is aangeduid als vastgesteld landschapsatlasrelict Demer- en Laakvallei tussen Aarschot en Werchter
Deze vaststelling is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap 's Hertogenheide
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als erfgoedlandschap Demer- en Laakvallei tussen Aarschot en Werchter
Deze aanduiding is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Eikelberg
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Meander van Vorsdonk - Turfputten
Deze bescherming is geldig sinds
is deel van de aanduiding als erfgoedlandschap Demer- en Laakvallei tussen Diest en Werchter
Deze aanduiding is geldig sinds
Het gebied omvat de Demer- en Laakvallei van Aarschot tot Werchter. Tot voorbij Betekom lopen zowel de Demer en de Laak door dezelfde vallei. De Demer loopt centraal door deze vallei. De Laak volgt de noordzijde van de Demer en buigt bij Betekom naar het noorden om direct achter de woningen bij Geetsvondel in een eigen vallei verder te stromen en uit te komen ten noorden van Werchter. De Demervallei eindigt juist ten zuiden van de dorpskern van Werchter waar ze in de Dijle stroomt. De Laak stroomt ongeveer 2,5 kilometer noordwestelijker in de Dijle nabij Ninde.
De Demer- en Laakvallei vormen de overgang tussen de Zuiderkempen in het noorden en het Hageland in het zuiden. De Zuiderkempen worden gekenmerkt als een vrij vlak, zandig gebied (plaatselijk verstoven tot duinen) die de noordelijke zijde van de Demer- en Laakvallei begrenst. Het Hageland is een heuvelland, gedomineerd door een aaneenschakeling van quasi parallelle langgerekte heuvelruggen uit ijzerzandsteen (zie thema 'Diestiaanheuvels in het Hageland' voor ontstaansgeschiedenis) die globaal volgens een noordoost-zuidwest richting verlopen en waarvan de hoogtes naar het noorden toe geleidelijk afnemen. Deze heuvels zorgen voor een waarneembare scherpe overgang naar de vallei. Ten westen van de Heikantberg komen deze heuvels niet voor, hier vormen stuifzandruggen de zuidelijke grens met de vallei.
De Eikel-, Liede- en IJzerenberg zijn de toppen van een dergelijke Diestiaanheuvels, die naar het oosten en westen toe verder doorlopen, maar die voor de overige delen grotendeels bebouwd zijn. Deze heuvels liggen tegen de Demervallei aan zorgen voor een scherpe overgang naar de Demervallei. Over 200 meter is het hoogteverschil bijna 40 meter. De heuveltoppen zijn bebost met hier en daar heiderelicten. Tussen de heuvels liggen die ingesneden holle wegen. Vanaf de heuvels zijn hier en daar zichten richting de Demervallei.
De ‘s Hertogenheide ligt ten oosten van de Eikel- en Liedeberg en bestaat deels uit de Diestiaanheuvel die zich verder uitstrekt. Het gebied kenmerkt zich door een uitgesproken reliëf. Dit is vooral het gevolg van de aanwezigheid van zowel de Diestiaanheuvel als de landduinen. Deze duinen zouden tijdens het Boreaal gevormd zijn door opstuiving van het snel opgedroogde en/of droog bevroren zand langs de belangrijkste rivieren (Demer).
De Diestiaanheuvels kennen grote variatie aan biotopen doordat er grote verschillen in hydrografie voorkomen. De ijzerzandsteenbanken zijn weinig doordringbaar voor water waardoor op sommige plaatsen natte zones ontstaan en op andere juist droger zijn. Bovendien is de beschutte noordhelling over het algemeen vochtiger dan de warme zuidhelling. Aangezien de heuvels voor lange tijd (deels) onder heide lagen, zijn nu nog veel relicten van de heide en heischrale graslanden terug te vinden zoals op de westelijke punt van de Eikelberg of in de ’s Hertogenheide. Ook zijn er relicten van hakhoutstoven (eiken en kersenhakhout op de Eikelberg) en oude bomenrijen te zien.
Het ontstaan van de Demer- en Laakvallei is sterk met elkaar verbonden, de Demer vormde namelijk zowel de huidige riviervallei als ook de vallei van de Laak. In het laatglaciaal liep zowel door de Demer als door de Laakvallei een vlechtend riviersysteem. Op een gegeven moment werd de huidige Demervallei ten zuiden van Werchter verlaten en liep enkel door de Laakvallei een rivierloop. Tegen het eind van het laatglaciaal waren de meanders van Vorsdonkbos-Turfputten en Putten van Fonteyn gevormd. Tijdens het atlanticum stroomde zowel door de Laak- als de Demervallei een diffuse rivier. Door ophoging van de bedding van de Laak werd deze verlaten en werd de huidige Demervallei de hoofdvallei. Vanaf het Subboreaal volgde de rivier dan ook zijn huidige vallei. Tijdens deze periode sneed de rivier zich in een bedding in en door de toegenomen suspensielading nam de meandering van de rivier toe en kreeg ze min of meer haar huidige uitzicht (zeer hoge sinuositeit). Vanaf het alleröd groeit met name in oude verlaten meanders en stroomgeulen veen. Tijdens het atlanticum stopte de veengroei vrijwel overal doordat het afgedekt werd door sediment. Vanaf het subatlanticum kon de veengroei lokaal opnieuw opstarten. De gehele alluviale vlakte van de Demer (en Dijle) kan worden beschouwd als oostelijke uitloper van de Vlaamse Vallei. Een essentieel kenmerk van deze vallei zijn de vele zandige opduikingen of donken gevormd tijdens het pleistoceen. Deze ontstonden tijdens de laatste ijstijd wanneer het zand tussen de rivierarmen kon opwaaien. De gronden rondom deze donken vulden zich met alluviale afzettingen waardoor de donken zelf uitsteken boven deze vlakte. Deze zandige gronden waren uitermate aantrekkelijk voor bewoning en waren daarom de plaats waar nederzettingen zoals Werchter ontstonden of kastelen zoals ter Rivieren en de hoeves Veldonk en Nieuwland zich vestigden. Andere (kleinere) donken zijn herkenbaar op historische kaarten en in het landschap door het afwijkende landgebruik (akker in plaats van grasland). De donken en de valleiranden maar ook de eigenlijke vallei werden in de prehistorie (steen- en ijzertijd) bezocht en tijdelijk bewoond. De vallei was op die momenten droger en geschikt voor (tijdelijke) bewoning.
De rivieractiviteit heeft als resultaat dat er vele kleine hoogteverschillen zijn ontstaan. Vaak komen deze hoogteverschillen overeen met verschillen in de ondergrond, bijvoorbeeld door onderspoeling van de valleirand en de randen van donken, waardoor het verschil tussen de iets hogere gronden en de iets lagere gronden bovendien versterkt werd. Deze hoogteverschillen gaven daardoor vaak aanleiding tot de aanleg van perceelsgrenzen, grachten, enzoverder. Hierdoor werden deze vormen geaccentueerd en versterkt. Deze lijnen volgen vaak de natuurlijke vormen in het landschap waardoor in dit deel van de Demervallei veel kronkelende percelen voorkomen. De geomorfologie was op verschillende plaatsen sturend in de vorming van de percelen.
Binnen deze ankerplaats komen twee paleomeanders: Vorsdonkbos-Turfputten en de Putten van Fonteyn. Bijgevolg is dit gebied zeer belangrijk voor de studie van de vorming, evolutie en geomorfologie van de Demer en Vlaamse Vallei. Deze meanders zijn qua omvang veel groter dan de meanders van de huidige rivier en kennen opvallend reliëf. De paleomeanders kenmerken zich door de grote ronding met daarin stroken zeer vochtig of venig alluvium.
