erfgoedobject

Demervallei tussen Aarschot en Diest

landschappelijk geheel
ID
135004
URI
https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135004

Juridische gevolgen

Beschrijving

Fysische geografie

De Demervallei tussen Aarschot en Diest vormt de overgang tussen de Zuiderkempen in het noorden en het Hageland in het zuiden. De Zuiderkempen worden gekenmerkt als een vrij vlak, zandig gebied (plaatselijk verstoven tot duinen): de invloed hiervan is voornamelijk aan de noordelijke zijde van de Demervallei waarneembaar waar een duinenrij de vallei parallel volgt van Averbode tot Aarschot (en verder langsheen de beneden-Demer en Dijle). Het Hageland is een heuvelland, gedomineerd door een aaneenschakeling van quasi parallelle langgerekte heuvelruggen (voor ontstaan zie thema 'Diestiaanheuvels in het Hageland') die globaal volgens een noordoost-zuidwest richting verlopen en waarvan de toppen naar het noorden toe geleidelijk afnemen. De heuvelruggen worden gekenmerkt door relatief steile, hoge en dikwijls rechtlijnige flanken, vlakke topzones, een concave voetvlakte met zachte hellingen. Zij kennen lokaal een sterke versnijding door de Demer en haar zijrivieren. Naar het noorden van het Hageland toe zijn deze heuvelruggen eerder afgerond en komen ze als geïsoleerde eenheden in het landschap voor. Dit is ook het geval in dit gebied, waar de Voortberg bij Testelt een voorbeeld is van zo’n vrijliggende heuvel.

De Demer heeft als overstromingsrivier een relatief breed en vlak dal gevormd tussen de steile Diestiaanheuvels als gevolg de geologische opeenvolging van perioden van dalerosie en de afzetting van overstromingssedimenten. Ten gevolge van opeenvolgende sedimentatie- en erosiefasen in de Demervallei, waarbij er ook laterale verplaatsingen van de rivier optraden, bleven er op verschillende plaatsen langs de valleirand rivierterrassen (of Demerterrassen) achter. De randen hiervan zijn hier en daar nog herkenbaar als steile erosietaluds. Soms worden ze benadrukt door het contrast tussen het natte beemdenlandschap in de laaggelegen valleibodem en de hoger gelegen akkers op het rivierterras, of door een knotbomenrij of houtkant. Hier en daar zijn er in het microreliëf van de vallei nog resten van oude stroomgeulen en meanders zichtbaar, die echter door opvulling met veen of inspoeling van alluvium enkel bij hoogwater nog goed zijn op te merken.

Binnen de ankerplaats kan de Demervallei opgedeeld worden in drie verschillende zones. Tussen Diest en Zichem vormt de rivier een smalle vallei (circa 600 meter breed) tussen de getuigenheuvels Grasbos/Kalenberg in het noorden en de Vinkenberg in het zuiden. Vanaf Zichem wordt de vallei plots bijna 2 kilometer breed tussen Averbode en Zichem, en verandert de algemene stroomrichting van de Demer van zuidoost-noordwest naar noordoost-zuidwest. Vanaf Messelbroek tot Aarschot, vernauwt de vallei zich terug tot circa 1 kilometer breedte (met plaatselijke versmallingen tot 600 meter). Het ontstaan van de plotselinge valleiverbreding tussen Testelt en Zichem, en van de Voortberg als geïsoleerde heuvel in deze vlakte, is nog niet volledig opgehelderd. Verschillende verklaringen werden al voorgesteld voor de vorming van dit gebied en voor de waarschijnlijke vroegere loop van de Demer ten noorden van de Voortberg. Enerzijds zou het een gevolg kunnen zijn van een dubbel gelobde meander van de Demer die tijdens het laatste glaciaal voorkwam. Een andere hypothese is dat het hier gaat om het confluentiegebied van de Demer met haar laatste belangrijke noordelijke zijrivier, de Grote Beek. In elk geval is dit valleigedeelte, met de eilandsituatie van de Voortberg en het bodempatroon in het gebied, een cruciaal element bij eventuele verdere studie van de morfogenese van het Demerbekken. Voor de latere ontwikkeling van het gebied was de aanleg van de Wildendriesdijk tussen de Voortberg en het gehucht Voort van groot belang: Testelt was niet langer een eiland in de Demervallei.

De zone tussen de gehuchten Oude Stok en Zavel vormt een overgang van de Demervallei naar de Kempische zandgronden, welke onmiddellijk gemarkeerd wordt door de landduinenrij die van Averbode naar Langdorp loopt. Het is hier dat vermoedelijk ook de voormalige verbinding lag tussen de bekkens van de Demer en de Nete, vooraleer de zandopstuivingen deze relatie hebben verbroken. Net zoals bij de andere Kempische beken en rivieren moet er van uitgegaan worden dat deze zanden zijn opgestoven vanuit de periodiek droogvallende Demervallei zelf en dus als rivierduinen moeten beschouwd worden. Van deze landduinenrij werd het deel tussen de gehuchten Gijmel en Zavel opgenomen in de afbakening van de ankerplaats. Volgens de quartairgeologische kaart gaat het om laatglaciale en holocene duinafzettingen (Formatie van Hechtel). Tot voor de massale beplantingen met naaldhout in de 19de eeuw vonden hier nog eolische afzettingen plaats. Deze hadden te maken met de vernietiging van de vegetatie, voornamelijk door overbegrazing. Een mooi voorbeeld hiervan is de weg van Zavel naar Averbode die is uitgegroeid tot een ruime strook (tot 180 meter breed) met landduinen waar binnen zich verschillende secundaire wegen hebben gevormd. De landduinen zijn soms hoog opgewaaid, tot 13,5 meter boven het omliggende terrein en vormen de waterscheiding tussen het Demer- en Netebekken. In het gebied komen enkele paraboolduinen voor. In de landduinenrij kwamen tal van vennen voor die later vaak gebruikt werden voor de viskweek.

In de Demervallei, vooral tussen Testelt en Langdorp, liggen er verschillende donken en rivierduinen. Ook deze duinen hebben ongetwijfeld het materiaal ontleend aan de periodiek droogvallende rivierbedding tijdens het laatglaciaal. Niet alle structuren die boven de valleibodem uitkomen zijn echter donken en rivierduinen. Ten dele zijn het wellicht ook de niet volledig verspoelde restanten van een ouder valleiniveau of van eerder recente oeverwallen langs verlaten meanders. Meestal is slechts het bovenste (zeer zandige) deel nog zichtbaar, vermits de donk later voor een groot deel overdekt is met recent alluvium. In de ankerplaats zijn deze donken vooral gelegen op de noordkant van de Demervallei tussen Testelt en Langdorp; ze worden er op de bodemkaart aangeduid als zand- en lemige zandgronden en zelfs lokale duincomplexen.

Het grootste gedeelte van de alluviale bodems langs Demer, Grote Laak, Motte en Winge wordt op de bodemkaarten aangeduid als kleigronden. Tussen Zichem en Testelt vormen het Doodbroek, de Kloosterbeemden en het Vierkensbroek samen een grote oppervlakte zeer natte kleibodem. Deze alluviale klei werd vroeger gebruikt als basismateriaal voor baksteen (‘Zichemse steen’); de bakstenen werden ter plaatse gebakken in tijdelijke veldovens of ‘kareelbakkerijen’: er waren er onder andere ten zuidwesten van de Testeltsedijk aan de Spellehut, in de Bekkevoortse Beemden, in de Hammekes ten noorden van Zichem en op het rivierterras ten zuidoosten van de Dorenberg (in dit geval mogelijk verweerd Diestiaan). Langs de Demer tussen Diest en Zichem komt lemig alluvium voor, wat het gevolg is van de aanvoer door enkele zuidelijke zijrivieren (onder andere de Begijnenbeek, de Velpe en de Gete) die de leemstreek draineren. Lokaal vertoont de Demervallei een oeverwal-komgronden patroon: tussen Molenstede en Zichem bijvoorbeeld bestaan de oeverwallen uit matig gleyige leembodems, terwijl de komgronden leembodems zijn met een slechte drainering. Tussen Testelt en Aarschot bestaan de komgronden uit (zeer) sterk gleyige kleigronden. Tussen Testelt en Aarschot komen de meeste donken voor. Hier komen, net zoals op de hellingen van de omliggende heuvels en aan de noordrand van de vallei, lemige zandgronden, zandgronden, lichte zandleemgronden en zandleemgronden voor. Dagzomende veenbodems worden in de ankerplaats vooral aangetroffen in het Vierkensbroek, ten noorden van de Worp, in het Kraanrijk en ten westen van Molenstede, waar verschillende grote aaneengesloten veenzones voorkomen. Daarnaast komen er lokaal nog kleinere zones met veenbodem en veensubstraat op geringe diepte voor, vooral tegen de zuidelijke rand van de Demervallei, zoals in het Doodbroek in Zichem, in de Baggelt bij Messelbroek of bij de voormalige stortplaats ten noorden van de Konijnenberg in Rillaar. Landduinen komen voor in het noorden van de ankerplaats, vooral ten noorden van de Oude Mechelsebaan en op het brede historische wegtracé van de Zavel naar Averbode.

De Demer is een typische vlakterivier met weinig verval en veel meanders. Grondwaterstromingen en kwelgebieden spelen een belangrijke rol in de vallei. Kwelwater is het resultaat van infiltrerend regenwater dat via watervoerende lagen naar lagergelegen gebieden stroomt, waar het door drukverschillen uittreedt over relatief grote oppervlakten. Het is meestal goed herkenbaar door de uitgesproken roestbruine kleuring van het water. De kwelgebieden komen overeen met de zeer vochtige delen van de vallei, waar ze over een grote oppervlakte voorkomen. Wanneer de chemische samenstelling van het kwelwater verschilt (oud, baserijk grondwater en jong, zuur grondwater), zoals in de Demervallei het geval is, ontstaan er potenties voor ecologisch waardevolle vegetatietypen. De grootste aaneengesloten oppervlakte met kwel in de ankerplaats komt voor in het Vierkensbroek-Doodbroek, maar ook vaak aan de voet van getuigenheuvels of de Demerterrassen zoals de omgeving van Schoonhoven, langs de Grote Motte bij het Rot, het Krekelbroek, Delfkensdonk, de Zavelbeemden, Messelbroek-Laarbeek (met de Baggelt), het Kraanrijk en het Molenstedebroek en aan de voet van de Vinkenberg. Door verdroging ten gevolge van de uitdieping van de Demer en sommige leigrachten is de kwel op veel plaatsen verminderd of weggevallen.

In de vallei zijn zeer interessante biotopen aanwezig die gevormd zijn door gevarieerde abiotische factoren en het permanente beheer van het cultuurlandschap. Reliëfverschillen, de specifieke bodemopbouw, kwel, terugkerende overstromingshoogten en afzettingspatronen van alluvium, afgesneden meanders en de sporen van fossiele rivierbeddingen spelen hierbij een belangrijke rol. Verlandings- en graslandvegetaties, struweel- en bosbiotopen wisselen mekaar af. Halfnatuurlijke plantengemeenschappen met een naar Vlaamse normen nog zeer soortenrijke samenstelling komen nog voor in de oude en steeds zeldzamer wordende hooilanden. Negentiende-eeuwse turfputten zijn in het Vierkensbroek, het Kraanrijk en gedeeltelijk in de Baggelt nog open of in volle verlanding. Door verdroging en deels ook de verwaarlozing van het dichte net aan kleinere waterlopen en greppels staan verschillende vegetatietypes onder druk. Zo maakten veel dotterbloemgraslanden plaats voor rietlanden en Grote zeggevegetaties op plaatsen waar het overstromings- of kwelwater niet meer wordt afgevoerd. Door verdroging en verruiging evolueerden waardevolle vegetaties tot rompgemeenschappen. Op andere plaatsen zijn de toenemende bemesting en omzetting in akkers een grote bedreiging voor de traditionele soortenrijke graslanden. Langdurige overstromingen (door verwaarlozing van de waterhuishoudingsstructuur) zijn zeer nadelig voor de meest bijzondere graslandsoorten in het gebied omdat de zuurstofvoorziening in het gedrang komt. Heischrale graslanden en heide kwamen van oudsher voor op de landduinen, donken en getuigenheuvels. Relicten hiervan zijn bewaard gebleven. Het herstel van deze soortenrijke vegetaties is mogelijk, zoals onder meer op de Molenheide in Langdorp is aangetoond. Soortenrijke akkervegetaties kwamen vroeger op veel plaatsen voor, maar veel is er niet meer van terug te vinden. Ook de herstelpotenties zijn eerder beperkt.

