In de 18de eeuw een 'hof van plaisantie' met pachthoeve, omringd door boomgaarden, hopveldjes, moestuinen en een in 'parterres de broderie' verdeelde siertuin; grondig verbouwd rond 1890 en aanleg van een landschappelijk park van 3 hectare met langwerpige vijver, serre en moestuin.
'Huis van plaisantie' en pachthof
Het gehucht Terlinden ligt verscholen in het dal van de Terlindenbeek tussen de kouters ten zuidoosten van het dorpscentrum. Het was oorspronkelijk een leengoed van de Sint-Gertrudisabdij van Nijvel, die er tot het einde van het Ancien Régime ook tiendheffer bleef. Het Hof Terlinden (ook Hof ten Buzenzype genoemd) werd in 1727 aangekocht door ridder Jean-Baptiste Pangaert (1698-1748) uit Brussel, die het (samen met meer dan 34 bunder grond) verpachtte, maar "'t sijnen behoeve de cleyne motte met waeteringhe daer omme tomme synde" reserveerde. Over welke motte het gaat blijkt niet zo duidelijk uit de Ferrariskaart (1771-1775). Het Hof Terlinden bestaat uit een gebouw met een U-vormig grondplan, een kleiner, langgerekt gebouw (evenwijdig met de middenvleugel van het eerste), een langwerpige vijver in het verlengde van het eerste gebouw, een grote vierkante vijver met een rond eilandje en een L-vormige vijver als zuidelijk eindpunt. Aan de oostkant, tegen het eerste gebouw aan, ligt een tuin; het omhaagde perceeltje aan de westzijde van de gebouwen is mogelijk een hopveldje. Twee grote boomgaarden vormen de rest van de omgeving. Al deze percelen zijn door hagen omgeven. Op of nabij deze omwaterde motte wordt geen gebouw afgebeeld.
Een figuratieve kaart, opgemaakt door landmeter P.L. De Becker in 1770, geeft zonder twijfel een getrouwer beeld van het landgoed. Er worden eveneens twee gebouwen afgebeeld: een pachthof met een L-vormige plattegrond en een heteroclyte, niet zo imposante herenwoning, die door de Pangaerts vermoedelijk als buitenverblijf of 'huis van plaisantie' werd gebruikt, maar één van de pachthofvleugels is ertegen aangebouwd. Dit huis kijkt uit over de "grooten hoff" (nummer 1 op de kaart), een omheinde, in acht parterres verdeelde siertuin met kleine rotondes op de kruispunten, en een fontein. Deze siertuin zal vijftig jaar later als perceel 29 (85 are groot) in het kadaster worden opgenomen. Dit is ongetwijfeld ook de kleine motte uit de verkoopakte van 1727, omgracht door twee "savoiren" (vijvers, nummer 3), die onderbroken worden door het huis zelf en door een landtong in de lengteas van de parterretuin. Deze landtong leidt naar de "plantagie alwaer de fonteijn in staet", een niet nader gespecificeerd plantsoen met vier langwerpige waterbekkens, waarin de symmetrie van de parterretuin wordt voortgezet. De kaart geeft tal van details: de 'broderies' (loofwerk) in de parterres; de zonnewijzer op het kruispunt tegenover de monumentale hoofdingang van het landhuis; de 'bersauw', een met klimplanten begroeide boog (vermoedelijk in latwerk) bij het verlaten van het parterre-eiland, op weg naar de fontein in het plantsoen; de staande wip in het noordoosten van het landgoed. Tussen het herenhuis en het pachthof ligt de "kleijnen hoff", de moestuin, gedeeltelijk ommuurd en uit twee grote bedden bestaande. Het geheel wordt omkaderd door grachten en dreven, zelfs een dubbele langs de zuidoostelijke rand. Pierre-Joseph Pangaert (1735-1780), de toenmalige eigenaar, koesterde grootse plannen; potloodlijntjes verlengen de aanleg in zuidwestelijke richting, doorheen de "grooten vijver" (nummer 5, volgens Ferraris met een eilandje) en de daarachter liggende bossen en weiden. Bij zijn vroegtijdige dood in 1780 trad echter een generatie aan die de regelmatige geometrie van de 18de-eeuwse tuinen voor bekeken hield.
Als in 1823 de Primitieve kadasterkaart wordt opgemaakt, is er van vijvers en motte geen sprake meer. De eerste door het Belgisch kadaster geregistreerde eigenaar van het Hof Terlinden is een niet nader genoemde Pangaert. Het grondplan van de twee gebouwen stemt overeen met de kaart van De Becker. Het onderscheid tussen pachthof ("gebouw", perceel nummer 31) en herenwoning ("huis", nummer 30) wordt in de kadastrale legger pas vanaf 1843 gemaakt. De twee boomgaarden (percelen 27 en 34) en de "hoplochting" (perceel 26, 17,5 are) ten westen van het hof stemmen overeen met het beeld op de Ferrariskaart. Tegen één van de gebouwen aan lag nog een tweede, veel kleiner hopveldje (perceel 32, 3 are).