De paleomeander Vorsdonk-Turfputten bestaat voor ongeveer een kwart van het gebied uit moerassig laagveen, de helft wordt ingenomen door hydromorfe alluviale kleigronden en nog een kwart door zandige gronden. Het complex van veengronden is qua oppervlakte het grootste van de Demervallei. De dikte van het laagveen varieert zeer sterk volgens het oorspronkelijk patroon van geulen en donken. Binnen de meander liggen hogere zandige gronden die boven de jonge kleiige sedimenten uitsteken. Dit kunnen restanten zijn van oudere zandige rivierbeddingen of ontstaan zijn door afzetting van zandig sediment tijdens de verplaatsing van de meander (kronkelwaard) of opgewaaid zijn uit de regelmatig droogvallende rivierbeddingen (donken). Op één van deze hoge gronden liggen de kastelen van Rivieren en Nieuwland. Ook het Vorsdonkbos ligt op een zandige bodem. In het bos is een grote variatie in ondergrond zichtbaar en ook het reliëf is sterk golvend. Doordat deze grond lange tijd onder bos heeft gelegen is er geen vervlakking opgetreden, zoals mogelijk wel op andere plaatsen in de vallei. Door deze merkwaardige hoogteverschillen heeft zich een zeer waardevolle flora (en fauna) ontwikkeld. In de natte geulen worden voorjaarsbloeiers aangetroffen en op de zandige koppen ligt beukenbos. De ligging van de paleomeanders werden aangegrepen om grachten in aan te leggen, zoals rond het voormalige boscomplex. Er zijn veel scherpe taluds die waarschijnlijk in hoofdzaak van natuurlijke oorsprong zijn. Volgens de Ferrariskaart bestond het gebied Vorsdonk - Turfputten op het einde van de 18de eeuw voor ongeveer de helft uit drassige weiden, vaak opgedeeld door houtkanten, en de rest uit bouwland en voornamelijk bos, meer bepaald hoogstammig bos of kreupelhout. De omliggende zandige Demerterrassen en de Eikelberg zijn met heide of bos begroeid. Tot in de 20ste eeuw werd het Vorsdonkbos grotendeels omringd door wei- en hooilanden, zelfs de trilvenen werden gebruikt voor hooiproductie. Rond 1950 werden stelselmatig percelen beplant met populieren waardoor het nu een bos binnen een bos is. In het historisch boscomplex zijn er nog slingerende padenstructuren aan en kenmerkende boomsoorten die onderdeel uitmaakten van de parkaanleg van eind 19de eeuw die hoorde bij het kasteel van Rivieren. In de permanent natte oude rivierarmen kon een veenlaag ontwikkelen die later werd ontgonnen. Tot het begin van de 19de eeuw was dit een kleinschalige activiteit want het laagveen was, in vergelijking met andere veengebieden, moeilijker ontginbaar. Op het einde van het Ancien Regime werden de eigendommen (tot dan toe eigendom van kerkelijke instellingen) verkocht aan privépersonen die de veenlagen systematisch ontgonnen. Vooral in de periode 1812-13 werden vergunningen afgeleverd om in Gelrode turf te steken. De percelen met veen waren op dat moment vooral in eigendom van personen van buiten de gemeente, die weinig rekening hielden met de verminderde landbouwopbrengsten, maar vooral op korte termijn een zo’n groot mogelijk winst op de gronden wilden halen. In 1830 was het meeste turf waarschijnlijk al uit de percelen verwijderd. Het veen werd op deze natte plaatsen uitgebaggerd en na afloop bleven waterplassen achter die in de loop van de tijd moerassig werden en ondertussen zijn verland. Slechts op enkele plaatsen liggen nog open putten, die soms in functie van recreatie open gehouden worden. De verdwenen turfputten blijven nog zichtbaar in het microreliëf.
In deze omgeving liggen ook tientallen bomputten die werden gevormd tijdens het luchtbombardement van 9 mei 1944. Doel van de bommen was het spoorwegknooppunt Aarschot, maar veel bommen kwamen op enkele honderden meters van het spoor terecht waardoor open waterplassen ontstonden. In de loop van de tijd zijn deze kraters, die slechts tot tien meter in diameter zijn, verland. Sommige werden recent terug open gemaakt in functie van natuurontwikkeling. De oude turfputten en bomkraters, die een grote diversiteit aan verlandingsstadia kennen, kenmerken zich door een zeer diverse en waardevolle vegetatie. Helaas zijn sommige turfputten omgezet in visvijvers of volgestort. Door onderspoeling ontstond een zeer scherpe overgang van de paleomeander naar de hoog oprijzende ijzerzandsteenberg van de Eikel- en Liedeberg. Doordat Vorsdonk-Turfputten onderaan deze berg ligt, staat het gebied sterk onder invloed van kwel. Het kwelwater uit de Diestiaanheuvels is zuur en ijzerrijk en kan hier in contact treden met dieper gebufferd kwel uit de Formatie van Brussel waardoor een variatie aan water ontstaat met zeldzame en goed ontwikkelde vegetatietypes zoals oligo- tot mesotroof elzenbroekbos, kleine zeggevegetaties, dottergraslanden en graslanden met eigenschappen van blauwgraslanden. Deze vegetaties hebben last van de verdroging van de vallei die sinds de jaren 1970 te merken is.
De meander van de Putten van Fonteyn is een mooi voorbeeld van een meander waarbij de meanderkern intact bewaard bleef na de nekdoorbraak. De meander heeft zich ingesneden in de dekzanden en stuifduinen bij Tremelo dorp. De bedding van de rivier was diep ingesneden en heeft een breedte van ongeveer 20 meter en een diepte van 3-4 meter. De kern van de meander bestaat uit kleihoudende lemige fijne zanden, dit zijn fluviatiel herwerkte kleihoudende dekzanden die soms nog afgedekt zijn door een laagje stuifzanden. Op deze zandgronden vestigde het kasteel zich en werden woningen gebouwd. De overgangen tussen de zandgrond en de omringende oude rivierarm zijn scherp (hoogteverschil tot 1,5 meter) en duidelijk herkenbaar op terrein. Doordat het veen uit de paleomeander gewonnen werd, is de structuur nog duidelijker afgetekend geraakt. In de oude rivierbedding liggen de vijvers op een rij. Vanaf de 18de eeuw werd het veen uit de meander gewonnen. Op de Joriskaart (1759-1775) en de Kabinetskaart de Ferraris (1770-1778) zijn enkele kleine turfkuilen zichtbaar. Op het primitief kadaster (1819) verschijnen de huidige grote putten. Mogelijk dateert deze ontginning uit dezelfde periode als de Turfputten te Gelrode (1812-13). De hoger gelegen zandgronden werden tot in de 20ste eeuw voornamelijk gebruikt als landbouwgronden, de huidige bossen die deze gronden deels bedekken dateren van het midden van de 20ste eeuw. Rond de bossen liggen er nu nog akkers en weilanden. Ten oosten van deze meander ligt de Britspoelbeek die tevens een paleomeander beschrijft, echter deze is minder uitgesproken en meer aangetast door recente bebouwing en dergelijke dan die van de Putten van Fonteyn.
De eigenlijke valleibodems van de Demer bestaan uit kleiige gronden met hier en daar een zandige opduiking (donken). De meeste alluviale kleigronden worden als matig gleyig bestempeld, herkenbaar aan bruinachtige roestvlekken omwille van de aanwezigheid van gereduceerde ijzerionen. In oorsprong waren deze gronden zeer nat. Door drainage en de bedijking van de Demer zijn ze nu geschikt voor veeleisende gewassen en weiden, hoewel ze in winter en lente soms wateroverlast te verduren krijgen. Ten zuiden van de Demer liggen waterrijke, kleiige komgronden. Deze bodems nemen grote oppervlakten in ten westen van de Wingemonding, evenals in Vorsdonk en aan de voet van de Heikantberg, waar ook nog veenbodems of zeer sterk gleyige gronden op klei met veensubstraat op geringe diepte voorkomen. Onder invloed van uittredend kwelwater aan de voet van de Diestiaanheuvels kon het veen groeien. De Laakvallei is vergelijkbaar met het noorden van de Demervallei. De bodem bestaat voornamelijk uit kleigronden en is relatief droog doordat de Laak niet langer natuurlijk gevoed wordt door de Demer en er dus weinig water wordt afgevoerd. Er komt een zeer afwisselend landgebruik voor (akkers, weilanden, bos). Er is redelijk wat reliëf in de laakvallei, verschillende zijbeekjes zoeken hun weg tussen de donken door waardoor er ook steilrandjes voorkomen.
In de Demervallei tussen Aarschot en Werchter vinden we een zeer rijke flora, in de periode 1975-1984 werden er 455 soorten vaatplanten genoteerd, waarvan drie kwart alleen al in het gebied Vorsdonkbroek-Turfputten aangetroffen werden (zie verder). Ook in andere delen van de vallei werd een grote soortendiversiteit vastgesteld. De meest soortenrijke gedeelten stroomafwaarts van Vorsdonk zijn deze waarin belangrijke concentraties van afgesneden meanders voorkomen, namelijk tussen Blaasbroek en de Wingemonding. De natuurwaarde wordt vooral bepaald door de bodemgesteldheid en de grote variatie in nat-droog. Bovendien ligt het gebied op de grens van het Kempisch en het Brabantse district waardoor beide soortengroepen er voorkomen.
Bij een telling van de plantensoorten in het gebied Vorsdonk - Turfputten (1993) bleken onder andere circa 425 soorten vaatplanten voor te komen. Deze unieke botanische rijkdom kan verklaard worden door de (reeds beschreven) variatie in bodemgesteldheid en waterhuishouding, geconcentreerd op een relatief kleine oppervlakte, het sterk gedifferentieerd beheer en de invloed van opeenvolgende exploitaties in het verleden. De thans verdwenen of bedreigde plantensoorten zijn kenmerkend voor de actief beheerde milieus van hooiland, trilvenen, turfputten en dergelijke. Deze half-natuurlijke vegetaties worden vanaf de jaren 50 van de 20ste eeuw systematisch omgezet in populierenplantages of verruigen en groeien dicht met opslag van bomen en struiken. Een andere mogelijke verklaring is de hydrografische situatie: de Demer bracht uit haar grote ontwateringsgebied sterk verschillende bodemsoorten en diasporen mee en heeft deze verspreid met haar alluvium. De soortenrijkdom houdt mogelijk ook verband met het samenkomen van drie grote plantengeografische districten, met name het Kempense (zandstreek), het Brabantse (leemstreek) en het Vlaamse district (de alluviale vlakte van de Vlaamse vallei), waardoor vele typische floraelementen uit deze districten samen voorkomen. Diverse soorten vinden hier de uiterste grens van hun verspreidingsareaal; de Brabantse soorten zijn enigszins in de meerderheid.