De bossen in de ankerplaats zijn over het algemeen jong en hebben een weinig ontwikkelde bosvegetatie. De historisch permanente bossen op de hellingen van de getuigenheuvels hebben wel een grote botanische waarde.

Binnen de ankerplaats komen verschillende Europese habitattypes voor. Het gaat onder meer om relicten van uiterst kwetsbare blauwgraslanden die in de omgeving van de Nieuwe Motte voorkomen, om heischrale graslanden die onder meer op getuigenheuvels en rivierduinen zijn aan te treffen of om overgangs- en trilveen, met mooie voorbeelden in de Baggelt en het Vierkensbroek. Psammofiele heide komt in de ankerplaats zo goed als alleen voor ten noorden van de Oude Mechelsebaan. Mits het wegwerken van knelpunten en een adequaat beheer kan het areaal van waardevolle vegetatietypes snel toenemen zoals reeds is aangetoond in een aantal reservaatprojecten.

In de ankerplaats komt een rijke fauna voor. Vooral in de uitgestrekte vlakte tussen Testelt en Zichem zijn waarnemingen te doen van zeldzame avifauna. Van sommige vogelsoorten als blauwborst, kleine karakiet, rietgors, waterral, rietzanger of ijsvogel zijn (heel wat) broedgevallen bekend, terwijl andere soorten als roerdomp of bruine kiekendief moeilijker tot broeden komen. De meest typische weidevogels als watersnip, zomertaling en slobeend komen de laatste jaren niet meer tot broeden, wellicht als gevolg van verbossing, verdroging en intensivering. Kwartelkoning is een zeer zeldzame soort van riviergraslanden die heel sporadisch wordt waargenomen in de Demervallei. Aan de thermofiele zijde van de Voortberg komt de zeldzame phegeavlinder voor. In natte hooi- en weilanden komt soms moerassprinkhaan voor.

Cultuurhistorie

Archeologie

In de vallei is tot nu toe slechts beperkt archeologisch onderzoek gebeurd. De belangrijkste geregistreerde archeologische sites zijn de kerksite van Weerde, het kasteel van Schoonhoven, het Oranjekasteel en de Maagdentoren. Archeologische sporen zijn te verwachten op de getuigenheuvels aan de rand van de vallei, zoals op de Vinkenberg, maar ook op de toppen van donken, op oeverwallen, onder het alluvium en op uitstekende Demerterrassen in de vallei zoals ter hoogte van Rommelaar. Op deze locaties werden zowel losse vondsten als concentraties van steentijdmateriaal (onder andere uit het mesolithicum) aangetroffen. Deze hogere plekken boden immers de mogelijkheid om in een waterrijke omgeving relatief droog te wonen in de nabijheid van zoet drinkwater en voedselvoorziening door de visvangst. Een voorbeeld hiervan is de Karolingische bewoning en ontwikkeling van de kerk en parochie op de donk van Weerde tussen Aarschot en Langdorp (zie verder).

Waterhuishouding en waterbeheer

Talrijke waterlopen voegen zich rechtstreeks, maar vooral onrechtstreeks bij de Demer, soms na over een zekere afstand evenwijdig met de Demer gestroomd te hebben. Op de valleibodem zijn de waterlopen in grote mate vergraven, gekanaliseerd of aangelegd. Een voorbeeld hiervan is de loop van de Grote Motte die ten zuiden van de Konijnenberg haar oorspronkelijk tracé verlaat (de Oude Motte) en ingedijkt en uitgegraven door de valleirand naar Schoonhoven vloeit als de Nieuwe Motte, onder meer om er de sinds de middeleeuwen gevestigde watermolen aan te drijven. Aan de hand van historisch kaartmateriaal is ook te zien hoe de loop van de Laarbeek in de afgelopen eeuwen sterk is gewijzigd. De kunstmatige waterlopen (die deels gebruik maken van oude stroomgeulen) dienden vooral voor de ontwatering van kwelgebieden en komgronden, maar zeker ook voor het controleren en sturen van de overstromingen of voor bevloeiing.

De hoofdfunctie van de Demer en de zijlopen is nu voornamelijk de afvoer van oppervlaktewater. In het verleden werd de waterhuishouding vooral geregeld in functie van de landbouw, het beheer van de watermolens en de scheepvaart. Voor de traditionele landbouw waren de overstromingen op de valleibodem een zegen, al werden langdurige overstromingen tegengegaan. Molenaars moesten kunnen stuwen om hun watermolens te laten functioneren, terwijl er enkel scheepvaart mogelijk was bij voldoende hoge waterstanden.

De Demer is een regenrivier met grote piekdebieten en lage waterstanden tot gevolg. Vanaf het einde van de 15de eeuw duiken er gegevens op over de regelmatig terugkerende overstromingen in de Demervallei. Vanaf dan werden er door de overheid oplossingen voorgesteld zoals het ruimen van het sediment in de rivier en het bouwen van sluizen langs de zijbeken. De tegenstrijdige belangen van molenaars, schippers, scheepstrekkers en omwonenden zorgden voor een aantal conflicten over het Demerbeheer. Opvallend is dat een aantal laaggelegen bebouwingskernen op de valleibodem voorzien waren van omleidingswaterlopen:

  • Aarschot: de Grote Laak takte af van de Demer ten oosten van de stad (verbinding verbroken).
  • Testelt: de Laarbeek takt af van de Demer ten oosten van Testelt (verbinding aanwezig).
  • Zichem: de Hulpe takte af van de Demer ter hoogte van het Grasbos (verbinding verbroken).
  • Diest: de Zwarte Beek had een verbinding met de Demer ten noorden van de stad (verbinding gewijzigd).

Soms werden er dijken aangelegd om overstromingen te voorkomen. Het belangrijkste voorbeeld is de Wildendriesdijk en de Testeltsedijk. Aan de zuidwestpunt van de Voortberg begint de Testeltsedijk, één van de twee verbindingen tussen Kempen en Hageland in dit deel van de Demervallei. Van aan de oostelijke rand van de Voortberg loopt de Wildendriesdijk naar het noorden. Deze oude dijken vormden de grens met het Land van Zichem en beschermden, samen met de Voortberg, de Testeltse eigendommen tegen overstromingen. De Wildendriesdijk maakte dorpsuitbreiding mogelijk in de overstromingsvrij gemaakte noordelijke valleiarm.

Vanaf de 17de en vooral 18de eeuw gebeurden er rechttrekkingen van de rivier (meanderafsnijdingen) met als belangrijkste doel de scheepvaart te vergemakkelijken. Tevergeefs echter, want vanaf de tweede helft van de 18de eeuw ging de Demer als scheepsvaartroute gaande weg verloren. Een ander gevolg was dat het water sneller afgevoerd werd. Ook in de 19de en 20ste eeuw gingen deze rechttrekkingen door. Vooral van deze laatste fase zijn er nog de meeste sporen te zien in het huidige landschap. In de ankerplaats is de Demer grotendeels bedijkt, dat gebeurde vooral rond de jaren 1990. Enkel een gedeelte ten oosten van Langdorp is niet bedijkt of rechtgetrokken.

In de vallei waren er nog verschillende andere wegen die naar de zogenaamde amers leidden. Een amer is een aanlegplaats voor schepen langs de rivier, waar goederen gelost en geladen werden (loskade). Op een 18de-eeuwse kaart (Breugelmans, 2001) worden ze benoemd als ‘Magasin de Bois’. De verschillende scheepstrekkersgilden van de streek namen op sommige van deze amers de boten van elkaar over. De amers waren met elkaar verbonden door rechte paden waardoor terugkerende scheepstrekkers niet genoodzaakt waren de veel langere weg langs de meanders te volgen. Er zijn zeker zeven verschillende amers bekend in de ankerplaats: eerst en vooral bij de bewoningskernen die vlak aan de Demer liggen. Andere amers lagen in de beemden en waren verbonden met de randen van de vallei via vrij rechte wegen:

  • Langdorp: de Amer van Langdorp, langsheen de Demer ten westen van de kerk.
  • Rillaar: de Amer van Rommelaar, ten noorden van het gehucht Rommelaar bij een verdwenen herberg.
  • Messelbroek: de Roosmerenamer, ten westen van de dorpskom. Op de noordelijke oever, in Langdorp, ligt er een weg naar deze amer: de Roosmerenamerstraat. Dit kan er op wijzen dat deze amer mogelijk aan beide oevers van de Demer werd gebruikt.
  • Testelt: de Amer, via de Bemkensstraat verbonden met Haneberg.
  • Testelt: de Amer van Testelt, tussen de watermolen en de Demerbrug.
  • Zichem: de Kleine Amer, ten westen van de vroegere stadsomwalling.
  • Zichem: de Amer van Zichem: tussen de brug over de Nieuwe Demer en de Grote Molen.

Aan de zuidwestpunt van de Voortberg begint de Testeltsedijk, één van de twee verbindingen tussen Kempen en Hageland in dit deel van de Demervallei. Van aan de oostelijke rand van de Voortberg loopt de Wildendriesdijk naar het noorden. Deze oude dijken vormden de grens met het Land van Zichem en beschermden, samen met de Voortberg, de Testeltse eigendommen tegen overstromingen. De Wildendriesdijk maakte dorpsuitbreiding mogelijk in de overstromingsvrij gemaakte noordelijke valleiarm.

Het landgebruik in de vallei

Het historisch landbouwgebruik in de ankerplaats had een aantal specifieke kenmerken. In de prehistorie zal een deel van het landschap reeds ontgonnen zijn door de mensen die op dat moment het gebied bewoonden. Gedetailleerde gegevens over het landgebruik in deze periode is echter niet voor handen.

Vanaf de periode dat archiefstukken beschikbaar zijn, werd het alluvium bijna volledig ingenomen door hooi- en weilanden. Na een individueel gebruik als hooiland was er een gemeenschappelijke begrazing voorzien. In oorsprong waren er specifieke benamingen voor percelen met een bepaald landgebruik. Zo waren de broeken de natste gronden die gebruikt werden als gemene weide. Hiervan getuigen in de Demervallei nog de vele broeknamen zoals Molenstedebroek, Vierkensbroek, Middelbroek, Doodbroek, Melkbroek, Krekelbroek, Engelbroek of Weerderbroek. Ook de zogenaamde ‘eusels’ waren gemeenschappelijke weidegronden, maar dan wel op de relatief droogste (en armste) valleigronden. Met beemden werden wellicht de geprivatiseerde hooilanden in het broek bedoeld en deze werden dus niet continu als gemene weidegrond gebruikt. Later vervaagde het onderscheid en werd zowat overal op de valleibodem hooilandbeheer gevolgd door gemeenschappelijke nabegrazing. Op de kadastrale kaarten van de Demervallei zijn er in de broekgebieden nog veel repelpercelen zichtbaar; de meest uitgebreide zones komen voor in het Vierkensbroek, het Schotsbroek en het Engelbroek. Het zijn hoogstwaarschijnlijk relicten van de zones hooiland waarop oorspronkelijk vooral gemeenschappelijke gebruiksrechten golden, maar die in langwerpige percelen toegewezen waren aan individuele gebruikers. Ook veenwinning, georganiseerd vanop een centrale gracht zoals in Vierkensbroek, kan een oorzaak zijn van het ontstaan van grote aantallen repelpercelen. Grotere blokpercelen komen ook voor in de Demervallei, en kunnen een aanwijzing zijn van eerdere privatisering van beemden.

Tot het einde van de 18de eeuw bestond het landduinengebied in de ankerplaats nog voor de helft uit open heide. Verder kwamen kwamen er ook vrij veel akkers voor. Enkele kleine stukken waren al beplant met bos en verspreid over het gebied lagen er vennen. Op prekadastrale kaarten uit de 16de eeuw zijn in het gebied akkers weergegeven, wat er op wijst dat pogingen om de heide te ontginnen al een hele tijd aan de gang waren. De heide werd destijds niet helemaal ontgonnen omdat het als weidegebied van essentieel belang was in de mestvoorziening van de akkers. De akkers op de landduinen werden aangelegd in de depressies en meer vlakke delen tussen de duinen. Om te voorkomen dat stuivende landdduinen over de akkers zouden schuiven werden houtkanten en houtwallen aangelegd. Vandaag zijn veel van de voormalige akkers beplant, maar de antropogene reliëfstructuren nog zijn bewaard. Een opmerkelijk voorbeeld van deze reliëfstructuren is terug te vinden ten noorden van het molenhuis dat bij de Heimolen hoort. Daar wordt een voormalige akker omgeven door een dubbele wal met een geïntegreerde savoor. Een savoor is een kleine vijver waarin gevangen vis werd verzameld.

