omvat de aanduiding als vastgesteld bouwkundig erfgoed Kasteel Fonteyn
Deze vaststelling is geldig sinds
is deel van de aanduiding als erfgoedlandschap Demer- en Laakvallei tussen Aarschot en Werchter
Deze aanduiding is geldig sinds
Neotraditioneel landhuis met bijgebouwen, heropgebouwd circa 1920 na brand eclectische kasteelvilla, waarvan enkel laat 19de-eeuwse dienstgebouwen en tuinpaviljoen behouden bleven; landhuis in bebost landschappelijk park rond een oude turfkuil (samen 4,5 hectare); grote vijver bedekt met waterlelie en gele plomp; aantrekkelijke site met hoge natuurwaarde.
Zowel in de benedenloop van de Demer als in de Dijlevallei stroomafwaarts van Werchter en de vallei van de Leibeek ten zuiden van Haacht (in feite een vroegere Dijleloop) zijn er duidelijke sporen van grote ingesneden meanders aanwezig. Zij werden gevormd tijdens het Jongere Dryas, de laatste fase van het Laatglaciaal (10.000 jaar geleden), maar tijdens de daaropvolgende periode (het Preboreaal) door de rivieren verlaten en met zand en venige leem of klei opgevuld. Deze fossiele meanders – waaronder de Broekelei te Keerbergen en die ten zuiden van Tremelo-dorp) – zijn herkenbaar als brede stroken moerassige, venige grond, die weidse bochten beschrijven en een droge verhevenheid omsluiten, de meanderkern, gevormd uit zand dat ooit uit de droge rivierbedding is opgewaaid. Vanaf de 18de eeuw werden de veenlagen in deze meanders ontgonnen. Op de kaart van de baronie Rotselaar door J.B. Joris (1767) en de Ferrariskaart (1771-1775) zijn in de meander van Tremelo enkele kleine turfkuilen zichtbaar. De grote kuilen zoals we die nu kennen, verschijnen echter pas op de Primitieve kadasterkaart (1819). Deze systematische ontginning dateert mogelijk uit dezelfde periode als die van de Turfputten te Gelrode bij Aarschot: 1812-1813.
Op een perceel bouwland van 1 hectare 77 are 70 centiare aan de oostrand van de droge meanderkern, uitkijkend over de meest zuidelijke turfput, liet de Leuvense rentenier Prosper Fonteyn een villa bouwen in de late jaren 1880. Ze kreeg de naam 'Les Brochets', vermoedelijk verwijzend naar een vissoort (snoek) die in de turfputten vrij algemeen voorkwam. Van dit in 1914 door de Duitsers afgebrande gebouw bestaan enkele ansichtkaarten. Het ging om een kubusvormig volume van twee bouwlagen onder een afgeknot piramidedak, met daarop een klein belvedèreplatform met een windwijzer. De naar de vijver toegekeerde (oost-)gevel was als voorgevel uitgewerkt, met een houten erker boven de overluifelde deur, bereikbaar via een pui met een trap en een leuning. Achter het huis lag een ommuurde tuin, een imitatie van het traditionele neerhof, toegankelijk links van het huis via een smeedijzeren hek tussen bakstenen pijlers met vaasbekroning. Tegen de blinde zijgevel leunde een halve serre aan. Rechts van de villa zien we op de ansichtkaarten de getrapte zijgevel van een van de twee dienstgebouwen. Links van de villa stond (en staat nog steeds, op het dak na nog in zijn oorspronkelijke vorm) een achthoekig, houten, beglaasd tuinpaviljoen op een sokkel van imitatierots. Alle ingrediënten van het traditionele buitengoed waren in gecomprimeerde vorm aanwezig.
De rest van het perceel – circa 1,5 hectare – werd als park aangelegd. Op de stafkaart van 1893 wordt als rood getint plantsoen (sier- of lustbos) weergegeven met een rondpad, dat ook naar binnen toe vertakte ((5)Het kadaster maakt echter een onderscheid tussen een perceel "lusthof" (nr. 618a) van 97 are 10 centiare en een "hof" (nr. 618b) van 62 are 50 centiare, die vooral achter de villa ligt; 5). De roze vlek tussen de vijver en het huis op de stafkaart staat voor tuinbouw, maar op de ansichtkaart is te zien dat het niet om een moestuin maar om representatief groen ging. Het zwaartepunt van het park werd echter door de vijver gevormd, oorspronkelijk de twee zuidelijkste turfkuilen (de Primitieve percelen 820, 821, 822 en 823, samen 1 hectare 12 are 90 centiare); de dijk die deze kuilen scheidde (tussen de percelen 822 en 823) werd doorgestoken en over de bres werd een sierlijke smeedijzeren boogbrug gelegd, oorspronkelijk met rotspartijen als bruggenhoofden, nu van beton. Sporen van doelbewuste aanleg en van sierbeplanting zijn – op een paar platanen (Platanus x hispanica), een treures (Fraxinus excelsior 'Pendula') en enkele Pontische rododendrons (Rhododendron ponticum) na – uitsluitend op de westelijke oevers te vinden. De pittoreske schoonheid van de plaats ligt vooral in het natuurlijke aanbod: de moeras- en oeverflora, de met gele plomp (Nuphar lutea) en waterlelie (Nymphea alba) bedekte vijver, kleurenaccenten van kattenstaart (Lythrum salicaria), moerasspirea (Filipendula ulmaria) en wederik (Lysimachia vulgaris).