Uit de floralijst van Vorsdonk-Turfputten blijkt dat 30 van de 42 voor de Belgische voorgestelde socio-ecologische groepen vertegenwoordigd zijn. De planten van heiden, venen, schraallanden en kalkmoerassen zijn vrij sterk vertegenwoordigd met:
In het gebied Vorsdonk-Turfputten komen een groot aantal diersoorten voor. Door het moerassig en ondoordringbaar karakter van een groot gedeelte van het gebied is er de nodige rust voor het herbergen van een rijk vogelbestand. Opmerkelijke vogels vinden hier hun broedplaats in Vlaanderen. Wat betreft de insecten zijn enkel de waarnemingen van enkele voor Vlaanderen sterk bedreigde vlindersoorten bekend. Voor reptielen en amfibieën zijn er observaties van levendbarende hagedis, hazelworm en kamsalamander. De oorspronkelijke piscifauna is door het dichtgroeien en de overschaduwing of vernieling van sloten en turfputten grotendeels verdwenen. Vanuit de sterk vervuilde Demer vinden geen migraties van vissoorten meer plaats. In dit gebied werden enkele minder algemene soorten van zoogdieren waargenomen, met name hermelijn, bunzing, ree en diverse soorten vleermuis.
Sinds het einde van de laatste ijstijd is de Demervallei reeds enkele meters opgehoogd door sedimentatie en veengroei. De Demer was een sterk meanderende rivier die zich constant verplaatste in de brede vallei en waarvan in het huidige landschap nog verschillende sporen zichtbaar zijn. Door de ontbossingen in de middeleeuwen namen de overstromingen in de riviervalleien toe (door toegenomen sedimentatie en piekafvoeren). Vanaf het eind van de 15de eeuw werden er ingrepen doorgevoerd om de waterafvoer te verbeteren en de bevaarbaarheid te garanderen: de bedding werd geruimd, de rivier werd verbreed (tussen Zichem en Werchter) en er werd een dijk aangelegd van 1,5 meter hoogte. Tot de aanleg van de spoorlijn Hasselt-Leuven in 1865, gebeurde het voornaamste vervoer van goederen via de Demer. De Demer vormde een belangrijke schakel tussen de Maas en het Rijngebied. Onder andere door het wisselende debiet was de rivier echter moeilijk bevaarbaar. Het hoogtepunt van de scheepvaart op de Demer moet in de middeleeuwen geweest zijn. Maar ook in 1886 passeerden er nog 525 boten in Aarschot. Schepen werden stroomopwaarts getrokken door scheepstrekkers en paarden en stroomafwaarts voeren ze mee met stroom of met zeilen. In elke belangrijke plaats waren scheepstrekkersgilden die een deel van de rivier onder zijn bevoegdheid hadden (bijvoorbeeld Werchter tot Betekom, Betekom tot Aarschot). Vanaf de 17de en vooral in de 18de eeuw werden de meeste rechttrekkingen van de Demer doorgevoerd. Tussen 1778 en 1850 gebeurden nog verschillende radicale ingrepen maar daarna nog slechts enkele. De kaart van Vandermaelen komt dan ook nagenoeg overeen met de huidige situatie. De rechttrekkingen zorgden er echter juist voor dat de capaciteit van de Demer kleiner werd en het overstromingsrisico toenam. In de 20ste eeuw waren er nog verschillende grote overstromingen en daarom werd de Demer stroomafwaarts van Diest grondig heraangelegd. De werken ter uitvoering van het plan, dat ingenieur Roovers van Openbare Werken in 1959 maakte, vonden plaats tot 1980. Het plan hield in dat de rivier niet langer voor scheepvaart geschikt moest zijn (rond 1935 was er geen vervoer meer over de Demer), maar vooral voor waterafvoer ingericht: de bedding werd verdiept, de dijken heraangelegd en versterkt en nog enkele meanders werden rechtgetrokken. In de periode 1976-1980 gebeurden nog een tweetal bochtafsnijdingen, één ter hoogte van de Heikantberg en één bij het kasteel van Nieuwland. In de jaren 1990 werd op de Demerdijk een geasfalteerd fietspad aangelegd.
Door de rechttrekkingen en bedijkingen is de relatie tussen de rivier en de alluviale vlakte verstoord geraakt en veranderde de hydrologie van de vallei sterk. De gronden werden niet langer bedreigd door overstromingen en het water werd sneller afgevoerd. In het verleden werd het Demerwater gebruikt voor bevloeiingen waardoor jaarlijks een vruchtbaar laagje slib op de gronden werd afgezet. Bovendien werden de gronden in de zomer nat gehouden door het water vast te houden met regelbare constructies. Door de grote werken aan de Demer verdwenen deze constructies en werd alleen nog water afgewaterd naar de Demer. De vallei verdroogde daardoor, met als gevolg dat de gronden beter geschikt voor intensievere landbouw werd, maar de kenmerkende beemden verdwenen.
Om ervoor te zorgen dat de natte valleibodems begaan- en bewerkbaar waren en de gehuchten veilig waren tegen overstromingen, werden verschillende waterlopen gekanaliseerd en gegraven. Dit waren vaak deels natuurlijke waterlopen en deels door de mens aangelegde waterlopen. In natuurlijke vorm waren dit kleine riviertjes die noodgedwongen een eind parallel met de Demer stroomden totdat het niveauverschil was weggewerkt en de lozing op een natuurlijke wijze kon gebeuren. Later kregen ze veelal het toponiem laak of leibeek mee. De Grote Laak is de belangrijkste en werd gevoed vanuit de Demer bij Aarschot en leidde bij hoge waterstanden een deel van het water via het noorden af. Om de afwatering optimaal te maken werden de laken (en andere afwateringsgrachten zoals Leibeken) veelal rechtgetrokken, verdiept, omgeleid, etc. De Leibeek, die vanaf Zallaken ten zuiden van de Demer loopt, heeft duidelijk een ontwaterende functie. Omdat de gronden ten zuiden van de Demer lager liggen, moet de Leibeek over een lengte van 4km parallel tot aan de Winge om daar in de Demer te stromen. Het deel ten zuidwesten van de Winge wordt door een nieuwe Leibeek ontwaterd. Deze Leibeken vingen het kwelwater op en geleiden dit door de broeken heen om op de Demer af te wateren. Langs de Laak zien we ook een aantal beken met vergelijkbare functie: Zwarte Beek, Kleine Laak, Moutlaak, Bruggelandenbeek en Britspoelbeek. Een opvallende kleine beek was de Wijp/Wijpe. Deze waterloop vormde ongeveer 1 kilometer ten westen van Betekom een openwaterverbinding tussen de Demer en de Laak. Dit beekje vormde tevens de gemeentegrens tussen Betekom en Werchter maar verloor haar functie, waarschijnlijk door de afsnijding van een meander van de Demer. Door het slingerende verloop van de beek liep de gemeentegrens zeer onregelmatig. Kort voor het midden van de 19de eeuw werd de grens grotendeels rechtgetrokken, en de Wijpe werd deels weggeploegd. De Wijpe is zeer vaag nog in het reliëf van de akkers en weilanden te zien.
De Laak zelf is nooit in dezelfde mate aangepakt als de Demer. Rechttrekkingen komen er niet voor, enkel zijn er hier en daar kleine dijkjes aangelegd. Maar door de rechttrekkingen en bedijkingen van de Demer (1974) raakte de Laak wel haar natuurlijke wateraanvoer kwijt. Doordat de wateraanvoer vanaf dat moment enkel bestond uit afval- en regenwater, is de oeverzone verruigd en is de natuurwaarde sterk achteruit gegaan. Er worden inspanningen geleverd om de beek weer volledig watervoerend te maken.
Het historisch landbouwgebruik in de ankerplaats had een aantal specifieke kenmerken. In de prehistorie zal een deel van het landschap reeds ontgonnen zijn door de mensen die op dat moment het gebied bewoonden. Gedetailleerde gegevens over het landgebruik in deze periode is echter niet voor handen. Vanaf de middeleeuwen blijkt uit archiefstukken dat de valleien ontgonnen werden in functie van de landbouw. De Veldonkhoeve bijvoorbeeld werd gesticht om gronden in de Laakvallei te ontginnen en uit te baten. De meeste valleigronden waren zeer nat en werden daarom voornamelijk ingezet als hooiland met nabegrazing. De donken met een zandige bodem, konden wel worden gebruikt voor akkers. Vanwege de vele overstromingen bleven de valleien vrij van bebouwing. Enkel op droge donken kon men zich permanent vestigen, zoals het geval was voor de Veldonkhoeve, Kasteel van Rivieren en later ook hoeve Nieuwland.