Op de 18de-eeuwse Joriskaart van het Hertogdom Aarschot en de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden valt op dat de Demervallei een open vlakte was, zonder beplanting op de perceelsgrenzen. Dit duidt meestal op gemene (na)begrazing. Enkel in het donkengebied tussen Testelt en Langdorp, en naar de randen van de vallei toe, is er een meer gevarieerd landschap met perceelsgrenzen, akkers en bosjes. De donken en terrassen waren sinds lang in gebruik als akker en zelden als heide, heischraal grasland of bos. De randen ervan waren op veel plaatsen gemarkeerd door hagen en/of knotbomenrijen, waarschijnlijk aangelegd om deze hoger gelegen akkers te beschermen tegen het vee dat in de broeken graasde. Ook de toegangswegen naar de valleibodem worden omzoomd door dergelijke houtkanten omdat ze als ‘driftweg’ werden gebruikt door het vee dat vanuit dorpen en gehuchten in de broeken ging grazen. Met name op de Joriskaart is dit goed zichtbaar. Rond de boerderijen op de Demerterrassen zijn er ook nu nog vaak heel oude hagen aanwezig, terwijl op de randen van de donken nog de grootste concentratie knoteiken voorkomt. Deze knoteikenrijen markeerden de perceelsgrenzen, en staan vaak ook langs de hogergelegen wegen. Ook in het landduinengebied ten noorden van de Oude Mechelsebaan komen knoteiken voor langs wegen en perceelsgrenzen. Ze verwijzen naar een verdwenen beheervorm die algemeen werd toegepast in de streek. De knoteiken voorzagen de lokale gemeenschap onder meer van rijshout, geriefhout, brandhout of loofvoedering. Ze zijn nog steeds een belangrijk beeldbepalend object in delen van de Demervallei.

De landbouwnederzettingen zijn vooral terug te vinden op de overgang tussen de valleibodem en de valleirand. In de loop van de 18de en 19de eeuw verdwenen in Langdorp twee dergelijke landbouwgehuchten: Donk en Laak.

Op de 19de-eeuwse kaarten is het globale landgebruikspatroon nog goed herkenbaar. Vanaf het begin van de 20ste eeuw worden er voornamelijk in het oostelijke deel van de vallei en vanuit de randen meer hagen weergegeven op kaart, wat mogelijk wijst op een verdergaande privatisering van de gemene weidegronden in het broek. Op veel plaatsen in de broeken zijn er echter nooit omheiningen geplaatst. Het gebruik van prikkeldraad was trouwens riskant omwille van de jaarlijkse overstromingen. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw verloren de hooilanden hun economische functie en werden grote delen van de vallei, vooral de natste gronden, beplant met populier, of verbosten ze spontaan met wilgenstruweel.

In de 20ste eeuw was de Demervallei van belang voor de populierenteelt in de streek, al waren de aanplantingen geen onverdeeld succes. Omwille van de ongunstige standplaatscondities en de hiermee gerelateerde bladroestinfecties sterven veel populieren af alvorens ze geoogst kunnen worden. Aanplantingen met populier komen vandaag een stuk minder voor dan dertig jaar geleden.

Tot in het begin van de 20ste eeuw en op sommige plaatsen, zoals in Rillaar, Messelbroek en in het Vierkensbroek, nog tot het begin van de jaren 1960, bestonden in de Demerbroeken nog restanten van het hierboven vermelde vrijgeweide: het vee van de gemeente mocht er na de hooioogst, die aan de eigenaars toekwam, gedurende een bepaalde periode kosteloos weiden. In Messelbroek duurde de toegelaten periode voor het vrijgeweide in het voorjaar tot 15 mei, en vanaf 15 augustus tot in de winter. In Rillaar mocht het vee maar tot 1 mei weiden. Deze regeling gold voor runderen en paarden. In Messelbroek kon de bevolking voor ongeveer 200 koeien van de gemeente gebruik maken van dit recht. Later werden de gronden hoe langer hoe meer privaat gerechtigd, eerst door middel van grachten, later door ze af te palen. De privatisering van de beemden werd niet zonder meer aanvaard door de plaatselijke bevolking die de nieuwe inrichtingen verschillende keren vernielden. In zijn boeken beschrijft Ernest Claes dat de koehoeders, zijnde de jongens uit het dorp, er op moesten letten dat de koeien op de gemeenteweiden bleven, en niet over de grachten sprongen naar aanpalende private beemden waar nog gehooid moest worden.

De hooiopbrengsten in de Demervallei waren zo groot dat er hooi werd geëxporteerd, onder meer via het spoor. De hoge opbrengsten waren te danken aan de overstromingen van de Demer. Het overstromingswater stelt het in valleigronden veel voorkomende ‘gebonden fosfaat’ in de bodem immers vrij gedeeltelijk zodat de grasproductie aanzienlijk toeneemt. Bij langdurige overstromingen echter wordt waterstofsulfide gevormd waardoor grassen afsterven en plaatsmaken voor zegges. Om dit te voorkomen en om eventueel een teveel aan kwelwater af te vangen werden de komgronden ontwaterd. Op sommige plaatsen worden waterlopen zelfs vanaf de valleirand via dijken over de komgronden heen geleid. Door het plaatsen van sluisjes kon het water van zomerpieken uit de komgronden worden gehouden, maar kon water wel ten gepaste tijde in de broeken worden gebracht. Waarschijnlijk kwamen er op de valleibodem dus geen uitgewerkte bevloeiingsstelsels voor. Enkel ten zuidwesten van de Konijnenberg is een bevloeiingssysteem bekend daar waar de gekanaliseerde Nieuwe Motte en de Oude Motte splitsen (lokaal toponiem ‘De Dijken’). In de percelen langs de verhoogd gelegen Nieuwe Motte zijn er nog relicten te zien van bevloeiingsgrachten. De aanwezigheid van het bevloeiingsstelsel is bevestigd door voormalige gebruikers.

Ten noorden van de Oude Mechelsebaan kwamen tal van vennen voor. Deze werden in een latere fase vaak gebruikt voor de viskweek. Getuige hiervan is het voorkomen van verschillende savoren. Op de Molenheide werd een ven gedeeltelijk in ere hersteld.

De plaatselijke toponiemen wijzen duidelijk op de kenmerkende elementen uit het Demerlandschap: broek-, beemd-, eusel-, donk-, mortel-, en dijktoponiemen komen veel voor in de Demervallei. Het uitgestrekte broekgebied tussen Zichem, Testelt en Averbode wordt benoemd met verschillende toponiemen: ten zuidwesten van de Demer ligt het Doodbroek en het Laarbroek, tussen Demer en Grote Leigracht de Kloosterbeemden, tussen Grote Leigracht en Hulpe het Banhoutbroek, tussen Hulpe en Leigracht de Zillebeemden (westelijk deel) en het Middelbroek (oostelijk), en ten slotte ten noorden van de Leigracht het Wildbroek en de Kwade Hoek. Het Wildbroek wordt op latere kaarten Vierkensbroek genoemd, naar een oorspronkelijk klein perceel binnen het Wildbroek. Binnen elke zone werden er nog aparte percelen onderscheiden: zo lagen in het Middelbroek nog de Bekkevoortse Beemden (ten westen van de Worp en eigendom van de Commanderij van Bekkevoort), en de iets hoger gelegen Boekweitberg net ten westen ervan. In heel dit gebied is er een gradiënt van de betere gronden in het zuiden (deels op de oeverwal en waarschijnlijk bevloeid) naar de moeilijker te ontwateren en veel minder vanuit de ‘leemrijke’ Demer te bevloeien gronden met sterke kwelinvloeden in het noorden.

Op diverse plaatsen in de Demervallei zijn er nog duidelijke sporen van veenwinning te herkennen. Waarschijnlijk werd er overal waar dicht bij de oppervlakte veen aanwezig was op kleine schaal door de inwoners veen of turf ontgonnen. Turf werd als brandstof gebruikt, nadat de turfblokken werden gedroogd. Zo ontstonden er talrijke baggerkuilen of turfputten in het broek. De abdij van Averbode was eveneens actief bij de turfontginning: onder andere in de Baggelt bij Messelbroek gebeurde er turfwinning in opdracht van de abdij.

In de 19de eeuw werd er nog op verschillende plaatsen turf ontgonnen; uit deze periode zijn een groot aantal vergunningen bewaard. Het dichtgooien van de turfputten en terug egaliseren van het terrein was een veel voorkomende voorwaarde, die in de praktijk echter niet steeds gevolgd werd. Vooral uit deze periode zijn er op het terrein een aantal voorbeelden van turfputten bewaard. In het Vierkensbroek werd er in de 18de en 19de eeuw veen gewonnen langs de Leigracht. Een zeer groot aantal langwerpige percelen is waarschijnlijk een relict van de veenontginning die begonnen werd op minstens vijf meter van gracht. Tussen de percelen zijn er nog dijkjes aanwezig, die niet uitgeveend werden, wellicht om de turf op een harde bodem te kunnen afvoeren, om verlanding te bevorderen en nadien hooiexploitatie terug mogelijk te maken. De bekende veenwinningsgebieden in de ankerplaats zijn: Achter Schoonhoven, de Baggelt, het Middelbroek, het Vierkensbroek, de zone ten noorden van De Worp, het Kraanrijk en de noordelijke gedeelten van het Molenstedebroek.

Landgebruik van de getuigenheuvels en landduinen

Rond de vallei beheersen enkele vrijliggende getuigenheuvels het landschap: de Konijnenberg-Middelberg in Rillaar, de Voortberg bij Testelt en in mindere mate de heuvel van Oude Stok en de Groeve in Langdorp. Deze getuigenheuvels werden in het verleden ingericht als landbouwgrond, met hier en daar bos of heide en op de zuidhellingen ook wijngaarden. Op de hellingen van deze heuvels werd lokaal ijzerzandsteen gewonnen. Verschillende nog herkenbare groeven herinneren aan deze activiteit. Op de droogste delen, vaak aan de scherpe oost- of westpunt van de heuvels, werd vermoedelijk vanaf de 19de eeuw regelmatig Zeeden aangeplant, een dennensoort die zeer goed groeit op extreem droge en arme grond. De Zeeden is nu nog te zien op de westrand van de Konijnenberg en aan de Groeve.

Minstens even opvallend zijn de getuigenheuvels die de vallei begeleiden: de Kouterberg, Kapittelberg en Leiberg in Aarschot, de Pastorieberg in Langdorp, de Kalenberg en Grasbos in Molenstede en de heuvelrug die loopt van de Vinkenberg in Zichem over het Steineveld in Kaggevinne tot de Citadel van Diest. Op verschillende plaatsen bestaat de overgang naar de vallei uit zeer steile hellingen die op korte afstand hoogteverschillen tussen de 30 en 45 meter overbruggen. Deze steilranden zijn wellicht ontstaan door erosie aan de voet van de helling. Bovenop komt er een golvend ‘plateaulandschap’ voor met akkers, graslanden en bossen of recentere bebouwing.

De Voortberg bij Testelt is een vrijliggende getuigenheuvel, merkwaardig door zijn ligging midden in de Demervallei. Op het noordelijke deel van deze getuigenheuvel is er een tweede top: Heibos (die vroeger de Dasberg werd genoemd). Er werd ijzerzandsteen gewonnen die verwerkt werd in de vlakbij gelegen kerk en watermolen van Testelt. De Voort- en Dasberg waren door hun ligging ook uitermate geschikt voor wijnteelt en zowel de abdij van Averbode als de ridders van de Duitse Orde van de commanderij van Bekkevoort bezaten er tot in de 16de eeuw wijngaarden. Beide instellingen hadden er trouwens ook een wijnpers. De witte Hagelandse wijn van Testelt, de zogenaamde Testeleer, behoorde in de middeleeuwen tot de betere soorten van de streek. Momenteel is er één wijngaard in gebruik. De Voortberg was goed te onderscheiden in het open valleilandschap als een veelal kale heuvel met akkers en lage houtkanten die 30 meter hoger lagen dan de omringende natte beemden van de Demer. Ook voor Ernest Claes vormde de Voortberg een sterk contrast met de vlakke en open Demerbroeken, zoals hij ze dagelijks zag vanop de Worp. Vanaf het midden van de 20ste eeuw werd de Voortberg geleidelijk aan bebost en nadien ontwikkelde er zich lintbebouwing. Tussen het groen van de begroeiing door biedt de top van de Voortberg nog steeds een weids uitzichtspunt over Testelt en de Demervallei.