De eerste eigenaar die Terlinden als permanente verblijfplaats gebruikt is een zekere Alexander Stuckens. In 1884 laat hij het oude pachthof afbreken. Het resterende gebouw (nummer 30) wordt grondig verbouwd en dwars op de lengterichting van het gebouw wordt een vleugel toegevoegd. De 'hoplochtingen' en moestuintjes (en vermoedelijk ook de mesthopen) ruimen plaats voor een 'lusttuin' van bijna drie hectare. Het Hof Terlinden verliest zijn productiefunctie, maar dit wordt gecompenseerd door de aankoop in 1890 van de boerderij ten noorden van het Hof Terlinden (aan de overzijde van de huidige Liebaertstraat, 200 meter noordoostwaarts).
Een vrij complex geheel
In de jaren 1890 wordt het kasteel andermaal grondig verbouwd en wordt ook de pas aangekochte hoeve in een nieuw kleedje gestoken. De verbouwing waardoor het kasteel zijn huidige uitzicht kreeg werd waarschijnlijk uitgevoerd rond 1910, in opdracht van de nieuwe eigenaar: Julien Liebaert (1840-1930). Liebaert was het jaar voordien benoemd tot minister van staat, na een 35-jarige loopbaan als (achtereenvolgens) provinciaal raadslid, bestendig afgevaardigde, volksvertegenwoordiger, senator en minister van financiën. Tijdens de oorlogsjaren vergezelde hij de regering naar Le Havre. Enkele maanden voor zijn dood werd hem voor bewezen diensten de titel van baron verleend.
In de inventaris van het bouwkundig erfgoed wordt het huidige kasteel eufemistisch omschreven als een "vrij complex geheel", met een verspringende L-vormige plattegrond, baksteenbouw met veel witte steen, soms arduin (negblokken, hoekkettingen, deur- en vensteromlijstingen), een traditioneel rondboogvoordeurtje in tegenstelling tot de monumentale Louis XV-achterdeur naast het kubistisch uitspringende volume van een witgepleisterde kapel met plat dak en spitsboograampjes, een zuilenportiek, een torentje met een ingesnoerd tentdak als verbinding tussen de twee vleugels, trapgevels, talrijke religieuze elementen (Christus aan het kruis, reliëfmedaillons van Sint-Jacob en Sint-Petrus, nis met een laat-gotische madonna, een beeld van een zittende monnik op het dak...) – ongemeen boeiend, maar een nachtmerrie voor kunsthistorici. De twee jaarstenen (1665 en 1670) bieden weinig soelaas, want een deel van het gebruikte materiaal werd vermoedelijk elders gerecupereerd. In 1993 werd een voorstel tot bescherming als monument verworpen, want "De hele architecturale opzet en in richting [...] schijnen te wijzen op de romantische inborst van een vroegere eigenaar die op basis van elders verzamelde onderdelen in de vorm van een assemblage-architectuur de woning van zijn dromen realiseerde".
Het landschappelijk park
Op de oude stafkaarten (1865 en 1879) is nog in grote lijnen de Primitieve indeling herkenbaar. Waar zich in de 18de eeuw de parterretuin bevond, liggen twee langwerpige vijvers, door een dijk gescheiden. Het door Stuckens aangelegde park van 3 hectare, door het kadaster geregistreerd in 1894, is al zichtbaar op de stafkaart van 1891 (ICM, 1894) in de vorm van twee bont gespikkelde vlekken ten oosten van het kasteel (nog steeds met de L-vormige plattegrond van het in 1884 afgebroken pachthof). De grootste van de twee wordt doorsneden door een rechtstreekse verbinding met het nieuwe pachthof. In het zuidwestelijk gedeelte ligt de moestuin, gedeeltelijk ommuurd, met tegen de muren aangebouwde halve serres.
De stafkaart van 1930 geeft nagenoeg de huidige toestand weer: de vijver is gereduceerd tot een lange, smalle, kanaalachtige strook, evenwijdig met de Terlindenbeek. Het grote ovale ringpad vormt zowat de etalage voor de sierbeplantingen – gewone plataan (Platanus x hispanica), bruine beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea'), treurbeuk (ook de minder courante Fagus sylvatica 'Borneyensis'), witte paardekastanje (Aesculus hippocastanum), Hollandse linde (Tilia x europaea), hangende zilverlinde (Tilia petiolaris), bontbladige esdoorn (Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'), zilveresdoorn (Acer saccharinum), vederesdoorn (Acer negundo) en een rariteit: een zomereik met bolstaand blad (Quercus robur 'Cucullata'). Het merendeel werd waarschijnlijk door Liebaert aangeplant, want slechts een drietal bomen hebben stamomtrekken van meer dan 3,5 meter.
Merkwaardige bomen (Het cijfer in vet geeft de stamomtrek gemeten op 150 cm hogte)
Bron: DENEEF R. (red.) 2005: Historische tuinen en parken van Vlaanderen, Inventaris Vlaams-Brabant, Pajottenland – Zuidwestelijk Vlaams-Brabant, Bever, Dilbeek, Galmaarden, Gooik, Herne, Lennik, Liedekerke, Pepingen, Roosdaal, Sint-Pieters-Leeuw, Ternat, M&L Cahier 11, Brussel.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Is gerelateerd aan
Kasteel Terlinden
Is deel van
Ternat
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kasteeldomein Terlinden [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/134780 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.