Op het einde van de 16de eeuw was het valleilandschap van de Demer tussen Werchter en Aarschot zeer open. Dit hield verband met het gemene gebruik van de broeken, waar de dieren nadat het hooi geoogst was, vrij konden grazen, deze situatie kwam tot 1950 plaatselijk voor. Een aantal toponiemen komen in dit gebied veelvuldig voor. De toponiemen broek en beemd werden gebruikt voor gronden die regelmatig konden overstromen en gebruikt werden als hooiland en weide. De beemden waren in oorsprong geprivatiseerd en werden niet gemeenschappelijk gebruikt. Zo werden de meeste gronden rond de Veldonkhoeve met bempt aangeduid en ook een aantal gronden in de omgeving van Rivieren. De broeken waren in tegenstelling tot de beemden wel in gemeenschappelijk gebruik, bijvoorbeeld het Helligter Broek en Hulst Broek. Niet overal had men grote gebieden in gemeenschappelijk gebruik, zo waren er in Gelrode in 1597 slechts drie bunder (3,9 hectare) gemeenschappelijke weide. Betekom had twee weiden waar de bevolking, nadat het hooi eraf was gehaald, hun dieren mocht laten grazen, het Streijtelbroeck (7 bunder = 9,1 hectare) en het Kerkebroeck (1 bunder = 1,3 hectare). De eussels overstroomden niet en werden veelal als weiland gebruikt, oorspronkelijk werd de benaming gebruikt voor gronden van de feodale heer, zo hoorde het Boesschot Eussel reeds in 1428 tot de eigendommen van Rivieren. Het toponiem Olifant, nu ook de benaming van een cluster weekendverblijven, is afkomstig van een aantal vissers die er in 1786 het bovenste deel van een 'olifantenhoofd' (mammoet) opvisten. In de Demervallei en omgeving zijn nog verschillende andere restanten gevonden van Pleistocene fauna.
Houtkanten kwamen in de Demervallei eerder uitzonderlijk voor. Enkel aan de valleiranden waren houtkanten aanwezig om de dieren van de aangrenzende akkers en tuinen te weren. Ook langs de driftwegen waren langs weerszijden houtkanten aangelegd, zodat de dieren vlot naar de broeken gebracht konden worden. De broeken waren zelden in percelen verdeeld en verspreide houtkanten en bomengroepen kwamen zeer weinig voor. De uitgestrekte wei- en hooilanden verdwenen vanaf het eind 18de en in de loop van de 19de eeuw als gevolg van de verbeterde ontwatering door de werken aan de Demer en onder impuls van de eerste ontginningswet van België (1836). Deze wet gaf een impuls om weinig productieve gronden te verbeteren, voor niet productieve gronden werd een boete voorzien. Veel broeken werden vanaf dat moment omgezet in akkers door verbeterde ontwatering en intensievere bewerking. De meeste valleigronden waren omgezet in akkers en werden enkel door dieren nabegraasd. Op de topografische kaart van 1868 zijn de meeste beemden reeds in gebruik als akker.
Uit kaartmateriaal kan worden afgeleid dat het open landschap tot ver in de eerste helft van de 20ste eeuw bewaard bleef. Vanaf dat moment nam de belangstelling van de landbouw voor de natte valleigronden af en verloren veel gronden hun landbouwfunctie. Er vond een schaalvergroting plaats en vele gronden werden beplant met Canadapopulieren. De bebossing vond vooral plaats op de uiterst natte gronden, zijnde het zuidwesten van de ankerplaats, maar ook elders werden binnen de eerder open gronden percelen bebost waardoor het open karakter aangetast werd. Tot in de jaren 1980 werden populieren aangeplant.
De Laakvallei was minder open in vergelijking met de Demervallei. In de Laakvallei is op de Joriskaart (1759-1775) te zien dat er meer houtkanten of hagen voorkwamen rond de percelen. Waarschijnlijk was het grondeigendom in de Laakvallei meer geprivatiseerd, met de Veldonkhoeve als grootste grondeigenaar. Het landgebruik is tevens afwisselender. Dit kan mede door de eigendomstoestand komen, maar in de Laakvallei komen bovendien vele verschillen in de ondergrond voor (donken ed.) waardoor in de 18de eeuw reeds veel afwisseling was tussen percelen akker en wei-/hooiland zijn en hier en daar een klein perceel bos ligt. Dit afwisselende landgebruik was rond 1900 verdwenen en de vallei bestond toen voornamelijk uit akkers. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw is het landschapsbeeld weer zeer afwisselend, met naar verhouding een groter aandeel bos.
De natte omstandigheden van de Demer en de Laak zorgden ervoor dat er zeer weinig wegen de riviervalleien dwarsten. De enige weg van enig formaat die in dit deel van de vallei de Demer (en Laak) dwarst is die ter hoogte van het kasteel van Rivieren. Deze weg ligt op een dijk die op een kaart van 1597 staat afgebeeld. In een kronijk van 1597 staat geschreven dat het een ophaalbrug is bestaande uit planken, maar dat ze op dat moment in puin ligt. Waarschijnlijk is de brug een tijd lang verdwenen geweest want op de Kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) staat een veer afgebeeld. In de 18de eeuw was er een veer of ponton ingericht inclusief een huis voor de veerman, die tevens als herberg gebruikt kon worden. Tot 1830 was de overzet privébezit van de heer van Rivieren. De weg heeft tot circa 1850 niet rechtstreeks tussen Betekom en Gelrode gelopen (zoals nu), maar maakte ter hoogte van Rivieren een knik richting het kasteel. Mogelijk is de rechttrekking van de weg gedaan bij de Demerwerken die tot circa 1850 uitgevoerd werden. De nieuwe, rechte weg van Betekom naar Gelrode staat pas op de kaart van 1870 voor de eerste maal als zodanig afgebeeld.
Tussen Werchter en Rotselaar is een dwarsweg via de Soldatenbrug, op de plaats waar tot in de jaren 1940 een kleine overzet tussen Werchter en Rotselaar lag, genaamd het ‘Schuit’. Het was een houten ponton, voortgetrokken met een ijzeren ketting die was vastgemaakt in de rivierbedding. De Soldatenbrug zelf werd in het begin van de jaren 1950 aangelegd door geniesoldaten als oefening en werd daar achtergelaten. Het vormt nu één van de belangrijkste oversteekplaatsen (voor wandelaars en fietsers) in dit deel van de Demer. Mogelijk zijn er ooit meer veerponten geweest (die niet allemaal op de kaarten zijn weergegeven). De weg van Werchter naar Rotselaar, die in de westzijde de ankerplaats begrenst, werd aangelegd in de eerste helft van de 19de eeuw. Tot die tijd was daar een landweg met een veer over de Demer.
Om de gronden in de vallei te ontsluiten waren er wegen die van de hogere gronden dwars op de rivier de broeken in liepen. Deze zogenaamde driftwegen waren op de zandgrond nog omzoomd met hagen of houtkanten, zodat de dieren de akkers niet op liepen. Door de verbeterde ontwatering van in de 18de eeuw en toenemende privatisering, namen de akkers in de beemden toe en werden er meer en meer paden aangelegd om de gewassen na oogst af te voeren. Hierbij werden er ook verschillende brugjes aangelegd over de Laak. Binnen de broeken waren er verschillende paden die dwars vanaf de doorgaande weg naar de Demer liepen. Deze paden zijn op veel plekken bewaard gebleven, vooral tussen Betekom en Aarschot is deze structuur goed zichtbaar. Verder waren er niet zoveel paden in de broeken. Wel treffen we tussen het kasteel Nieuwland en Rivieren een pad aan van 1,5 kilometer lang, genaamd schiptrekkers voetweg. Op de heenweg moesten de scheepstrekkers de meanders van de Demer volgen, maar op de terugweg wilden ze de snelste weg naar huis en dit was een rechte weg door de broeken. Deze wegen zijn daarom zeer rechtlijnig. Ook vanaf Zallaken tot Heikant is een voetpad door de broeken, de zogenaamde Broekweg. Deze weg werd waarschijnlijk ook voor hetzelfde doel gebruikt. Een ander type weg was de amerstraat, wegen die naar de amers (aanlegplaatsen) liepen. Bij Aarschot was er een ter hoogte van het Steyenhof. De weg die daar naar de amer liep, wordt nog steeds de Amerstraat genoemd. Dergelijke amers waren er nog meer, zo was er eentje nabij het kasteel van Rivieren die tot de eerste helft van de 20ste eeuw in gebruik was, het aangrenzende amerbeemd is hiernaar genoemd.