Het smalle, oostelijke deel van de Demervallei tussen Diest en Zichem wordt langs de noordkant gedomineerd door de twee getuigenheuvels het Grasbos en de Kalenberg. Vooral de steile beboste helling van het Grasbos is hier beeldbepalend, zeker in combinatie met de steile Vinkenberg aan de overkant van de smalle vallei. Op het Grasbos bevindt zich ook de site van één van de belangrijkste ijzerzandsteengroeven van de streek, nu nog zichtbaar als enkele vrij grote zandstenen wanden bovenaan de helling. Deze groeve werd reeds vermeld in 1398, en leverde in de tweede helft van de 15de eeuw verschillende malen stenen voor de bouw van de Sint-Sulpitiuskerk in Diest. De groeve bleef eeuwenlang in gebruik, minstens tot de eerste helft van de 18de eeuw. Het sterk vergraven reliëf op de helling onder de groeve getuigt hier nog van: waarschijnlijk gaat het hier om restmateriaal van de ontginning. Deze hele zone was in het begin van de 20ste eeuw ontsloten door een parkachtig net van slingerpaden (gedeeltelijk behouden in de huidige bospaden) en verbonden met het park van het Grasboskasteel via een bruggetje over de holle weg (‘Hellestraat’), waarvan enkel de bakstenen brughoofden nog overblijven. Het Grasboskasteel of de villa ‘Rust en Lust’ ligt op de zuidwestelijke punt van de Langenberg en is een eclectisch-renaissancistische villa uit 1901-1911. De ligging werd bij uitstek benut voor de bouw van een villa met terrassen en belvedères als uitkijkpost over de ruime omgeving, en de aanleg van een ruim park met toegangsweg. Voor een dergelijk ‘extravert’ aanlegconcept wordt soms de term ‘borrowscape’ gebruikt: de structuur van het park en de ligging en vormgeving van de gebouwen staan in functie van het omgevende landschap.

De Vinkenberg vormt de steile zuidrand van de Demervallei. De helling bevat verschillende steile taluds, ijzerzandsteenwanden en sluit aan op een golvend plateau. Het wordt doorsneden door verschillende holle wegen (één ervan wordt de ‘Hollenkoeiweg’ genoemd op de oudste kadasterkaart). Langs de holle wegen dagzoomt op sommige plaatsen nog ijzerzandsteen. Hoewel de bronnen schaars zijn, is het duidelijk dat hier stenen, zand of ‘ijzerzandsteenschollen’ werden ontgonnen. Een deel van de helling is ononderbroken bos geweest sinds de 18de eeuw (‘Zichems Bos’). In dit permanent beschaduwd bos komt een zeer waardevolle oud bosvegetatie voor die traditioneel gekend was als één van de rijkste groeiplaatsen aan wilde varensoorten in Vlaanderen, met onder meer Rechte driehoeksvaren, Blaasvaren en Stippelvaren. Op de Vinkenberg kwamen wijngaarden voor, al is het niet duidelijk of de wijnranken ook binnen de perimeter van de ankerplaats te vinden waren. Tussen 1831 en 1835 was er op de Vinkenberg en aan de voet ervan een militair kamp met in het begin meer dan 1000 barakken. De locatie bleek echter niet geschikt voor grootschalige manoeuvres, zodat het kamp in 1835 definitief naar Beverlo verhuisde.

Het oorspronkelijke reliëf van de vrijliggende getuigenheuvel de Groeve in Langdorp is sterk gewijzigd door ijzerzandsteenwinning. Het indrukwekkende landschap is sinds de 18de eeuw bebost. Een deel met historisch permanent loofbos is nog steeds herkenbaar aan de waardevolle vegetatie. Over de exploitatie van de groeve is weinig tot niets bekend. De ligging aan de oude weg van Mechelen naar Diest maakte de uitbating van de Groeve in ieder geval voordelig. Mogelijk werden stenen uit de Groeve in het eerste kwart van de 16de eeuw gebruikt voor werken aan Sint-Sulpitiuskerk in Diest en de Sint-Amandskerk in Geel.

Net ten zuiden het Aarschotse stadscentrum ligt een heuvelrug: de Kouterberg, de Kapittelberg en de Leiberg. De noordzijde van deze heuvelrug bestaat ook hier uit een steilrand die ter hoogte van de Leiberg begroeid is met oud bos waarin Grote veldbies en andere typische ‘oudbossoorten’ frequent voorkomen. De steilrand van de Leiberg sluit meteen aan op de valleibodem, waar de Demer nog tot in recente tijden tegen de heuvelrug aanschuurde. De steile helling en de beemden die scherp contrasteerden met het door de Demer begrensde front van het stadscentrum werden als waardevol landschap opgenomen in de Inventaris van de Landschappen uit 1963 omwille van het geologische, geografische, esthetische en toeristische belang. In de eerste helft van de jaren 1970 werd de Demer rechtgetrokken en vijfhonderd meter noordwaarts verlegd waardoor de valleibodem vrijkwam voor verstedelijking. In het bos van de Leiberg komt - net zoals op verschillende andere noordhellingen van de Diestiaanheuvels - een markant smeltwaterdal voor uit de ijstijd. De Orleans- of Aurelianustoren op de Kouterberg markeert de grens tussen de middeleeuwse stad en een stuk platteland dat nooit is verstedelijkt. Deze ruïneuze stadstoren werd vanaf de 19de eeuw een toeristische trekpleister omwille van het uitzicht over de stad, de Demervallei en de Zuiderkempen. Door spontane verbossing van de stadsvest in de tweede helft van de 20ste eeuw ging het uitzicht verloren. Al in de middeleeuwen kwamen er op de Kouterberg wijngaarden voor. In de depressie tussen de Kouterberg en de zuidelijker gelegen Kapittelberg zijn in het microreliëf de restanten terug te vinden van de Visgracht, een grachtenstructuur die op de Joriskaart uit de 18de eeuw goed is te zien. Vanuit de Visgracht vertrok een slootje naar de Diepbeek, die verderop als Heilaak door ’s Hertogenheide naar Gelrode stroomt. In het gebied zijn nog verschillende (holle) driftwegen herkenbaar die vertrekken van aan de verdwenen Brakepoort en via ‘het Plein’ en ‘de Dries’ naar verschillende gebieden met een heidetoponiem voeren, ‘Bremt’, ‘Verbrand’ of ‘Gemeynte’. Buiten de verderop gelegen ’s Hertogenheide zijn de meeste vlakdekkende sporen daarvan in het begin van de 19e eeuw al uitgewist. Akkers en schrale weilanden domineerden nadien het landschap. De laatste decennia treedt er op verschillende percelen spontane verbossing op, meestal voorafgegaan door een bremvegetatie. De Ommegangkapel op de hoek van de Leibergstraat en de Brakepoort uit 1813 stond even verderop, maar werd verplaatst voor aanpassingen aan de weg. De gronden van de Kapittelberg behoorden toe aan het Kapittel van de Onze-Lieve-Vrouwkerk. De verstedelijkingsdruk is voelbaar in het gebied, maar dankzij de gewestplanbestemming (park-, natuur- en agrarisch gebied) blijft de enige openruimteverbinding tussen de Demervallei stroomopwaarts van Aarschot en het valleigebied stroomafwaarts van de stad gevrijwaard.

In de landduinenrij tussen Gijmel en Zavel zijn verschillende (historische) zandgroeves aanwezig.

Bewoning en bebouwing

De ankerplaats wordt begrensd door Diest in het oosten en Aarschot in het westen. Daartussen liggen er vier historische bewoningskernen (Zichem, Testelt, Langdorp en Messelbroek) die allemaal ontstaan zijn op de randen van de vallei, de eerste drie op een plek waar de Demer tot vlak bij de valleirand komt. De oudste gebouwen van deze dorpen zijn vaak nog in ijzerzandsteen gebouwd, zoals de kerk, de watermolen en soms delen van de pastorie. De kerken zijn typische voorbeelden van de gotiek in Brabant (zogenaamde ‘Demergotiek’). Terwijl er in gebouwen met enig aanzien gekapte of gezaagde ijzerzandsteenblokken werden verwerkt, zijn ijzerzandsteenschollen vooral terug te vinden in bescheiden woningen. IJzerzandsteenschollen werden verzameld op akkers, in holle wegen of in (kleine) groeven. In het Hageland werden ijzerzandschollen frequent gebruikt, maar meestal in combinatie met baksteen. De afgelopen decennia is veel van de bebouwing met ijzerzandsteenschollen verdwenen. De erfgoedwaarde van dergelijke bebouwing in de ankerplaats is toegenomen omdat er niet veel meer dan een dozijn goede voorbeelden zijn van terug te vinden.

Zichem vertoont nog heel wat sporen van een rijk verleden als middeleeuwse stad. De welstand bereikte een hoogtepunt in de 14de eeuw. In middeleeuwse teksten wordt het bestaan vermeld van een lakenhal en van een stadsomwalling (de Vesten), opgetrokken onder Godfried van Brabant, heer van Aarschot in 1301. Daarvoor was er vermoedelijk een eerste stadsomwalling ter hoogte van de huidige Oranjestraat. Sinds 1490 tot de Franse Revolutie was Zichem eigendom van de Oranje-Nassau's; omwille van zijn trouw aan het huis werd het in 1578 door de Spaanse troepen onder leiding van Alexander Farnese geplunderd, uitgemoord, en later ten dele bezet en opnieuw bevolkt door Spanjaarden. In 1599 werd het door de Staatsen opnieuw geplunderd en platgebrand. In samenhang met een pestepidemie betekende dit het einde van Zichem als stad. De vesten en poorten werden gesloopt, maar het concentrische stratenplan rond het rechthoekige, met bomen beplante marktplein in het centrum, is nog duidelijk herkenbaar. Op dit centrale plein werd al sinds de middeleeuwen markt gehouden en in 1362 kwam er een jaarmarkt tot stand. De Markt maakte – samen met de Demer – van Zichem een belangrijk handelscentrum. Toen de stad Zichem in 1763 de ter ziele gegane jaarmarkt nieuw leven wilden inblazen, richtten zij een verzoek aan de Staten van Brabant. Zowel het verzoek als het antwoord zijn bekend geworden: “Wij, Heren van Sichem, wij righten, U lieden der Brabantsche Staeten, ’t versoeck ons toe te laeten, een jaermerckt te stighten. Als ghij Heeren sijt, Wij lieden, zal de jaermerckt, Niet geschieden”, Het marktplein was tot in het begin van de 20ste eeuw een grazig, met lindebomen omringd plein of ‘dries’ met brede, diagonale sporen. Het herinnerde nog sterk aan de oorspronkelijke functie als centraal gelegen verzamelplaats voor het vee, meestal door bebouwing omringd. In 1920 werd de markt heraangelegd als ‘perk’. Ontwerper en uitvoerder was waarschijnlijk de firma ‘Gebroeders Michiels’ uit Scherpenheuvel. Er kwamen geometrische grasperken, de paden werden afgelijnd met beuken, en er werden een muziekkiosk en gedenkteken van de Eerste Wereldoorlog opgericht. In 1964 werd een tweede gedenkteken opgericht voor Ernest Claes. Het oorspronkelijke padenpatroon heeft de 20ste eeuw overleefd, hoewel het grotendeels geasfalteerd of betegeld werd. De meeste beuken en enkele monumentaal uitgegroeide hulstbomen werden in het begin van de 21ste eeuw vervangen door verschillende soorten loofbomen. Rondom het marktplein is er een grote concentratie bouwkundig erfgoed uit verschillende periodes, onder andere de herberg en tolhuis Het Witte Paard uit 1617, dat tevens het gildehuis van de Zichemse scheepstrekkers was.

De gotische Sint-Eustachiuskerk werd hoofdzakelijk in ijzerzandsteen opgetrokken. Aan de kerk werd eeuwenlang gebouwd en verbouwd. De 14de-eeuwse westertoren en middenbeuk getuigen van de rijkdom ten gevolge van de lakenhandel in die periode. De kerk bezit ook het oudste gekleurde brandglasraam van België, geschonken door Reinier II van Schoonvorst in 1387. In de 15de eeuw werd de kerk van zijbeuken voorzien, in de 16de eeuw afgewerkt met spitsboogvormige ramen. In latere eeuwen (onder andere na de godsdienstoorlogen en een blikseminslag in de kerktoren op het einde van de 16de eeuw) werden er nog belangrijke herstellingen en wijzigingen uitgevoerd, grotendeels in bak- en zandsteen. Op een grafsteen in de kerk is te lezen dat de overledene is omgekomen op een schip op doorvaart in Zichem.

