigjarige jubileum van de 'Aartsbroederschap van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart'. Dankzij de financiële bijdragen van "duizende Maria-minnende harten" kregen drie verschillende aannemers 'rotsbouwkundigen' of 'rocailleurs' de opdracht voor de uitvoering van het park: de firma Alfons Janssens uit Westmeerbeek, de firma Decor van (weduwe) Frans Janssens en zoon uit Westmeerbeek en de firma Tondeleir uit Mortsel-Oude God bij Antwerpen. Verschillende ateliers tekenden voor de uitvoering van de doorgaans in neostijlen uitgevoerde beeldengroepen, waarvan het Gentse Bressers-atelier en beeldhouwer Haenecour uit Anderlecht de meeste leverden.
Het Mariapark opende op 21 juli 1936, maar alleen de als een ruïne opgevatte toegangspoort en de Lourdesgrot, één van de zeven bidstaties en het heuvelachtige wandelparcours waren voltooid. In de daaropvolgende jaren, en telkens wanneer er opnieuw middelen waren, kregen nieuwe bidstaties vorm. Pas in 1960 werden de laatste staties (de Calvarie en een Piëta) geplaatst. Bij die gelegenheid wijzigde ook het aanlegconcept van het park: uit de cirkelvormige ommuurde 'Hof van Olijven' (aangelegd in 1937), werden de beelden verwijderd en vervangen door een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart. Van daaruit werd doorheen de muur een kaarsrechte dreef naar de 'calvarieberg' aangelegd.
Het 'Mariapark' naast de abdij van Averbode zou omschreven kunnen worden als een religieuze thematuin, een type dat vaak voorkomt bij katholieke bedevaartsoorden en, in minder uitbundige vorm, bij kloosters. Stichtelijk en op strategische punten opgesteld beeldmateriaal speelt daarin een dominante rol. In een inventaris van "bizarre bouwwerken" in Nederland en België wordt het Mariapark van Averbode enigszins oneerbiedig als "folly" gecatalogeerd, een begrip dat meestal met tuinaanleg wordt geassocieerd, maar gezien de connotaties van excentriciteit en aperte nutteloosheid hier niet helemaal op zijn plaats is. Het Mariapark beantwoordde aan een welomschreven religieus-pedagogisch project, was bedoeld als decor of drager van een doelgericht ritueel, en kan alleen maar excentriek schijnen voor iemand die niet vertrouwd is met het 'rijke Roomse leven' en de afbeeldingen in schoolhandboeken van 'gewijde geschiedenis' van voor het Tweede Vaticaans Concilie.
De bijzondere scenografie maakt het Mariapark van Averbode uniek in zijn soort in Vlaanderen. Het is de enige religieuze thematuin waar de Bijbelse scènes door volwaardige beeldengroepen tegen de achtergrond van een gepast decor zijn uitgebeeld, als was het een verstild toneel. De architecturale attributen zoals tempels of oosterse huizen doen de toeschouwer begrijpen waar en welk Bijbels tafereel zich voor hun ogen afspeelt. Zij zijn dus functioneel.
Kenmerkend voor een Mariapark is de uitbeelding van de zeven 'weeën' van Maria, momenten van intens verdriet en lijden tijdens haar leven. Dat komt tot uitdrukking in de ‘zevenweeënweg’ of het parcours dat een bedevaarder aflegde langs de zeven gebeurtenissen (staties) uit het leven van Maria. De taferelen verschijnen tussen de bomen en het struikgewas, wat voor een zekere beslotenheid en verrassingseffect zorgt. Elke scène van de zeven staties heeft een eigen ontwerp gekregen. Ook daarin verschilt het Mariapark van Averbode van andere, gelijkaardige sites, waar de opdrachtgever soms uit een catalogus koos.
Binnenin het parcours ligt de Hof van Olijven (1937), waarvan nu alleen nog het lage muurtje met plantenvak overblijft, als ware het een tuin in de tuin. Maar de blikvanger is ongetwijfeld de Lourdesgrot, een schaalmodel van het origineel, met cementrustieke bidbankjes op een platform voor de grot, gebruikt voor misvieringen (1936). Twee poorten geven toegang tot het park: de hoofdtoegang met een imitatie poortruïne langs de Abdijstraat en de ‘kleine ingang’ met een poortje nabij het poortgebouw van de abdij. Vanuit de hoofdtoegang heeft de bezoeker de keuze uit drie paden: naar de Lourdesgrot (rechts), de Olijfhof (midden) of de zevenweeënweg (links), de drie hoofdonderdelen van het Mariapark.