De Laakvallei was net zoals de Demervallei een weinig toegankelijke en moeilijk te doorkruisen vallei. Bij het Schippeke/Schipke was tot midden 19de eeuw de enige plaats waar men van Tremelo naar Werchter over de Laak kon oversteken. Oorspronkelijk was het waarschijnlijk een doorwaadbare plaats (toponiem steenvoorde) maar circa 1867 kwam er een berijdbare brug met stenen pijlers en kasseibestrating. Recent (2012) werd de brug sterk gerestaureerd en grotendeels vervangen door beton (pijlers nog in baksteen). Aan de Werchterse kant van de Laak lag op deze belangrijke oversteekplaats een hoeve/herberg. Mogelijk was hier een amer en konden schepen hier aanleggen (zie ook toponiem Schipke). Bij Veldonk waren in 1597 twee bruggen, één over de grote Laak genaamd de Molenbrugge en één over de Zwarte gracht. Ook was (en is) er nabij Paarbergen een klein bruggetje genaamd de Vondel. Vondel betekent een klein smal bruggetje of plank over een beek. Bij het Bruggenhof was ook een brug over de Laak aanwezig, deze is er nog steeds en bestaat deels uit ijzerzandsteen. De weg tussen Werchter en Betekom werd pas aangelegd rond 1900. Vanwege de natte omstandigheden in dit deel van de Laakvallei, werd de weg op een dijk gelegd om deze steeds begaanbaar te houden.
Het gebied van de Diestiaanheuvels en landduinen gelegen aan de randen van de vallei zullen in de loop van het holoceen begroeid zijn geraakt met loofbossen. Door toename van begrazing zullen open plekken in het bos ontstaan zijn, door aanhoudende begrazing kon het bos niet herstellen en ontstonden heidevelden. Door overmatige begrazing verdween plaatselijk zelfs de heide en kon het zand lokaal gaan verstuiven.
Op de Eikelberg was het gericht van de hertog van Aarschot als heer van de stad Aarschot gevestigd. Het gericht van Gelrode bestond reeds in 1284. Op de nabijgelegen Eikelberg stonden drie raderen, twee galgen op enkelvoudige staak en een galg op twee staken, alle in hout. De executie werd in Aarschot voltrokken, maar de lijken werden op de berg gehangen. Naast waarschuwingsteken was het gericht ook een grensteken ter afbakening van het rechtsgebied van de heer van Aarschot.
De ‘s Hertogenheide die de oostelijk gelegen heuvel en duinen bedekte behoorde, zoals zijn naam doet vermoeden, toe aan de Hertog van Aarschot. Vanuit de stad liepen verschillende driftwegen richting de heide die eens veel uitgestrekter was en verder liep over de Liede- en Eikelberg. De laagste plekken in de heide en het bos waren op de Wandkaarten van het Hertogdom Aarschot (1759-1775) (Joriskaart) afgebeeld als vijvers voor visteelt (Wouwers). Van deze vijvers is enkel de Schaapsvijver nog waterhoudend (met dijk), deze heeft echter ongeveer een eeuw droog gestaan maar werd tussen 1890-1930 weer omgevormd tot vijver. De overige vijvers waar geen water meer in staat, zijn lager gelegen open weilanden in het bos. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is te zien dat de heide reeds grotendeels bebost is, dit beeld bleef behouden tot circa 1900. Daarna zetten de ontginning in en werden verschillende gronden ingenomen door akkers, boomgaarden (perziken), weiden,... Naar het eind van de 20ste eeuw werden steeds meer van deze gronden buiten landbouwgebruik genomen en verwilderden ze langzaam. Door de vele reliëfverschillen is het gebied nu een gevarieerd landschap met voornamelijk bos (variatie in leeftijd en soorten, afhankelijk van de standplaats), maar zijn er ook open stukken met heide en weilanden.
Het ijzerzandsteen van de Eikel-, Liede- en IJzerberg is gedurende verschillende eeuwen gewonnen. In de Eikelberg was een bescheiden groeve waaruit stenen werden gewonnen die waarschijnlijk gebruikt werden als bouwmateriaal. Deze groeve staat duidelijk afgebeeld op de wandkaarten van het Hertogdom Aarschot uit 1775 en was in deze periode nog actief. In 1840 waren de gronden van de groeve omgevormd tot akkers. De steengroeve op de Eikelberg werd een laatste maal gebruikt in de jaren 1970. Er werden toen stenen gewonnen voor de restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Aarschot. Achteraf werden delen wellicht vol gestort. Momenteel is de groeve een open plek omringd door bos en valt ze op door de lagere ligging. Het ijzerzandsteen werd eeuwenlang gebruikt in steden en dorpen in de omgeving voor de bouw van verschillende geestelijke en burgerlijke gebouwen. Ook zijn er binnen de ankerplaats nog een aantal brugjes te vinden waarin ijzerzandsteen verwerkt zit. Een eerste brugje bij Nieuwland over de Kleine Laak gelegen ten zuiden van de Moutlaak. De tweede brug ligt over de Laak bij het Bruggenhof. In de Liedeberg is een grotere groeve die duidelijk zichtbaar is, hier werd in de jaren 1934-1938 ijzererts gewonnen voor de hoogovens in Duitsland.
In de IJzerenberg werd in de 15de eeuw steen gewonnen en in het midden van de 19de eeuw opnieuw. Vanaf 1931 werd hier ijzersteen ontgonnen door ‘Société des Usines et Mines de fer de Gelrode’. De stenen werden ter plaatse in ovens gesmolten en vervolgens via het station van Gelrode per trein naar Forges de Clabecq getransporteerd. De aanwezigheid van het station heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de mijn. Het verwachtte succes van de bleek echter tegen te vallen en in 1938 werd de mijn gesloten vanwege tegenvallende opbrengst, deels kwam dit doordat het ijzergehalte in de stenen een stuk lager uitviel dan van tevoren verwacht (25 procent tegenover 35). De groeve uit de jaren 1930 heeft de sporen van de oudere groeves uitgewist. Vlak naast het spoor lag het bedrijfsgebouw van de mijn, deze is vrijwel geheel verdwenen. Wel zijn in het reliëf duidelijk terrassen zichtbaar en er zijn nog een aantal betonconstructies bewaard (mogelijk resten van de laadbrug en bedrijfsgebouwen). Nabij de groeve op de IJzerenberg (Middelberg) lag een dynamietfabriek die waarschijnlijk samenhing met het gebruik van springstof in de mijnen. Deze fabriek is afgebroken, maar onder het bos zijn nog verschillende betonstructuren en bunkers zichtbaar waarin de springstof werd bewaard. In de voormalige groeves (met name Liedeberg) en in de flanken van de holle wegen zijn de ijzerzandsteenschollen duidelijk zichtbaar.
Archeologisch onderzoek in alluviale gebieden en beekdalen heeft reeds herhaaldelijk het grote archeologisch potentieel van deze regio aangetoond. Ten gevolge van sedimentatie tijdens het holoceen zijn veel sites afgedekt door jongere sedimenten en bevinden ze zich meestal op relatief grote diepte onder het maaiveld, waardoor ze gaaf bewaard blijven. De riviervallei van de Demer en Laak waren in de prehistorie (steen- en ijzertijd), maar ook later, op verschillende plaatsen (tijdelijk) bewoond getuige het grote aantal losse vondsten en vondstenconcentraties uit deze periode. Op enkele plekken, zoals ten zuidoosten van Betekom, op de rand van de vallei, zijn enkele Romeinse en middeleeuwse vondsten gedaan. Archeologisch onderzoek in alluviale gebieden en beekdalen heeft reeds herhaaldelijk het grote archeologische potentieel aangetoond. Door sedimentatie tijdens het Holoceen zijn veel sites afgedekt geraakt en bevinden ze zich meestal op relatief grote diepte onder het maaiveld. Deze afdekking zorgt ervoor dat ze veelal veilig zijn voor oppervlakkige verstoringen en blijven ze gaaf bewaard.
Bij de nederzettingsgeschiedenis van deze streek vormde de Demer en zijn natte ondoordringbare vallei een belangrijke grens. Onder andere de gemeentegrenzen hebben zich erop vastgelegd, dit is meestal niet de huidige Demerloop, maar de oude loop van voor de rechttrekkingen. Tijdens de Tachtigjarige oorlog vormde de Demer(vallei) een strategisch element en waren er verschillende schansen aangelegd. Een, waarschijnlijk 18de-eeuwse, versterkingstoren lag in de Paepeneusel, de grondvesten zijn bij diepploegen soms nog zichtbaar.
Op de Kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) valt op dat de bewoning zich concentreerde op de droge valleiranden. Vanuit de vallei zijn verschillende zichten naar de bewoningskernen zoals naar Betekom, Aarschot en Tremelo. Binnen de vallei zijn een vijftal belangrijke sites: Hoeve Nieuwland, Kasteel van Nieuwland, Kasteel van Rivieren, Hof ter Bruggen en het Rega’s Hof. Sommige sites veranderden slechts weinig in de loop van de tijd, andere oude kastelen of herenhoeves werden omgebouwd tot moderne kasteelvilla’s, veelal omgeven door een laat landschappelijk park of een parkachtig bos.