Ten slotte kon de parkaanleg ook ten noorden van de villa worden uitgebreid dankzij de aankoop van perceel 619, een akkerperceel van 1 hectare 77 are 80 centiare, dat eveneens als "lusthof" werd ingericht. Deze uitbreiding verschijnt pas op de stafkaart van 1908 (ICM, 1925) als het landschappelijk aangelegde bosplantsoen, waarin de toegangsdreef zich vertakt in twee oprijlanen. Daar bevinden zich momenteel de dikste en oudste bomen van het landgoed: beuken (Fagus sylvatica) met stamomtrekken tot 358 centimeter.
Na de brand werd een nieuw landhuis gebouwd op dezelfde plaats maar volgens een meer complexe plattegrond en met een groter en speelser volume. Het neotraditionele karakter van de architectuur is afleesbare uit de trapgevels, speklagen, kruisvensters, getrapte dakkapellen, topstukken, vlechtingen, hoge veelhoekige schouwen. Opmerkelijk is de naar de vijver toegekeerde gevel met een gemonumentaliseerde ingang, een uitgewerkte trappartij met balusterzuiltjes, een terras, een balkon op de bovenverdieping en een bas-reliëf met palingen of vissen en waterlelies of plompen – emblematische verwijzing naar "Villa Les Brochets" en het gebruik als buitengoed. Het aanlegpatroon dat op de stafkaart van 1930 wordt getoond, verschilt van dat op de oudere kaarten (1893 en 1908). Het gedeelte van het beboste park ten westen van het huis werd als nutstuin (moestuin/boomgaard) ingericht. Behalve een mispelaar, een appelboom en een zwarte moerbei, herinnert niets meer aan het vroegere gebruik.
Het landschappelijke padentracé in het 'lustbos' ten zuiden van het huis werd omgevormd: het oude patroon, dat min of meer doet denken aan de schematische voorstelling van een hartdoorsnede, maakt plaats voor een dubbel ovaal. Sporen van de oude, licht verzonken slingerpaden bleven echter bewaard. Duidelijk zichtbaar op de kaart van 1930 maar nu enigszins verdoezeld door opslag of jonge aanplantingen is de trechtervormige opening in het oostelijke ovaal, zodat men van het centrum (waar zich resten van een calvariebeeldengroep, met name een Johannesfiguur, bevinden) naar de vijver kon kijken. De noordwand van deze visuele 'trechter' wordt afgelijnd door bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea').
Om het landgoed van Fonteyn, dat nog steeds door zijn nakomelingen bewoond wordt, te bereiken neemt men vanuit het dorp de doodlopende Hilstraat, die over circa 700 m langs de oostelijke arm van de fossiele meander loopt; aan de linkerzijde liggen de vijf oude turfkuilen die op de huidige stafkaart nog steeds de "Putten van Fonteyn" worden genoemd en waarvan de laatste twee tot één parkvijver werden samengevoegd. De beplanting langs deze weg bestaat uit een enkele rij zomereiken van circa 200 meter, maar er is ook wortelopslag aanwezig van linde (Tilia species), een relict van een oudere beplanting. Bij het begin van de parkvijver klimt de weg doorheen de vermelde groep van oude beuken naar het huis toe. Op het gazon tussen het huis en de vijver zijn nog de stobben of opslag aanwezig van bomen die waarschijnlijk op de oude ansichtkaart voorkomen – gele paardenkastanje (Aesculus flava) (volgens de eigenaars), hemelboom (Ailanthus altissima), zilverlinde (Tilia tomentosa) – sommige zelfs individueel herkenbaar, met name twee cultivars van sawaraschijncipres (Chamaecyparis pisifera 'Plumosa', Chamaecyparis pisifera 'Squarrosa').
Het gros van het huidige bomenbestand is vermoedelijk aangeplant tijdens of na de heropbouw en heeft een gevarieerde samenstelling: groene en bruine beuk, gewone plataan, Amerikaanse tulpenboom (Liriodendron tulipifera), Amerikaanse amberboom (Liquidambar styraciflua), vederesdoorn (Acer negundo) en vooral Amerikaanse eik (Quercus rubra) die samen met tamme kastanje (Castanea sativa) het bosplantsoen uitmaakt. De stamomtrekken van deze bomen zijn zelden meer dan 300 centimeter. In de onderbeplanting van het 'lustbos' werden overwegend spireasoorten (Spirea vanhouttei, Spirea douglasii, Spirea x billiardii) aangewend. Aan de westrand van het bos is een haag van haagbeuk (Carpinus betulus) te zien, die het park afschermt ten opzichte de akkerpercelen op het hoogste gedeelte van de meanderkern. In het gazon voor het huis staat een mooi exemplaar parrotia (Parrotia persica).
Merkwaardige bomen (opname 14 augustus 1998)
Het cijfer in vet geeft de stamomtrek in centimeter weer. De omtrek wordt standaard gemeten op 150cm hoogte. Het cijfer vooraan verwijst naar de locatie van de bomen op een plan in het inventarisdossier.
Bron: DENEEF R., 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland - Noordoosten van Vlaams-Brabant. Aarschot, Begijnendijk, Bekkevoort, Boortmeerbeek, Diest , Haacht, Keerbergen, Rotselaar, Scherpenheuvel-Zichem, Tremelo.
Auteurs: Deneef, Roger; De Maegd, Christiane
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Kasteel Fonteyn
Is deel van
Tremelo
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Park van het Kasteel Fonteyn [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134531 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Gemeente Tremelo
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.