Ten noorden van de kerk ligt de watermolen van Zichem (Grote Molen of Kerkhofmolen) op de Nieuwe Demer. De Nieuwe Demer werd gegraven rond 1300: hiermee werd een grote meander (de Oude Demer) ter hoogte van Zichem afgesneden, zodat het stadscentrum per boot bereikbaar werd. Doordat beide armen van de Demer bevaarbaar bleven, ontstond er een eiland, waarvan het westelijk deel gedomineerd wordt door de Grote Molen. Deze molen was eigendom van de heer van Zichem en het Sint-Pieterskapittel van Leuven. Onder de Oranjes zou hij volledig in handen van de heren van Zichem belanden. De Kleine Molen (Heilige Geestmolen), die eigendom was van de armentafels van Zichem en Diest, lag aan de Oude Demer en werd in de jaren 1980 afgebroken bij de aanleg van verhoogde en verbrede Demerdijken.

De kern van het nabijgelegen omwalde Oranjekasteel dateert uit de 17de eeuw, het geheel werd grondig verbouwd op het einde van de 19de eeuw. Dit Oranjekasteel ligt op de site van de vroegere burcht van Zichem, die op het einde van de 16de eeuw afgebroken werd. De ijzerzandsteen werd toen verkocht en gebruikt voor de heropbouw van het stadscentrum. Van het dubbele grachtenpatroon, dat afgebeeld wordt op de kaart van Deventer (1550-1565), bleef het noordelijke deel van de binnenste slotgracht bewaard; de verdwenen buitengracht tekent zich nog kadastraal af in het grote weideperceel dat het geheel omsluit. De burcht vormde de kern van het kasteeldomein van de heren van Zichem, dat het oostelijk deel van Zichem uitmaakte en onder andere de Maagdentoren, het Tolhuis, het Schuttersveld en het Geuzenkerkhof bevatte. Ten zuidoosten van het kasteel is in het reliëf nog een deel van de oude omwalling merkbaar. Er zou ook nog een ijskelder bewaard zijn. De Maagdentoren, gelegen juist buiten het centrum, is een ronde donjon, daterend uit het einde van de 14de eeuw en eveneens in ijzerzandsteen opgetrokken. De ontvangstruimte op het eerste niveau is ongetwijfeld de meest prestigieuze in onze gewesten met een hoog kruisribgewelf, een sluitsteen met wapenschild en gotische beschilderingen. De Maagdentoren ligt dicht bij de splitsing tussen Oude en Nieuwe Demer. Jammer genoeg stortte in 2006 een deel van deze unieke toren in door jarenlange verwaarlozing. Momenteel is de restauratie aan de gang.

Ten noorden van de stad ligt het geboortehuis van Ernest Claes (1885-1968), dat samen met de omgeving als landschap beschermd is. Deze 19e-eeuwse boerderij ligt op de Worp, een zandige verhoging en restant van een oud Demerterras midden op de valleibodem, halverwege tussen Zichem en Averbode. Beide woonkernen konden op deze plaats het voordeligst worden verbonden door de Heidedijk of Zichemsedijk. Op de Deventerkaart van Zichem (1550-1565) zijn op de Worp enkele huizen te zien; tot in de 15de eeuw stond hier ook de windmolen van de prinsen van Oranje. Al deze bebouwing moet echter later verdwenen zijn: vanaf de 18de-eeuwse kaarten is deze donk immers onbebouwd en volledig in gebruik als akker. Ten tijde van Ernest Claes’ jeugd, op het einde van de 19e eeuw, stond hier maar één huis, het geboortehuis van de schrijver zelf. In de eerste helft van de 20e eeuw komt er langs de wegen meer bebouwing, waarvan één villa in cottagestijl. Na de Tweede Wereldoorlog neemt de bebouwing verder toe, vooral in de richting van de Hoornblaas ten noorden van het Kraanrijk. Het Kraanrijk ten oosten van de Worp, en het Hemelrijk ten zuidwesten ervan, behoorden beide tot de gemene weide van Zichem, die uitvoerig voorkomt als decor en inspiratiebron in het werk van Ernest Claes. Veel van Ernest Claes’ romans zijn immers gebaseerd op zijn jeugdervaringen en gebeurtenissen in zijn geboortestreek en hebben daardoor ook documentaire waarde. De schrijver heeft ook enkele - weliswaar minder bekende - beschrijvingen nagelaten van het grondgebruik, de leefgewoonten en de sociale verhoudingen in de Demerstreek.

Ten noorden van de Worp werd in 1903 aan de Heidedijk een grote villa gebouwd door houthandelaar Jozef Govaerts. De villa vormt een illustratie van de rijkdom die de bosbouw in Averbode en omstreken met zich meebracht, en werd ingeplant op de rand van de vallei, vanwaar toen nog van het weidse uitzicht over de beemden genoten kon worden. Uit de periode van de aanleg dateren nog enkele elementen in de tuin. Het noordwestelijke deel van de tuin werd in de tweede helft van de 20ste eeuw echter verkaveld.

Het Elzenklooster, gelegen tegen de Demer aan de noordwestrand van Zichem, is waarschijnlijk in de 14de eeuw ontstaan als begijnhof: in 1370 worden de begijnen van Zichem voor de eerste maal vermeld. Na een kort Franciscaans intermezzo wordt dit in 1474 een Augustinessenklooster: Onze-Lieve-Vrouw in d’Elze. Tot 1570 kende het klooster een vrij voorspoedig bestaan, maar daarna liep het aantal religieuzen terug. In 1580 werd het klooster door de Geuzen verwoest. Vanaf 1623 keerde de rust terug en begon de heropbouw van het Elzenklooster. Het domein van het Elzenklooster lag tussen de Demer, de stadswallen, de Driesstraat en de Kloosterstraat. Ook de Amer werd gewoonlijk tot het kloosterdomein gerekend. Naast een vierkante kern met onder andere de kerk en de vertrekken van de religieuzen, lag er tegen de Demer een industrie- en landbouwcomplex. Na de Franse revolutie werden de eigendommen van het klooster verkocht. In 1887 werden de leegstaande kloostergebouwen omgevormd tot een fabriek van borstels, touwen en tapijten. De rode en groene tapijten in het Belgische parlement werden hier vervaardigd. Een felle brand in 1891 vernielde een deel van de fabriek. Na de stopzetting van de industriële activiteiten in het laatste kwart van de 20ste eeuw, stonden de gebouwen leeg. In de jaren 1990 werd een groot deel ervan afgebroken. Tegenwoordig zijn er nog slechts delen van dit kloostercomplex bewaard: de 18de-eeuwse inrijpoort en een sterk verbouwde vleugel met oude kern.

De Kloosterbeemden ten noorden van de Demer waren lang eigendom van het Elzenklooster. Een schenking in 1382 van een aantal weilanden langs de Demer aan de infirmerie van het toenmalige begijnhof zou aan de oorsprong liggen van deze kloosterbezittingen. Het grootste gedeelte van hun gronden in Zichem werd in elk geval verworven voor 1673. Slechts een deel van de grondeigendommen werd door de zusters zelf uitgebaat; de meeste goederen werden aan verschillende pachters verhuurd. De Kloosterbeemden behoorden hoogstwaarschijnlijk tot de zelfgebruikte gronden en werden benut als hooi- en vetweide voor het vee.

De Kranenburghoeve ligt ten zuidoosten van Zichem, op de rand van de vallei langs de weg naar Diest. Ze staat ook bekend onder de naam ‘Hoeve De Toren’ of ‘Ferme de la Tour’, vermoedelijk wegens het voorkomen van een (duiven)toren op de hoeve, die reeds afgebeeld wordt in het 17de-eeuwse kaartboek van Averbode. Op de Kabinetkaart van de Oostenrijkse Nederlanden wordt deze hoeve benoemd als ‘Cense Forte’. Op alle historische kaarten wordt deze hoeve afgebeeld als een versterkte hoeve met slotgracht, behalve op de kaart van Deventer, waarop noch toren, noch slotgracht getekend werden. De hoeve met een restant van de slotgracht en haar omgeving zijn nog goed bewaard maar zijn dringend aan onderhoud en restauratie toe.

Vanop de Voortberg is er een prachtig uitzicht op Testelt en omgeving. Het dorp ligt vlakbij de Demer, en heeft in het centrum een vrij ongeschonden, goed geïntegreerde bebouwing behouden. De aanwezigheid van de Demer bepaalt er het karakter, samen met de typische dorpsbebouwing van boerenhuizen en herenhuizen. De belangrijkste accenten in het dorpsbeeld worden gelegd door de kerk, de watermolen en de voormalige pastorie. Testelt behoorde vanaf de eerste helft van de 12de eeuw tot het domein van de nabijgelegen norbertijnenabdij van Averbode. De norbertijnen stonden niet alleen in voor de bediening van de parochiekerk, maar bezaten in Testelt ook een belangrijke watermolen. De Sint-Pieterskerk is een in hoofdzaak gotisch gebouw uit de 15de-16de eeuw en is grotendeels in ijzerzandsteen gebouwd. De zware ijzerzandstenen westertoren, versterkt met steunberen, is gebouwd in de jaren 1511-1514. De midden- en zijbeuken zijn in het midden van de 18de eeuw herbouwd in baksteen. Ook het oude kerkhof rond de kerk met de ijzerzandstenen kerkhofmuur is beschermd.

Ten zuiden van de Demer, aan het begin van de Testeltsedijk, ligt de oude pastorie van Testelt, voorheen afhankelijk van de abdij van Averbode. In Testelt en Messelbroek bezat de Norbertijnenabdij van Averbode het patronaatsrecht, wat betekende dat de pastoors van deze parochies door de abdij werden voorgesteld, maar ook dat de abdij opbrengsten van tienden ontving van deze parochies. In de meeste gevallen werd er door de abdij een pastorie gebouwd in de afhankelijke parochies. Vooral in de 17de en 18de eeuw werden er door de norbertijnenabdijen veel pastorieën gebouwd. De pastorie van Testelt bezit nog een kern uit de 17de eeuw en is een gebouw van bak- en zandsteen op een plint van ijzerzandsteen. Het wordt gekenmerkt door zijn dakvorm, de fraaie in- en uitzwenkende zijgeveltoppen, en een uitgewerkte zandstenen deuromlijsting met bouwopschrift 1709 - STEPHANUS VAN DER STEGEN (toenmalige abt van Averbode). Testelt bezit nog twee latere pastorieën: één uit de tweede helft van de 19de eeuw, gelegen aan het kerkplein ten westen van de Sint-Pieterskerk, en de huidige pastorie sinds 1921 in een herenwoning ten oosten van de kerk, dicht bij de Demerbrug. Naast de 19de-eeuwse pastorie is er op het kerkplein een halfcirkelvormig prieeltje van oude knotlindes zichtbaar, dat mogelijk verband hield met de pastorietuin.

In de buurt van de kerk bevindt zich de Watermolen van Testelt (Abdijmolen). Sinds het midden van de 12de eeuw was hier een molen gelegen waarop de abdij van Averbode rechten had. Die molen overspande zowel de Demer als het gegraven molenkanaal, en bestond uit een olie- of slagmolen en een graanmolen. De huidige graanmolen dateert uit het begin van de 17de eeuw. De noordelijke zijgevel is in de top met donkerdere bakstenen 1608 gedateerd. In de voorgevel is er een brede, geprofileerde korfboogdeur van zandsteen onder een gevelsteen met abtswapen, leus NE QUID NIMIS en het jaartal 1618. De zuidelijke gevel langs de Demer is in een mengeling van baksteen, ijzerzandsteen en kalkzandsteen opgetrokken, die gedeeltelijk in speklagen zijn aangebracht: mogelijk opnieuw gebruikte elementen van de oudere kern (15de-16de eeuw) die gedeeltelijk verwoest werd circa 1594. De slagmolen op het kunstmatige eiland ‘Terwolf’ in de Demer werd rond 1905 afgebroken; in 1908 werd er door ingenieur Alfons Theyskens (broer van de toenmalige burgemeester) een beeldbepalende eclectische villa gebouwd, met opschrift ‘Terwolf’ in de noordwestelijke gevel.