Hoeve Nieuwland is één van de gaafste hoeves in de vallei, gelegen op een donk in de riviervallei, dicht tegen de Demer. Het toponiem nieuwland dateert reeds uit de 14de eeuw. De hoeve werd gesticht door de abdij van het Vrouwenpark. Op een figuratieve kaart van de abdij Vrouwenpark (1724) is de hoeve nog niet afgebeeld, wel zijn de gronden reeds in eigendom van de abdij. De hoeve moet kort hierna opgericht zijn want op de Joriskaart (1759-1775) is ze wel afgebeeld. Van die periode kan het huidige woonstalhuis nog dateren. De overige schuren zijn van de 19de eeuw.
Het Kasteel van Nieuwland ligt op een zandige opduiking in de paleomeander van Vorsdonk. In de 18de eeuw waren een groot deel van de gronden eigendom van de cisterciënzerinnenbadij Vrouwenpark van Rotselaar, net zoals hoeve Nieuwland. Na de Franse Revolutie werden deze eigendommen verkocht aan de familie de Loën d’Enschede die 600 meter ten westen van de hoeve, in het eerste kwart van de 19de eeuw, een sober wit kasteel in neoclassicistische stijl liet bouwen. Ten noorden van het kasteel werd een moestuin aangelegd met tegen de Demer een kapel. Nu is op de plek van de tuin een nieuw gebouw opgetrokken en een parkeerplaats ingericht en is de kapel verdwenen. Ten westen van het kasteel lag een natuurlijke natte laagte waarin een vijver werd aangelegd. De vijver werd gevoed door de Moutlaak. Rond de vijver werd het park ingericht, kenmerkend voor een dergelijke vroeglandschappelijke tuin is dat deze naast het kasteel is aangelegd (en er niet helemaal rond). Het park is een ‘introvert’ geheel zonder zichtlijnen naar het omringende landschap. De Chinese boogbrug is één van de weinig overgebleven elementen van het oorspronkelijke parkmeubilair. Van de Demer tot in het park van Ter Rivieren liep een scheepstrekkersweg waarvan het wegtracé nog bewaard is. Langs deze weg ligt een woning (mogelijk dienstwoning van het kasteel). Ten oosten van het kasteel, aan de overzijde van de Demer, loopt nog een stukje weg met eiken erlangs, die door een demercoupure in de jaren 1976-1980 aan de andere oever is komen te liggen maar behoorde tot het domein van Nieuwland.
Het Kasteel van Rivieren ligt op dezelfde zandige opduiking, juist ten westen van het Kasteel van Nieuwland. De geologie en geomorfologie is sterk sturend geweest in de opbouw van deze site. De bewoning lag op de donk, net zoals het Vorsdonk bos. De akkers bedekten de overige zandige gronden en daarbuiten, in de natte valleigronden, lagen de graas- en hooilanden. De Heerlijkheid van Rivieren werd voor het eerst vermeld in 1197 en had grondheerlijke rechten in verschillende gehuchten in de ruime omgeving. De heerlijkheid omvatte een feodaal slot en had het visrecht en 'passagie' op de Demer en had tal van bezittingen en rechten in Aarschot, Betekom, Gelrode en Langdorp. Tijdens archeologische opgravingen in 2007 werden vlakbij het huidige kasteel de muurresten van een middeleeuwse donjon opgegraven. Deze woontoren staat ook afgebeeld op een tekening in een album van hertog Karel Van Croÿ, eind 16de eeuw. Op basis van de toegepaste steenhouwtechniek dateert het gebouw van voor 1400-1420, waarschijnlijk in de 13de of 14de eeuw, hoewel ze in de jaren 1488-1489 hersteld zou zijn. In de fundering werden elzenhouten palen aangetroffen (waarschijnlijk zwarte els in totaal tussen de 1160 en 1620 stuks). De donjon was geheel omgeven door water, rechts ervan met een ringgracht errond lag het neerhof. De donjon bleef tot ongeveer 1880 bestaan en werd daarna afgebroken. De donjon was opgebouwd in Gobertangesteen die aangevoerd is geworden. Hij was mogelijk 15m hoog en moest duidelijk een gevoel van macht, status en rijkdom uitstralen. Het moet een imposant en beeldbepalend gebouw zijn geweest in dit deel van de Demervallei.
Tot het midden van de 17de eeuw was er behalve de donjon nog een neerhof aanwezig met enkele gebouwen. In 1764 werd er een kasteel gebouwd en later ook een buitenplaats. In de loop van de 19de eeuw raakte het complex onbewoond en in 1869 werd het geheel afgebroken. In 1885 werd een eclectisch landhuis gebouwd dat er nog steeds staat. Op de topografische kaart van 1893 wordt een landschappelijk park afgebeeld met een achtvormig ontsluitingspatroon. In het begin van de 20ste eeuw was er een parklandschap met het kasteel centraal in de open ruimte en daarrond een golvende bosrand. Er waren enkele “groepjes” bomen waaronder een typische stijlvorm voor de regio, bestaande uit bruine beuken, die de Twaalf Apostelen werd genoemd. Momenteel is het park enigszins verruigd maar is de landschappelijke aanleg nog duidelijk zichtbaar. Van het kasteel naar het Vorsdonkbos loopt een gekasseide weg. Het Vorsdonkbos was eigendom van Rivieren en werd opgenomen in de parkaanleg, nog steeds zijn er slingerende paden en specifieke boomsoorten in het bos aanwezig die duiden op deze parkaanleg. Het Vorsdonkbos werd in het verleden wellicht gebruikt als jachtdomein van het kasteel.
Rega’s Hof was in oorsprong een grote hoeve (Cense de Rega) zoals afgebeeld op de Joriskaart (1759-1775). Vanaf het begin van de 18de eeuw was het zeker al in gebruik als huis van plaisantie en waren er enkele dreven naar de omgeving. In deze periode was er een eilandtuin aanwezig ten westen van het huis. Ten noordoosten lag een rechthoekige vijver die bewaard is gebleven. Nu is de vijver omzoomd met kastanjebomen die waarschijnlijk hoorden bij de 18de-eeuwse tuinaanleg. In 1724 werd het goed aangekocht door Henricus Josephus Rega (1690-1754), geneesheer, professor en rector van de universiteit van Leuven. In 1847, 1867 en 1882-1885 werd het grondig verbouwd tot zijn huidige uitzicht. Het is een eclectisch gebouw met leien daken en een gesloten binnenplaats. Aan de oostelijke kant is een donjonachtige vierkante toren met daarachter nog een andere, lagere toren. Beide torens zijn met elkaar verbonden door een wintertuin. Aan de straat staat de portiersloge in dezelfde stijl als het kasteel. In deze periode werd het park heraangelegd in de landschappelijke stijl, vermoedelijk in verschillende fasen. Het park was vrij uitgestrekt en kwam tot aan de leibeek en de voormalige lustgronden in het westen. Het belangrijkste deel van dit park was de serpentinevijver, die gedeeltelijk nog bestaat en die zich over circa 400 meter uitstrekte. De vijver lag ten noorden van het kasteel en vormde de grens tussen de open ruimte bij het kasteel en de beboste noordelijke rand van het park. Er waren twee zichten voorzien (deze zijn dichtgegroeid) doorheen de bosrand richting twee beplantingsheuveltjes met daarop relicten van oude ornamentele beplanting. In het park bevinden zich nog meer beplantingsheuveltjes, bomengroepjes, alleenstaande bomen en een ‘grot’ gebouwd uit zandsteenknollen. Ten westen lag een ‘hof’ die bij de heraanleg van de tuin behouden bleef, de omgrachting werd vervangen door een bakstenen tuinmuur. Ten zuiden van het kasteel lag een meer strak en vormelijk deel van het park, een 50 meter breed leeg gazon tussen twee grindwegen en bospercelen aan weerszijden. In de tweede helft van de 20ste eeuw werd het kasteel (op dat moment zwaar verwaarloosd) verkocht en deels afgebroken. De moestuin ging verloren en er werden een zwembad en tennisveld aangelegd in het park. Toch is Rega’s Hof nog een van de interessantste kasteeldomeinen uit de regio door zijn historische leesbaarheid. In de landschappelijke aanleg van 1890 zijn nog verschillende sporen te zien van de 18de-eeuwse tuinaanleg, die wat betreft de eiland- en vijvertuinen mogelijk nog oudere elementen bevat.