Het beeldenpark is een representatief voorbeeld van cementrustiek, gebaseerd op de imitatie van natuurlijke materialen zoals rotsen, grotten en boomstammen door het gebruik van gewapend beton. De constructies zijn voorbeelden van betontechniek in Vlaanderen. Rond een kernstructuur of metalen frame werd een lichte netwapening geplooid waarop de rotseerder een cementpleister modelleerde tot een natuurgetrouwe imitatie van een natuurlijk materiaal zoals rots, steen, knoestig hout of (uitgeholde) boomstammen. Namaak rotspartijen komen uitbundig voor in het Mariapark. De Mariagrot is een voorbeeld van een imitatie van het origineel in Lourdes. En een voorbeeld van imitatie boomstammetjes vindt men in het poortje aan de kleine ingang terug en in de preekstoelen in de vorm van een uitgeholde boomstam, evenzeer namaak.
Bij de eerste inventarisatie van het Mariapark in 2007 troffen de onderzoekers enkele formeel aangeplante perkjes met kleine maagdenpalm (Vinca minor) aan. Waarschijnlijk dateren ze van na de aanleg, maar daarover is weinig geweten. Ook was het duidelijk niet de bedoeling om in het Mariapark een dendrologisch interessante collectie aan te planten, zoals in sommige andere parken wel gebeurde. Uit de briefwisseling tussen de opdrachtgever en een boomkweker blijkt dat er enkel plannen waren om “hier en daar wat beplanting bij te voegen”. Opsmuk dus, maar geen echte heraanplantingen. Grove den en zomereik kwamen in 2007 het meest voor. Kwamen beduidend minder voor: valse acacia, Amerikaanse eik, zomerlinde, tamme kastanje, gewone beuk en hemelboom. Men hield het bij de gebruikelijke boomsoorten en de voor die tijd populaire soorten in de struiklaag, zoals Pontische rododendron, aucuba, hulst en taxus. Laurierkers werd waarschijnlijk pas in de jaren 1960 toegevoegd. Van zijn omgeving was het park afgesloten door een haag van liguster en een draadafsluiting aan betonnen palen.
Op historische foto’s van (kort) na de aanleg is de nabije omgeving van de staties dicht beplant, vaak met heestermassieven als Pontische rododendron en aucuba en bloemen tegen het pad. Op de randen van het Mariapark kwamen weinig hoog opgaande bomen voor. Mogelijk ging het toen om jonge exemplaren die nog op hoogte moesten komen.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Verboven H. 2021: Mariapark [online], https://id.erfgoed.net/teksten/367931 (geraadpleegd op ).
Een immense 'folly' of een religieuze thematuin bedoeld als bedevaartsoord rond Onze-Lieve-Vrouw, met Lourdesgrot en zeven staties die de 'zeven smarten' uitbeelden; aangelegd tussen 1935 en 1960 op bebost terrein van 3 hectare; uitbundig rocaillewerk van A. Janssens en O. Tondeleir.
Het 'Mariapark' naast de abdij van Averbode zou omschreven kunnen worden als een religieuze thematuin, een type dat vaak voorkomt bij katholieke bedevaartsoorden en, in minder uitbundige vorm, bij kloosters. Stichtelijk en op strategische punten opgesteld beeldmateriaal speelt daarin een dominante rol. In een inventaris van "bizarre bouwwerken" in Nederland en België wordt het Mariapark van Averbode enigszins oneerbiedig als "folly" gecatalogeerd, een begrip dat meestal met tuinaanleg wordt geassocieerd, maar gezien de connotaties van excentriciteit en aperte nutteloosheid (zie de definitie bij Jellicoe: "Folly, a species of garden structure characterized by a certain excess in terms of eccentricity, cost, or conspicious inutility") hier niet helemaal op zijn plaats is. Het Mariapark beantwoordde aan een welomschreven religieus-pedagogisch project, was bedoeld als decor of drager van een doelgericht ritueel, en kan alleen maar excentriek schijnen voor iemand die niet vertrouwd is met het 'rijke Roomse leven' en de afbeeldingen in schoolhandboeken van 'gewijde geschiedenis' van voor het Tweede Vaticaans Concilie.