De Broekhoeve of veehoeve, gelegen in het Melkbroek ten zuidwesten van de dorpskern van Testelt, was één van de pachthoven van de abdij van Averbode. Deze hoeve, in de volksmond ook dikwijls het Broekenhuis genoemd, was volledig toegespitst op de veeteelt van de abdij en werd oorspronkelijk ook rechtstreeks door de abdij zelf beheerd. Zeker vanaf 1507 werd deze hoeve verpacht, hoewel de huurder van de Broekhoeve dan nog meer als een dienaar van de abdij beschouwd werd dan als een pachter. Het Melkbroek overstroomde in de winter, zodat de kudde, samen met de beheerder, naar de abdij trok. De huurder moest echter nog steeds toezicht houden op het broek, waar in de winter alleen de jonge paarden bleven overwinteren. Rond het begin van de 17de eeuw evolueerde de huurder van de Broekhoeve geleidelijk van een dienaar van de abdij naar een pachter. Het werd ook mogelijk voor de beheerder om het jaar rond in de Broekhoeve te verblijven, waarschijnlijk door de bouw van een nieuw woonhuis en dijkverstevigingen. In 1966 werd de Broekhoeve grotendeels afgebroken en vervangen door een nieuwbouw. Een deel van de hoeve uit 1608 is nog bewaard. Bij de gronden van het Melkbroek hoorde vroeger ook een onbebouwde schans die tegen het kerkhof lag maar nu volledig verdwenen is.

Een andere boerderij van de abdij van Averbode in de ankerplaats was pachthoeve De Haak. Deze hoeve lag aan de noordrand van het Wildbroek; er hoorden zowel akkergronden bij op de omliggende zandgrond als hooilanden die voornamelijk in het Wildbroek lagen. De hoeve zelf bevond zich op een vooruitspringend stuk zandgrond in de Demervallei, net ten noorden van de Elzenbosschans, die nog vermeld wordt op een kaart uit de tweede helft van de 17de eeuw. De hoeve bestond tot 1667: daarna werden de gronden bij andere pachthoven van de abdij gevoegd. De abdij bezat ook nog andere pachthoven in de streek, die vooral op akkerbouw toegespitst waren. De meeste ervan hadden echter ook een aantal percelen hooiland in pacht, zoals de herberg de Eik, de Borcht en de Voshoeve, die verspreide percelen in het Wildbroek, het Doodbroek, de Zillebeemden en/of het Kraanrijk hadden.

Messelbroek bezit een zeer kleine, vrij gave oude dorpskern, met als belangrijkste bouwkundig erfgoed de kerk met toren in ijzerzandsteen en de pastorie. Messelbroek wordt voor de eerste maal vermeld in de 12de eeuw door schenkingen aan de pas opgerichte abdij van Averbode. Tot aan de Franse Revolutie blijven kerk en pastorie afhankelijk van de abdij. De Sint-Michielskerk is een stilistisch heterogene en terzelfdertijd harmonieus geproportioneerde dorpskerk bestaande uit een gotische ijzerzandstenen westtoren (circa 1400) die in 1909-1910 door de Leuvense architect Pieter Langerock (1859-1923) werd geïntegreerd in een overwegend in baksteen opgetrokken, neogotisch driebeukig schip. Dit bakstenen schip verving het 18e-eeuwse driebeukige kerkgebouw, dat eveneens de oudere toren behield. De toren is een typisch voorbeeld van de gotiek in de Demerstreek; de uitbreiding van Langerock vormt een vrijwel intact bewaard, representatief voorbeeld van neogotische 'totaalkunst', zowel op het vlak van religieuze landelijke architectuur in het algemeen als in het kader van het religieuze oeuvre van Langerock in het bijzonder.

De pastorie van Messelbroek werd, als afhankelijkheid van de norbertijnenabdij van Averbode, in 1754-1756 door lekenbroeder Gregorius Godissart (1708-1780) opgetrokken in de vorm van een bakstenen dubbelhuis met twee bouwlagen onder een natuurleien schilddak. Het gebouw met tuin was omringd door een brede gracht, die tegelijk als bescherming en voor de viskweek diende. Rechts van de toegangsweg lag een boomgaard; een smeedijzeren poort tussen zuilen verleende toegang tot het pastoriecomplex. In 1970 werd de gracht grotendeels gedempt, hoewel er achter in de tuin nog een klein stuk van overblijft. Aan de straatzijde maakte de boomgaard plaats voor parkeerplaatsen en banale aanleg waarbij de toegang tot de pastorie werd geflankeerd door een dubbele rij geleide lindes. Sinds 1981 is de pastorie niet meer bewoond door de pastoor. Deze landelijke pastorie met achtertuin, gaaf bewaard exterieur en binnenstructuur vormt een representatief voorbeeld van een pastorie gebouwd door een norbertijnenabdij. Daarenboven is het één van de weinige realisaties van dit type waarvan de ontwerper is gekend.

Buiten de kerk, de pastorie en de directe omgeving, bestaat Messelbroek grotendeels uit recente bebouwing. Slechts enkele gebouwen hebben hier erfgoedwaarde, zoals de ruime dorpswoning uit het begin van de 20ste eeuw en de Sint-Jozefsschool uit de jaren 1950, beide gelegen ten westen van de kerk.

In de overstroombare graslanden die naadloos aansloten op de pastorie en de kerk, en er een merkwaardig zicht vormden, werd in 1981 een voetbalveld met kantine en parking ingeplant. Eind 2011 werd de kantine afgebroken om plaats te maken voor een veel ruimer ontmoetingscentrum. De inplanting van deze infrastructuur is een knelpunt vermits deze de kerk en pastorie visueel afsluiten van de Demervallei.

De dorpskern van Langdorp ligt aan de voet van de Bosberg, aan de steile noordwand van de Demervallei en vormt één van de aantrekkelijkste sites van de regio. De kerk ligt te midden van het ommuurde kerkhof en vormt een geheel met de aangrenzende pastorie, iets terugwijkend ingeplant ten opzichte van de Langdorpsesteenweg. Vanaf hier wordt een onbelemmerd uitzicht geboden over de circa 1 kilometer brede, ongerepte vallei. De Demer is hier niet bedijkt of rechtgetrokken. Sfeer en karakter van de dorpskern worden mee bepaald door de steegvormige, gekasseide toegangsweg naar de kerk, de deels bewaarde pastorietuin en het bouwblok ten noorden van de kerk met onder meer een 19de-eeuws herenhuis met ommuurde tuin en het voormalige gemeentehuis. Ten oosten van het kerkhof loopt een voetweg over een eeuwenoud dijkje met aan weerzijden niet afgespannen hooilanden.

Tijdens het ancien régime behoorde Langdorp tot het Land van Aarschot dat sedert 1533 samen met de baronieën Bierbeek, Rotselaar en Heverlee het hertogdom Aarschot vormde. In 1260 stond de toenmalige dorpsheer Jan van Aarschot, ook bekend als van Schoonhoven, al zijn rechten op het patronaat van Weerde en Langdorp af aan de Leuvense Sint-Geertrui-abdij die ze tot en met de Franse Revolutie behield. Er wordt aangenomen dat de eerste parochiekerk meer zuidwestelijk was gelegen, ter plaatse van de in circa 1682 gesloopte Sint-Lambertuskerk van Weerde aan de overzijde van de Demer. Lokaal werd Weerde beschouwd als moederkerk van Langdorp, Rillaar en zelfs van Aarschot. In 1357 was er een fusie van de parochies Weerde en Langdorp. Mogelijk vormde deze samensmelting de aanzet tot het verbouwen of heropbouwen van de Sint-Pieterskerk van Langdorp. Voor koor en westtoren wordt namelijk een 14e-eeuwse datering vooropgesteld. Beide vertonen elementen van de gotiek in Brabant en zijn opgetrokken uit ijzerzandsteen. Deze steen was vermoedelijk afkomstig van de steengroeven op de Dorenberg, die net ten westen van Langdorp ligt en die ook ijzerzandsteen leverde voor de Sint-Sulpitiuskerk in Diest, de basiliek van Scherpenheuvel en de sluizen op het kanaal van Leuven. In de 17de eeuw en 18de eeuw werd de kerk van Langdorp hersteld en verbouwd: zo bevat de kerk classicistische beuken van bak- en ijzerzandsteen, uit de tweede helft van de 18de eeuw. Het fraaie kerkhof is volledig ommuurd: voor de bouw in 1682 van deze ijzerzandstenen muur werd bouwmateriaal gebruikt van de oude kerk van Weerde.

In 1791 werd er in Langdorp een nieuwe pastorie gebouwd door de abdij van Sint-Geertrui. Dit gebeurde ter vervanging van de oude pastorie, die meer noordwaarts lag en sterk vervallen was. De nieuwe, met de voorgevel naar de Langdorpsesteenweg gerichte pastorie ligt vlak naast de kerk, ter hoogte van de westingang. Een gekasseid voortuintje afgesloten met lage, getrapt uitgewerkte muur vervangt een op de Poppkaart (circa 1860) nog voorgesteld en inmiddels verdwenen poortgebouw en koetshuis. De in een gevelsteen 1791 gedateerde pastorie is een goed bewaard voorbeeld van een classicistische plattelandspastorie. De ruime achtertuin, langs de zijde van de kerk afgesloten met een gemeenschappelijke omheiningsmuur, bestaat uit een L-vormig blok, waarin kerk en kerkhof min of meer een enclave vormen. In de 46 are grote tuin, waarvan er 20 werd opgeofferd voor de bouw van een jeugdheem en een feestzaal, komen verschillende relicten voor van de beplanting van de pastorietuin. Het meest opvallend is de monumentale zomereik met 352 centimeter stamomtrek, die deel uitmaakt van de beplanting van de zuidrand van de tuin, nabij de Demer, en die bestaat uit restanten van een oude haag van haagbeuk. Langs de zuidelijke oever van de langwerpige vijver, die de kern vormt van het 'lustgedeelte', staat een laag vertakte Kleinbladige linde met spectaculair in elkaar gegroeide stammen. Ook een gedeelte van een oude randbeplanting langs de ‘Oude Amerstraat’, nu op het terrein van het jeugdheem, is nog aanwezig: twee zomereiken met restanten van een oude buxushaag. De bruine beuken die het silhouet van de tuin bepalen werden, gezien hun stamomtrekken (circa 300 centimeter), vermoedelijk rond 1900 aangeplant.

Reeds op het einde van de 16de eeuw had zich ten noorden van de Sint-Pieterskerk een kleine agglomeratie gevormd die geleidelijk werd verdicht en rond 1750 reeds min of meer het huidig straat- en bebouwingspatroon had aangenomen. Sterk structuur- en beeldbepalend voor de directe omgeving van de kerk is het ruim 27 are grote bouwblok, gedomineerd door een ruime herenwoning met decoratieve, 19de-eeuwse gevelbepleistering en volledig ommuurde tuin. Dit straatbelijnend complex met oudere kern was eeuwenlang in het bezit van de vooraanstaande familie Van den Eynde. Eveneens nadrukkelijk aanwezig in de dorpskern is het voormalig gemeentehuis annex jongensschool, ingeplant ter hoogte van een pleinvormige verbreding van de Langdorpsesteenweg: een eclectisch geïnspireerd circa 1860 te dateren volume met lichtgetoogde openingen en geaccentueerde, bredere inkomtravee.

Ten noorden van de Langdorpsesteenweg is de 17de- en 18de-eeuwse bebouwing grotendeels vervangen door 19de- en 20ste-eeuwse bebouwing. Recent werd de oudste woning in de straatwand, het ‘Hof van Vlaanderen’ (waarschijnlijk uit 1685), zwaar verbouwd. Naast een stijlvol burgerhuis loopt een smal wegje (vroeger Langeweg) de Pastorieberg op. Net ten noordoosten van de beschermde dorpskern ligt er tussen de recentere bebouwing langs de Langdorpsesteenweg nog waardevol bouwkundig erfgoed: de 20ste-eeuwse gebouwen van een voormalig klooster met schoolgebouwen, waar ook een kapel met dikke zomereik bijhoort, en een 18de-eeuwse hoeve .

Ten oosten van Langdorp liep het gehucht Donk in de 18de eeuw nog uit tot op de valleibodem. Sommige huizen stonden achter de dijk of op een donk. In de 19de eeuw verdween deze bebouwing. Een van de donken die hier voorkomt, is haaks doorsneden met percelen. In het verleden hebben sommige eigenaars hun perceel geslecht om het gedeelte in de natte komgronden te verhogen en de zandige donk te verlagen (en overstroombaar en dus vruchtbaarder te maken), anderen lieten het reliëf ongemoeid. Dergelijke oude reliëfwijzigingen ter verbetering van hooibeemden komen ook elders in de vallei voor. Verderop ter hoogte van de Hulst stonden er in de 18de eeuw een zestal huizen op het rivierterras langsheen de Grote Laak. In de 19de eeuw verdween het grootste deel van deze bebouwing; tegenwoordig staat er nog één typische langgevelhoeve uit het begin van de 20ste eeuw. De oude naam van dit gehucht is Laak, waarvan de oudste vermelding teruggaat tot 1443.