Ten noorden van de Demer, iets ten westen van Betekom ligt het Hof ter Bruggen/Bruggenhof. Deze walgrachtsite is nu enkel als landschappelijke structuur en archeologisch bewaard. De Heerlijkheid Ter Bruggen werd voor het eerst in 1254 vermeld en was, net als de heerlijkheid van Rivieren, afhankelijk van het Leenhof van Aarschot. Op de figuratieve kaart in de Albums de Croÿ van eind 16de eeuw werden twee gebouwen en een gekanteelde muur langs een gracht weergegeven. Mogelijk ging het om relicten van een donjonmotte. Volgens een vermelding uit 1597 werd het fort van Brughen (net als de pastorie en de kerk) door de inwoners van Betekom gebruikt om hun toevlucht te nemen tijdens onlusten. Aan het eind van de 18de eeuw bestaat de site uit een trapeziumvormige omgrachting met bomen errond, deze gracht is nu nog in het reliëf zichtbaar. In 1882 werd het kasteel en zijn aanhorigheden afgebroken, de site heeft een belangrijke archeologische waarde. Nu loopt er een landweg vanaf de Werchtersesteenweg over de site naar de beemden. Waar deze weg de Laak kruist is een boogbrug, deels bestaande uit ijzerzandsteen, aanwezig. De landweg was oorspronkelijk een dreef waarvan nog relicten van lindes tot aan de hoofdweg bewaard zijn.
Een vrijwel verdwenen omwalde site is het Steyenhof tussen Betekom en Aarschot. Op een kaart van 1597 wordt de omgrachte site afgebeeld zonder gebouwen, deze waren op dat moment waarschijnlijk vernield. Op de Joriskaart (1759-1775), die voor de omgeving van Betekom rond 1765 werd opgemaakt, wordt de site met verschillende gebouwen afgebeeld. De weg die langs de hoeve kwam liep over een brug op de Laak (Steyepont) naar de Demer waar een amer (aanmeerplaats) lag die ook wel met “Magasins des Bois” werd aangeduid, waarschijnlijk dus voor in- en uitvoer van hout.
In de Laakvallei ligt de Veldonkhoeve die, net zoals hoeve Nieuwland, gesticht werd door monniken. Deze hoeve was, zoals zijn naam doet vermoeden, gelegen op een donk. Deze hoeve werd kort na zijn stichting, in 1152 door de heren van Grimbergen en de graaf van Aarschot aan de norbetijnenabdij van Middelburg geschonken. Deze werden zo eigenaar van een uitgestrekt domein met beemden- en weiden en gebruiksrechten op heel het dorpsterritorium. De ontginning van de gronden gebeurde vanuit de nieuw gestichte hoeve. Bij de site hoorde tevens een watermolen en brug op de Laak. De afstand tot Middelburg was te groot voor een praktisch contact met de moederabdij, daarom werd Veldonk in 1156 overgedragen aan de Parkabdij te Heverlee-Leuven. De abdij kreeg in 1223 toestemming een sluis op te richten voor de watermolen die reeds door de Middelburgse norbertijnen was opgericht. Ook had ze de visrechten op de Laak en mochten ze dieren laten grazen op de gemene weiden van Werchter. Sinds 1225 hadden ze het patronaatsrecht in Werchter en haar afhankelijkheden Haacht en Wakkerzeel. Er was één weg die het gehucht Veldonk verbond met Werchter, deze weg en de brug over de Laak moest dus altijd in goede conditie verkeren waarvoor er afspraken waren tussen de inwoners van Werchter en de abdij.
Op het einde van de 13de eeuw haalde Veldonk zijn inkomsten uit veeteelt, verkoop van wol, hooi, linnen, honing, brandhout en graan. Vooral veeteelt en zuivelproductie waren van groot belang gezien het grote areaal wei- en hooiland. Veel van de zuivel werd overgebracht naar de Parkabdij. Vanaf de 14de of 15de eeuw gaf de abdij de hoeve in tijdpacht, in de 16de eeuw verhuurden ze hem dikwijls aan Mechelse beenhouwers en veehandelaren, wat het blijvend belang van de veeteelt bevestigt. In de pachtcontracten stond meestal opgenomen dat de afwateringskanalen en beken goed onderhouden moesten worden. Tijdens de oorlogen in het derde kwart van de 16de eeuw bleef de Veldonkhoeve verschillende jaren onuitgebaat en gebruikten de strijdende troepen de hoeve als kwartier. Wellicht dateert uit deze periode het ooivaarsnest op een akkerperceel ten zuiden van de hoeve. Het is een door grachten en aarden wallen omringd perceel waar de buurtbewoners hun toevlucht konden nemen.
De eigendommen die bij de Veldonkhoeve hoorden staan goed afgebeeld op de kaart van 1665 van Abdij van ’t Park. Hierop is te zien dat de hoeve op een verhevenheid in het landschap lag. In de directe omgeving bevonden zich de akkers. Daar buiten lagen voornamelijk wei- of hooilanden langs de Laak en de Zwarte Gracht (nu Zwarte Beek). Veldonk omvatte in totaal bijna 95 hectare waarvan 25 procent akkers en 74 procent grasland. De hoeve lag aan de weg die van het gehucht Veldonk naar Werchter liep, met een brug over de Laak genaamd de molen brug. Van de molen zelf is op dat moment geen spoor meer. De landschapsstructuur (percelering, wegen, waterlopen) zoals afgebeeld op de kaart van 1665 komt grotendeels overeen met de huidige situatie. Er zijn enkele kleine veranderingen zoals het opdelen van percelen. Opvallend zijn ook een aantal afgeronde perceelsvormen, bijvoorbeeld in de omgeving van de kleine Laak, waarvan de vorm werd beïnvloed door de loop van beekjes of door hoogteverschillen. De hoeve zelf was omringd door een gracht en het ooievaarsnest ten zuiden daarvan zijn ook in het huidige landschap te herkennen door hun hogere ligging ten opzichte van het omringende grond en de aanwezigheid van een gracht met daarlangs knotwilgen. De omgeving van de Veldonkhoeve kenmerkt zich door de hoge dichtheid aan kleine landschapselementen.
Aan het einde van het Ancien regime werden de abdijhoeve en de gronden openbaar verkocht. De nieuwe eigenaars verpachtten het hof opnieuw en in de 19de eeuw werd de hoeve verkocht aan een adellijke familie. In 1914 ging de indrukwekkende vierkantshoeve in vlammen op als gevolg van de gevechten van de Eerste Wereldoorlog. De landschappelijke structuren van de met grachten omwalde site, bleven evenwel bewaard. De hoeve zelf werd na de oorlog wederopgebouwd. Waarschijnlijk dateren uit dezelfde wederopbouwperiode de kleine langgestrekte hoeve ten noordoosten en de boerenwoning met schuurtje ten noordwesten van de centrale hoeve. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd op de Veldonkhoeve een Duits nachtradarstation geïnstalleerd waarvan thans weinig sporen bewaard zijn (de bunkers werden recent afgebroken). De watermolen op de Laak, zoals vermeld in 12de eeuw, werd waarschijnlijk tijdens de godsdienstoorlogen verwoest, maar na de Franse revolutie als zwartgoed verkocht en opnieuw opgericht. In 1805 krijgt men toestemming om een graanmolen te bouwen met voorwaarde dat ook de molenbrug onderhouden wordt. Het huidige molengebouw dateert van de 20ste eeuw, deels na de Tweede Wereldoorlog. In 2002 werd de molen definitief stilgelegd en momenteel zijn er plannen voor de herbestemming van het gebouw voor appartementen.
In de Laakvallei was tevens een motte gelegen, nabij Schipke. Deze motte lag op een strategische plek, daar waar een weg van Tremelo en Kruis de Laak kruiste naar Werchter. Op de kaart van de Croÿ werd deze motte afgebeeld. Door de getekende bomen is de motte zelf niet zichtbaar. De site had een opperhof-neerhof structuur: de cirkelvormige ruimte werd rond 1600 nog steeds door een gracht omringd en de Borch genoemd. De motte verdween na 1600 en is niet meer terug te zien op de kaarten van het Hertogdom Aarschot van 1759-1775.
In de paleomeander juist ten noorden van ’t Schipke, ligt het Kasteel van Fonteyn. In de late jaren 1880 liet Prosper Fonteyn nabij één van de turfputten een villa bouwen. Achter de villa lag een ommuurde tuin, waarschijnlijk een imitatie van een neerhof. De belangrijkste elementen van het park waren de twee vijvers met diverse moeras- en oeverflora. Ten westen daarvan lag een park met slingerende paden. De villa werd tijdens de Eerste Wereldoorlog afgebrand, waarna op dezelfde plaats een neotraditioneel kasteel werd gebouwd. Het park-bos werd bij de heraanleg ook opnieuw ingericht, de huidige beplanting dateert voornamelijk uit deze periode. Oorspronkelijk lag het kasteel en park midden tussen de akkers en weilanden. In de loop van de 20ste eeuw veranderde dit, nu ligt het kasteel verscholen tussen de bossen. Vanuit het noorden loopt een weg, omzoomd met zomereiken en wortelopslag van lindes, naar het kasteel. Aan het begin van de parkvijver staat een groep oude beuken.