Het Mariapark werd aanlegd in een belommerde omgeving, een voormalig bosperceel (het Smisbos) van circa 3 hectare. Met de aanleg werd een aanvang gemaakt in 1935, naar aanleiding van het vijftigjarige jubileum van de 'Aartsbroederschap van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart', maar niet toevallig ook in een periode dat het volkstoerisme in volle ontwikkeling was. Duinen, ook die van Averbode, waren een geliefkoosd doel voor daguitstappen. Langs de Herseltsebaan, aan de voet van de abdijheuvel, waren al sinds het einde van de 19de eeuw enkele hotels en restaurants gevestigd. Een grote Lourdesgrot omringd door een kronkelig circuit van zeven 'staties', namelijk de zeven 'weeën' van de Moeder Gods, zou de Mariaverering nieuw leven inblazen en de bedevaarders in dichte drommen doen toestromen.
Dankzij de financiële bijdragen van "duizende Maria-minnende harten" konden twee professionele 'rotsbouwkundigen' of 'rocailleurs' aan de slag: in de eerste plaats A. Janssens (& zonen) uit Westmeerbeek en – onder meer voor de grot met het graf van Christus – Octaaf Tondeleir ("GrottenKunst en Rustiek") uit Oude God (Mortsel bij Antwerpen). Bijna alle werken zijn gesigneerd en er zijn duidelijke stijlverschillen merkbaar. Het Mariapark werd plechtig geopend op 21 juli 1936, maar alleen de als een ruïne opgevatte toegangspoort en de Lourdesgrot, beide van de hand van Janssens, de zevende 'wee' van Maria – het graf van Christus, werk van Tondeleir – en het heuvelachtige wandelparcours waren voltooid. De meeste beelden zijn afkomstig uit de ateliers Bressers te Gent. Pas in 1960 werden de laatste staties (de Calvarie en een Piëta) geplaatst. Bij die gelegenheid werd ook het aanlegconcept van het park gewijzigd: uit de door een 'natuurstenen' muur (in beton) omringde, cirkelvormige 'Hof van Olijven' die in 1937 was aangelegd, werden de beelden verwijderd en centraal werd een beeld van Onze-Lieve-Vrouw van het Heilig Hart opgesteld. Van daaruit werd doorheen de muur een kaarsrechte dreef naar de 'calvarieberg' aangelegd.
De verschillende 'staties' nopen niet alleen tot religieuze overpeinzingen maar geven ook een overzicht van de antieke bouwkunst zoals we die uit de handboeken van de lagere school kennen: de vlucht naar Egypte tegen de achtergrond van een Egyptische tempel met 'echte' hiërogliefen, de vertwijfelde zoektocht naar het kind Jezus in de schaduw van de 'pronaos' van een Grieks-Romeinse tempel – de Dorische zuilen beantwoorden bijna aan de canon –, Christus die kruisdragend door een gotische stadspoort met een Romaans dubbelraampje strompelt, Simeon die het lot van Christus voorspelt op de trappen van een Assyrische tempel met palmetten die verdacht veel op margrieten lijken... Later werden nog andere 'staties' toegevoegd die niet behoren tot de canon van de Zeven Weeën: een beeld van de heilige paus Pius X en een Onze-Lieve-Vrouw van Fatima vereerd door tuinkabouterachtige kindjes.
De begroeiing is zeer gevarieerd, maar bestaat voor een groot gedeelte uit de soorten die men normaal op een Kempisch duin zou verwachten: grove den (Pinus sylvestris) en Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina). Gewone robinia (Robinia pseudoacacia), zomer- en Amerikaanse eik (Quercus robur, Quercus rubra), zomerlinde (Tilia platyphyllos), tamme kastanje (Castanea sativa), beuk (Fagus sylvatica) en hemelboom (Ailanthus altissima) vormen een minderheid. De meest aangeplante struiksoort is Pontische rododendron (Rhododendron ponticum), maar sporadisch werden ook laurierkers (Prunus laurocerasus), gevlekte aucuba (Aucuba japonica 'Variegata'), gewone en grootbladige hulst (Ilex aquifolium, Ilex altaclarensis) en taxus (Taxus baccata) aangeplant. Pogingen tot formele aanplanting bleven beperkt tot enkele perken, waarbij veelvuldig kleine maagdenpalm (Vinca minor) werd gebruikt.
Bron: DENEEF R., 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland - Noordoosten van Vlaams-Brabant. Aarschot, Begijnendijk, Bekkevoort, Boortmeerbeek, Diest , Haacht, Keerbergen, Rotselaar, Scherpenheuvel-Zichem, Tremelo.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. 2007: Mariapark [online], https://id.erfgoed.net/teksten/157842 (geraadpleegd op ).