Op de Trapperseberg in Langdorp staat de Heimolen, een houten windmolen met vierkante romp van het onderkruiertype. Deze windmolen werd gebouwd in 1662 toen de hertog van Arenberg aan Gilis Vanden Eynde de toestemming verleende om de wind te gebruiken. Tot in de 19e eeuw bleef de windmolen in het bezit van de familie Vanden Eynde. In 1944 werd de windmolen beschermd. In 1995 kocht Natuurreservaten vzw de windmolen en de omgeving. In 1998-1999 werd de molen vakkundig gerestaureerd en werd het omliggende heidelandschap hersteld.

Nabij Aarschot ligt het Kasteel van Schoonhoven, waarvan de naam voor de eerste maal opduikt in het midden van de 13de eeuw. De eerste afbeeldingen van het kasteel komen voor in de albums van hertog Karel van Croÿ aan het einde van de 16de eeuw. De kasteelmotte was bereikbaar vanuit het zuidoosten via een beboomde dreef tussen twee vijvers. De contouren van deze vijvers zijn tot vrij recent onveranderd gebleven. In 1777 werd er een nieuw kasteelgebouw opgetrokken op de funderingen van het oude kasteel. De oude slotkapel aan de achterkant van het kasteel werd wel behouden. De toegang vanuit het zuidoosten werd afgeschaft en verlegd naar het zuidwesten (de huidige Schoonhovendreef). Het is dit kasteel uit de jaren 1770 dat ook vandaag nog bestaat, hoewel er rond 1850 delen werden afgebroken, en er verregaande verwaarlozing optrad in de tweede helft van de 20e eeuw.

De historische tuinstructuur van het kasteel met vijvers met eilandtuin en dammen, minstens daterend uit de 16de eeuw, is nog steeds intact. Op de kaarten uit het einde van de 18e eeuw wordt de eilandtuin getekend met een sterpatroon, in de 19de eeuw was dit waarschijnlijk een moestuin. Sommige kaarten geven ook ten noordoosten van het kasteel een stervormig aangelegde tuin weer, op de site van de verdwenen kerk van Weerde. De vijvers worden op alle stafkaarten tot en met 1930 weergegeven als weiland, terwijl de mutatie van vijver naar hooiland pas in 1920 werd geregistreerd volgens het kadaster. Het periodiek droogleggen en bezaaien van vijvers kon echter snel het gebruik en het uitzicht van de betrokken percelen wijzigen. Op de stafkaart van 1930 komt er rond het kasteel voor het eerst een landschappelijke aankleding voor van de wijde omgeving. De beemden lijken bezaaid met groepjes bomen, en een rondweg beschrijft een wijde boog rond het nieuwe park. Van deze parkaanleg is niet veel meer bewaard.

In de tweede helft van de 20ste eeuw kreeg het vijvercomplex van Schoonhoven een openbare recreatieve functie. Later werd de erfgoedwaarde van het geheel sterk aangetast. De meest westelijke vijver werd begin de jaren 1980 grotendeels gedempt. Op de eilandtuin werd in dezelfde periode een camping opgericht. Bij Schoonhoven zijn ten zuiden van de Nieuwe Motte restanten terug te vinden van wat in de 19de eeuw waarschijnlijk een tuin- of parkaanleg was. Achter de houtzagerij en grootschalige winkels zijn nog delen van de oude vijvers en bomen aanwezig.

Op een donk tegen de Weerderlaak ten noordoosten van het kasteel van Schoonhoven lag de (sinds de 17de eeuw verdwenen) kerk en parochie van Weerde. Deze kerksite werd recent uitgebreid archeologisch onderzocht, waarbij de aanwezigheid van de kerk en een eventuele aansluitende nederzetting in de 9de en 10de eeuw werd bevestigd. Bovendien werden zowel artefacten uit de prehistorie als uit de Karolingische tijd en de middeleeuwen gevonden, wat wijst op een rijke bewoningsgeschiedenis op deze holocene/tardiglaciale rivierduin. De situering langs de Demer plaatst de nederzetting in een keten van vroeg- en volmiddeleeuwse nederzettingen die ingeplant liggen op de rivieroevers vanaf Bilzen tot aan de samenvloeiing van de Dijle.

De kerk werd waarschijnlijk opgericht rond 1100 en was volgens sommige bronnen de moederkerk van Aarschot, Rillaar en Langdorp. Het patrocinium Sint-Lambertus suggereert een band met het bisschoppelijk kapittel van Luik. De eenvoudige zaalkerk was opgetrokken uit ijzerzandsteen en omgeven door een gracht. Binnen de omgrachting lag ook het kerkhof. Ten westen van het kerkdomein lag een tweede omgrachte zone, mogelijk lag hier de pastorie die werd afgebroken in de 16de eeuw. In 1357 werden de kerken van Weerde en Langdorp samengevoegd. Vanaf de godsdienstoorlogen op het einde van de 16e eeuw raakte de kerk van Weerde in verval, en won de parochie van Langdorp aan belang. Rond 1600 wordt de kerk op verschillende kaarten afgebeeld. In 1630 lag de kerk deels in puin, en in de jaren 1680 werden de laatste bovengrondse resten gesloopt en gebruikt om de kerkhofmuur van Langdorp te herstellen. De donk werd deels afgegraven in 1870 waarbij het parochiekerkhof grotendeels werd verstoord. Tot vandaag is deze donk echter nog prominent herkenbaar in het landschap. De historische en archeologische site te Weerde is één van de zeldzame en van 20ste-eeuwse bebouwing gespaarde verlaten Karolingische nederzettingen in het Demerbekken, die teruggaat op een primitieve parochie en als dusdanig van een uitzonderlijk wetenschappelijk belang is. In de Demervallei is de site van Weerde de enige donk die zo uitgebreid onderzocht is. De kans is groot dat ook op andere donken en rivierduinen sporen van vroegere bewoning aanwezig zijn.

De watermolen van Schoonhoven ligt op de Nieuwe Motte ten zuidwesten van het kasteel van Schoonhoven. Een eerste molen werd hier opgericht voor 1409; het huidige gebouw dateert uit de 18de eeuw en werd bij het begin van de Eerste Wereldoorlog zwaar beschadigd. De molen was actief tot circa 1950 en werd recent gerestaureerd. De Nieuwe Motte werd waarschijnlijk in de late middeleeuwen aangelegd of sterk vergraven om de watervoorziening van de slotgracht, vijvers en molen van Schoonhoven te verzekeren.

In het deel van de ankerplaats dat aansluit op het Aarschotse stadscentrum komt vrij veel erfgoed voor. Om te beginnen is er de Orleans- of Aurelianustoren uit de 13de of 14de eeuw. Deze toren van de stadsomwalling staat boven op de Kouterberg en sluit aan op de droge gracht die in de richting van de Leuvensepoort loopt. De ruïneuze toren werd in 1990 zwaar gerestaureerd en kreeg een ongelukkige omgevingsaanleg. Hierdoor ging het oorspronkelijke karakter van de site grotendeels verloren. De voormalige Geenssite of ‘de Torens’ is buiten de ankerplaats gehouden. Hier stond het klooster van de Sint-Niklaasberg dat in 1439 werd gesticht. Tijdens de Franse Revolutie werd het klooster opgeheven en verkocht. Geleidelijk aan verdwenen de gebouwen om plaats te maken voor een bottelarij. Enkel de omheiningsmuur van het verdwenen klooster van de Sint-Niklaasberg op flank van de Kouterberg is bewaard en werd opgenomen in de ankerplaats.

Naast het verdwenen klooster van de Sint-Niklaasberg ligt de Oude Dekenij van het Onze-Lieve-Vrouwkapittel. Het gaat om een 16de-eeuws langhuis met een tuin die rond 1880 werd aangelegd. Op de steile flank van de Kouterberg sluit een bijhorend wandelbos aan, met sporen van parkaanleg. Op de steilrand van de Kouterberg ligt verder nog Villa Coremans met een verwaarloosd park van 70 are uit 1870. Aansluitend hierop ligt aan de Leuvensesteenweg 2 een villa uit het interbellum met een bijna even grote tuin uit dezelfde periode.

Even ten noorden van de dorpskom van Rillaar ligt de Molen te Leefdaal, een watermolen met middenslagrad op de Grote Motte. De watermolen komt voor het eerst in de bronnen voor in 1378. De huidige molen is 18de-eeuws en werd in 1992 vakkundig gerestaureerd.

De Oude Hoeve of Quarrethoeve in Rillaar is een historisch pachthof dat in 1597 in bezit was van de weduwe van Jacques Quarret. Op 18de-eeuws kaartmateriaal is er ten noorden van de hoeve een geometrische tuin met ringgracht te zien. Iets noordelijker is een dreef ingetekend die zo’n zes bomenrijen breed is. De plannen van het primitief kadaster tonen een watergracht die verder om de hoevegebouwen heen ligt. De ringgracht is nog tot een stuk in de 20ste eeuw blijven bestaan en is lokaal nog in het microreliëf herkenbaar.

Het meest oostelijke deel van de ankerplaats bestaat uit de Citadel van Diest die in de 19de eeuw werd aangelegd op de Allerheiligenberg. Deze getuigenheuvel heeft een steile flank aan de stadszijde, waar vroeger de Demer stroomde. De citadel werd tussen 1846 en 1856 gebouwd om de leemte aan militair verdedigingswerk tussen Schelde en Maas op te vullen. De 19de-eeuwse citadel is het enig bewaarde exemplaar in Vlaanderen en is opvallend goed bewaard: de grootste ingreep was de sloop van het stadsfront in de jaren 1960. Het beschermingsbesluit van 20 mei 1996 vermeldt: “Karakteristiek en tevens uniek voor deze imposante volledig in baksteen opgetrokken gebastioneerde vijfhoek, verdedigd door droge grachten, is de uitrusting van de drie aanvalsfronten met een tenaillesysteem volgens de methode van Chasseloup-Laubat (1754-1833), waarbij de kanonnen in de flanken van de bastions door een voorliggend masker worden beschermd”. De beplanting vormde een belangrijk element bij de aanleg van de citadel. Zo werden op het glacis beuken in ‘quinconce’-verband aangeplant. Veel van deze beuken zijn er vandaag slecht aan toe. De citadel heeft tevens een botanische waarde met soortenrijke heischrale vegetaties. Binnen de bescherming als monument is nog een stuk stadsmuur bewaard en een deel van de Leuvensepoort: het zogenaamde Commiezenhuis. Buiten de bescherming ligt de Zichemsepoort waarvan de brug en kaaimuren gedeeltelijk bewaard zijn. Recent werd de citadel door de militaire overheid verlaten en wordt er gezocht naar herbestemmingsmogelijkheden.

Langs de wegen op de rand van de Demervallei komen vrij veel kapellen voor, voornamelijk gelegen langs kruispunten. Veel ervan worden geflankeerd door één of enkele bomen, vaak enkele lindes in een halve cirkel achter de kapel. Veel van deze kapellen werden later ingesloten door 20ste-eeuwse lintbebouwing. Voorbeelden binnen de ankerplaats zijn de Sint-Jozefskapel in Testelt, enkele staakkapellen aan de Oude Motte en een bakstenen Mariakapelletje omringd door oude knothaagbeuken op de hoek van de Zichemseweg en de Weidestraat in Kaggevinne. In Voort op de kruising met de Nieuwstraat staat een groot smeedijzeren kruis op een sokkel van ijzerzandsteen en kalksteen. Het kruis wordt afgebeeld in het kaartboek van de abdij van Averbode (1650-1680), waar het rijker uitgewerkt was dan vandaag. Van de kruisen in de omgeving van Averbode, die zijn afgebeeld in het 17de-eeuwse kaartboek, is dit het enig overgebleven exemplaar. Twee kapellen in de landduinenrij tussen Gijmel en Zavel zijn van belang. Om te beginnen is er de De Kockskapel uit 1865 met een zomereik als fetisjboom. De Kiekopkapel uit 1894 werd tot enige tijd terug geflankeerd door twee exemplaren jeneverbes die waarschijnlijk uit de heide in de omgeving kwamen. Vandaag komt er geen jeneverbes meer voor in de streek.