Tegen de ‘s Hertogenheide bevinden zich een tweetal villa’s de Liedenberg en Lindenberg. Op deze plek was tot circa 1900 een jachtpaviljoen of zomerhuisje met waarschijnlijk iets van een parkaanleg er rond (getuige de diverse bruine beuken met stamomtrek van meer dan 350 centimeter). Door een erfenis werd het eigendom opgedeeld en werden er rond 1900 twee villa’s gebouwd: Liedeberg en Lindenberg. Uit deze periode dateert ook de parkaanleg die op de topografische kaart van circa 1930 duidelijk wordt afgebeeld. In het noorden waren de toegangswegen gelegen, twee dreven liepen eerst naast elkaar en daarna splitste het in twee armen naar links en rechts. De paden slingeren vervolgens naar de beide landhuizen (die aan de achterzijde via een weg met elkaar verbonden waren). De parkaanleg was vooral gericht op het zicht naar de Demer, de villa’s waren daar ook op gebouwd met ruime balkons aan de noordzijde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de villa Liedeberg beschadigd en uiteindelijk afgebroken en vervangen door een Spaans of Andalusisch geïnspireerde villa. De begin 20ste-eeuwse parkaanleg is deels bewaard (Liedeberg) waaronder delen van de dreven en verschillende bomen en struiken. Villa Lindenberg is nog bewaard gebleven.
Aan de rand van de vallei lagen de dorpen en gehuchten. De meeste zijn in de loop van de eeuwen door lintbebouwing afgescheiden geraakt van de vallei. Het gehucht Zallaken komt echter grotendeels overeen met de situatie van 1759-1775 zoals te zien op de Joriskaart (1759-1775). Het gehucht was gelegen op een duintop aan de rand van de vallei en bestond op dat moment uit schaarse bebouwing rond een open ruimte. Verschillende (voet)wegen liepen uit in de omgeving en hebben zich door de aanwezige hoogteverschillen ingesneden in de duin. De structuur zoals zichtbaar op de Joriskaart (1759-1775) is grotendeels bewaard tot op heden.
In het begin van de 20ste eeuw is het één en ander veranderd door de aanleg van de steenweg en de bouw van een centraal gelegen burgerwoning. De latere toevoegingen van woningen langs de steenweg, heeft het gehucht sterk aangetast. Echter de kern van het gehucht ligt achter de burgerwoning en is nog relatief gaaf bewaard.
De begin 20ste-eeuwse burgerwoning met dienstgebouwen vormt een opvallend geheel met de moestuin aan de voorzijde, tuinmuren, diverse fruitbomen en achtergelegen weiland. Dit weiland is qua structuur vergelijkbaar is met het centrale open ruimte van op de Joriskaart (1759-1775). Het hoogste punt van de duin is beplant met eiken en (grove) dennen. Ten zuiden van het gehucht liggen bossen, akkers en weilanden. In vergelijking met de historische kaarten is het aandeel bos toegenomen. Er is divers houtig erfgoed aanwezig zoals een aantal knoteiken langs een waterloop, hakhoutstructuren en oude beplantingen langs paden. Ten oosten van het gehucht, ligt een lage depressie waarin in de tweede helft van de 19de eeuw een systeem van grachten (rabatten) werd aangelegd om deze gronden nog economisch nut te geven in functie van houtproductie.
Nabij de Eikelberg ligt, dicht tegen Vorsdonk-Turfputten, de stationsomgeving van Gelrode. Het station was gelegen langs de lijn Leuven-Herentals die in 1863 geopend werd (het deel van Aarschot-Herentals is sinds 1936 niet meer in gebruik). In de eerste helft van de 20ste eeuw speelde dit station ook een belangrijke rol in het vervoer van het ijzererts uit de nabijgelegen groeves. Het station zelf is reeds afgebroken maar de uit het begin van de 20ste eeuw daterende dienstgebouwen, voormalige cafés en een aantal dorpswoningen die in de omgeving van het station lagen, vormen nog een gaaf geheel. Tijdens het luchtbombardement van 9 mei 1944 probeerden de Duitsers het spoorwegknooppunt Aarschot te raken, de meeste bommen kwamen echter honderden meters van het spoor terecht.
Buiten de grotere sites bouwkundig erfgoed, zijn er nog enkele alleenstaande hoeves gelegen langs de wegen aan de valleiranden. Deze hoeves dateren meestal uit de 19de - begin 20ste eeuw en zijn vrijwel allemaal van het langgestrekte type. Dit zijn hoeves waarbij het woongedeelte met aansluitend de stallen en vervolgens de schuur onder één dak zijn ondergebracht. Sommige zijn rijker uitgewerkt zoals de hoeve op de Varentstraat 91. Verder zijn er nog enkele kleine hoevetjes bewaard gebleven.
In het gebied zijn verschillende kapellen gelegen. De Kapel-Onze-Lieve-Vrouw van Halle ligt onderaan de Eikelberg en verschijnt voor het eerst op de topokaarten van 1884. Achter de kapel staat een imposante lindeboom. Aan de zuidwesthoek van de Eikelberg ligt een Mariagrot die volgens een inscriptie op het altaar door de Christelijke WerknemersBeweging opgericht werd in 1954. Aan de wegen langs de rand van de vallei staan soms kapellen waar een landweg de broeken inloopt. Zo staat er een 20ste-eeuwse kapel bij de toegangsweg naar de site Bruggenhof, deze verschijnt op de topografische kaart van 1933. Aan de meander van Fonteyn staat helemaal in het noorden een kapelletje met een linde aan een landweg. Deze kapel staat op de site waar in de 16de eeuw nog een andere kapel stond die in 1781 werd afgebroken. Nabij Betekom, bij de kruising van enkele landwegen staat een blauwe driehoekige pijlerkapel die in 1936 werd opgericht ter ere van het 25-jarig bestaan van de Boerinnenbond.
De Meulderskapel nabij Werchter dateert volgens opschrift in de top uit 1850. Deze kapel werd opgericht bij de windmolen en ligt mooi aan een landweg. Het perceel achter de kapel hoorde bij de molen en ligt iets lager. Het perceel wordt omzoomd door een houtkant bestaande uit Haagbeuk, Meidoorn en Europese Vogelkers. Direct rond de kapel staan een aantal taxussen. Deze kapel is vrijwel het enige wat nog herinnert aan de molen die van circa 1850 tot ongeveer 1900 gedraaid heeft. Her en der zijn boomkapellen, zoals die bij een kleine hoeve in Nieuwland.
In het gebied zijn twee herinneringsmonumenten voor de twee wereldoorlogen. Werchter vormde tijdens de Eerste Wereldoorlog een strategisch centrum en ook Veldonk had sterk te lijden onder de Duitse inval, alle huizen van het gehucht werden afgebrand. Nabij Betekom staat in de vallei een kruis uit blauwe hardsteen met het opschrift “C’est ici qu est tombe pour la Belgique le 26 aout 1914 le Lieutenant VALEBAN van de KERCKHOVE d’HALLEBAST R.I.P.” ter herinnering van een tijdens de Eerste Wereldoorlog neergestort vliegtuig. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd op de hoeve Veldonk een Duits radarstation geïnstalleerd, die verschillende Engelse vliegtuigen neerhaalde. Op enkele honderden meters van de Veldonkhoeve staat een recent (2011) herinneringsmonument voor het Amerikaanse vliegtuig dat op 3 oktober 1944 werd neergehaald. Ongeveer 500 meter ten westen van het station van Gelrode, ten noorden van het spoor, stond een hoeve die waarschijnlijk in het begin van de 19de eeuw gebouwd is. Tijdens de Eerste Wereldoorlog is deze hoeve verwoest waardoor er nog archeologische sporen bewaard moeten zijn. Ook de perceelsbeplanting is deels nog zichtbaar, bijvoorbeeld een meidoornhaag en hakhoutstoven van haagbeuk.
Uit Werchter is de bekende schildersfamilie Van Leemputten afkomstig (Jan Frans 1818-1894, neef Jan Leopold 1831-1925, zonen van Jan Frans: Corneel 1841-1901 en Frans 1850-1914 en zoon van Corneel: Jef 1865-1948). Jan Frans en Jan Leopold waren gekend als restaurateurs en dierenschilders. De jongeren schilderden vooral natuur en dieren. Op verschillende schilderijen wordt het landelijk leven in de streek van de Demervallei afgebeeld.
Auteurs: de Haan, Aukje
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Afgesneden meanders langs de Demer tussen Werchter en Aarschot
Omvat
Eikelberg
Is deel van
Aarschot
Is deel van
Begijnendijk
Is deel van
Rotselaar
Is deel van
Tremelo
Omvat
Vossebergen
Omvat
Zallakenstraat V
Is gerelateerd aan
Beemdstraat 26
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Demer- en Laakvallei tussen Aarschot en Werchter [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135002 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.