Verspreid in en rond de vallei kwamen ook nog andere (ondertussen veelal verdwenen) bouwkundige relicten voor. Zo wordt er op twee kaarten van Lowis in het kaartboek van de abdij van Averbode (1650-1680) een toren afgebeeld op een schiereilandje langs de Demer, aan de Kolken in Messelbroek. Op een kaart uit 1769, opgemaakt voor een rapport betreffende de Laarsluis, staat ‘redoute’ vermeldt bij de locatie van de toren. De oude loop van de Demer rond de toren is nog zichtbaar als hoogteverschil op het terrein, maar van de toren zelf is (bovengronds althans) niets meer te zien.

De meeste dorpen langs de Demer bezaten ook één of meerdere schansen, waar de bevolking zich bij dreigend gevaar kon terugtrekken met hun vee. Ze dateren waarschijnlijk uit de periode van de godsdienstoorlogen in de tweede helft van de 16de eeuw; de meeste worden in de eerste helft van de 17de eeuw voor het eerst vermeld. In het Wildbroek, vlakbij pachthoeve De Haak van de abdij van Averbode, lag volgens het kaartboek van de abdij van Averbode (1650-1680) een onbebouwde schans (‘den scans – elsenbosch’), die later echter niet meer op kaarten voorkomt. Ook op het terrein is er niets meer van te zien.

In de ankerplaats lag ook de schans van Messelbroek, die nu nog duidelijk herkenbaar is in het landschap door zijn hogere ligging en de (weliswaar deels volgestorte) gracht. Ze wordt duidelijk afgebeeld met gebouwen op 17de-eeuwse kaarten; de grachtenstructuur is op de latere kaarten nog goed zichtbaar.

Ten zuidwesten van de dorpskern van Testelt, bij het kerkhof, lag ook een schans, maar hiervan is niets meer te zien. In het gehucht de Voort, ten noorden van de ankerplaats, lag er een tweede schans voor de Testeltse bevolking. Mogelijk werden de schansen van Messelbroek en Testelt opgericht door de abdij van Averbode. Ook langs de Demer bij de kerk van Langdorp lag er een schans. Al op het einde van de 17de eeuw was deze in verval.

In het kaartboek van van de abdij van Averbode staat ten noordwesten van de kerk van Testelt een tweeledige omgrachte structuur afgebeeld. In de bijbehorende legende is er sprake van een rond en vierkant 'hof' aangeduid met het toponiem 'mot'. Zowel de tweeledigheid als het toponiem wijzen in de richting van een motte-structuur, maar verdere gegevens ontbreken.

Infrastructuur

Doorheen de geschiedenis is de Demer steeds een barrière geweest, wat ten dele de vroegere ‘culturele’ verschillen tussen het Hageland en de Kempen kan verklaren. Tussen Aarschot en Diest waren er twee belangrijke verbindingen door de vallei, namelijk de Oude Heidedijk of Zichemsedijk tussen Zichem en Averbode over de Worp, en de Testeltsedijk tussen Testelt en Messelbroek. Voor het gebruik van de verbindingen diende er tol betaald te worden. Vanwege de lage ligging in de overstromingsvlakte van de vallei lagen deze hoofdwegen op een dijk, en hadden ze mogelijk ooit een militaire betekenis. In het verleden waren er ook andere bruggen, zoals bij de kerk van Langdorp of tussen Langdorp en Weerde (aansluitend op de Kerk- of Weerdedijk). Er waren ook doorwaadbare plaatsen, onder meer aan de kerk van Langdorp waar zich een ‘santplaete’ in het water bevond. Ook vandaag nog is de Demer als grens bepalend voor de identiteit van het valleilandschap.

Op 1 februari 1865 werd de spoorlijn 35 tussen Aarschot en Diest geopend. De spoorlijn doorsnijdt het beemden- en broekenlandschap ten noorden van Zichem. Het station van Zichem was vooral in de eerste helft van de twintigste eeuw een belangrijk knooppunt inzake reizigersvervoer per spoor, zowel voor wat betreft pendelverkeer als bedevaarders naar Scherpenheuvel. Getuige hiervan zijn het stationsgebouw (een type met een hoge en lage vleugel, ontworpen voor en talrijk voorkomend langs de lijnen van de spoorwegmaatschappij Grand Central Belge, maar waarvan nog slechts de stations van Zichem en Boechout bestaan) en het op een aansluitend terrein gelegen buurtspoorwegstation (ook van een uitzonderlijk type) met de bijbehorende watertoren (afgebroken) en tramloodsen. In de 19de eeuw was dit station ook belangrijk voor het hooitransport uit de beemden naar de steden via het spoor. Twee lokale families, Van Meeuwen en Weynants, waren eigenaars van grote hooilanden in de Demervallei en werden de vaste hooileveranciers voor de paarden van rijkswacht, leger en koninklijke familie. Ze bezorgden Zichem in de 19de eeuw een bescheiden economische bloei. De opleving van de hooihandel lag aan de basis hiervan. Hiermee verwierven ze een aanzienlijk kapitaal. Elk bouwden ze een groot herenhuis met veel nevengebouwen, ieder aan één kant van de spoorlijn. De stationsbuurt bevat nog een aantal interessante gebouwen uit de tweede helft van de 19de - begin 20ste eeuw, zoals de villa van hooihandelaar Weynants en het Café de la Gare . In de loop van de 20ste eeuw werd de weg tussen Zichem en het station geleidelijk dichtgebouwd, maar toch behoudt de stationsbuurt nog steeds een zekere eigenheid. De berm van de voormalige spoorlijn 30 naar Scherpenheuvel is nog heel goed herkenbaar in het landschap, hij loopt langs het Molenstedebroek en de hoeve De Toren naar het nog bestaande station van Scherpenheuvel. Het gaat hier in feite om een buurtspoorwegconcessie daterend van 1892 die uitzonderlijk in handen kwam van een spoorwegmaatschappij, namelijk de Grand Central Belge, en in feite deel uitmaakte van de verbinding naar Turnhout. De lijn werd in 1894 in gebruik genomen. In 1957 werd het reizigersverkeer opgeheven, in 1972 het goederenvervoer.

In 1900 werd de buurtspoorweg van Zichem naar Meerhout en verder naar Turnhout geopend. Binnen de perimeter van de ankerplaats volgden de tramsporen de Heidedijk. De tramlijn was al snel een succes, onder meer omwille van het (bedevaarts)toerisme. Tot 1920 werd de lijn uitgebaat door de ‘Antwerpsche Maatschappij voor den Dienst van Buurtspoorwegen’, waarna de exploitatie in handen kwam van de Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen. De lijn werd in 1949 uit dienst genomen.

Langs de Demer en de zijlopen worden op oude kaarten verschillende oude sluizen getekend. Mogelijk bestaan er nog verschillende restanten van deze vaak gemetselde sluizen, al dan niet goed bewaard of onder een latere grondbedekking. In de oever van de Demer komt ter hoogte van de oude pastorie van Testelt nog een muur in ijzerzandsteen voor die een relict is van de oude sluis. In de ankerplaats komen nog weinig oude bruggen voor. Vermeldenswaarig zijn twee bruggen over de Leigracht ten zuiden van de Voortberg. De ene is een spoorwegbrug waarvan de oorspronkelijke bruggenhoofden uit 1865 nog aanwezig zijn. De andere brug die er langs ligt is mogelijk ook 19de-eeuws. Ook enkele bruggen van de voormalige spoorlijn 30 van Zichem naar Scherpenheuvel hebben nog erfgoedwaarde.

In de ankerplaats zijn oude wegen en paden nog opmerkelijk goed bewaard gebleven. Tracés werden weinig of niet gewijzigd en veel wegen bleven onverhard. Hierbij dient wel gezegd te worden dat veel onverharde wegen worden verbeterd met halfverhardingsmateriaal, wat wegen op oorspronkelijk bodemsubstraat zeldzamer maakt. Verschillende wegen hebben nog hun oude profiel bewaard, waardoor ze minder toegankelijk zijn. Wegen en paden die in onbruik zijn geraakt, zijn vaak nog niet verdwenen in het landschap. Vooral in de landduinen zijn nog oude wegtracés geconserveerd die waarschijnlijk al in het begin van de 19de eeuw in onbruik zijn geraakt.

In de vallei tussen Testelt en Langdorp komen er enkele tot twee meter hoge dijken voor die parallel met de Demer liggen en begroeid zijn met bos. In de volksmond worden ze ‘wallen’ genoemd. De functie of het ontstaan hiervan zijn niet bekend, maar mede door hun begroeiing vormen ze een duidelijk zichtbaar relict in de vallei.

Ter hoogte van de Dorenberg lag een deel van de ‘Franse Linie’. Aangelegd door Franse soldaten bij het begin van de Spaanse Successieoorlog (1702-1715) liep deze linie van aan de Demer ter hoogte van Schoonhoven, naar het noorden over de Dorenberg. Deze linie wordt duidelijk afgebeeld op de kaart van Fricx (1712-1727) en ander 18de-eeuws kaartmateriaal, waar nog een brede gracht te zien is in de beemden van de Demer naar de langgestrekte hoeve aan de voet van de Dorenberg. De grachten van die linie zouden op de Dorenberg nog bestaan hebben tot in 1941. Toen werden ze gedempt bij het effenen van het terrein door de toenmalige eigenaar.

 

  • Informatie verkregen van Inge Verdurmen, Marc Brion, Els Patrouille en Geert Vynckier in verband met archeologie (2011-2013).
  • Informatie verkregen van Thomas Van Driessche in verband met ijzerzandsteenexploitatie (2011-2013).
  • Informatie verkregen van Hans Thomas, Hilde Kennes en Marjolijn Van Damme in verband met bouwkundig erfgoed (2011-2013).
  • Informatie verkregen van Joël Burny en Wim Slabbaert in verband met bevloeiingstelsels (2011-2013).
  • Informatie verkregen van Luc Vervoort (2011-2013).
  • Informatie verkregen van Kjell Corens (2011-2013).
  • Informatie verkregen van David Swinnen (2011-2013).

 

  • Carte des Pays-Bas et des frontières de France, Eugène-Henri Fricx, uitgegeven tussen 1712-1727, schaal 1:110.000-1:120.000.
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Primitieve Kadasterkaarten (ca. 1820) van de gemeenten Kaggevinne, Molenstede, Zichem, Averbode, Testelt, Messelbroek, Langdorp, Rillaar en Aarschot.
  • Gereduceerde Kadasterkaart van België, Dépôt de la Guerre, uitgegeven in 1845-1855, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven in 1842-1879, schaal 1:5000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Eerste editie, Krijgsdepot, uitgegeven in 1865-1880, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1889-1900, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.

 

  • A. C. 1976. Antwoord nr. 117. Het Oude Land van Aarschot, 11 (2): 80-81.
  • AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS s.d.: Natuurrichtplan voor het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN), de Speciale Beschermingszones (SBZ) en de groene bestemmingsgebieden van de “Demervallei tussen Diest en Aarschot”, Tekstbijlage. Agentschap voor Natuur en Bos, Brussel.
  • BAEYENS L. 1960a: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Tessenderlo 61W. Centrum voor Bodemkartering, Gent.
  • BAEYENS L. 1960b: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Westerlo 60E. Centrum voor Bodemkartering, Gent.
  • BAEYENS L. 1978: Vorming en hydrografische betekenis van de Demer. Hydrografische-landschappelijke beoordeling Diest-Werchter. Het Oude Land van Aarschot, 13 (2): 68-77.
  • BAEYENS L. & SCHEYS G. 1958a: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Aarschot 75W. Centrum voor Bodemkartering, Gent.
  • BAEYENS L. & SCHEYS G. 1958b: Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Diest 76W. Centrum voor Bodemkartering, Gent.
  • BAEYENS L. & Scheys, G. 1958c. Bodemkaart van België. Verklarende tekst bij het kaartblad Scherpenheuvel 75E. Centrum voor Bodemkartering, Gent.
  • BERWAERTS K., CREVECOER L., GUELINCKX R., LAMBRECHTS J., MEYERMANS F., SMETS K., STEEMAN R., THOMAES A., THYS N., VANKERKHOVEN F., VERVOORT L., WALLEYN R., WILLEMS W. & WOUTERS J. 2008: Defensieve natuur in Diest: onderzoek naar de biodiversiteit op een militair domein met aanbevelingen naar beheer. Jaarboek Brakona 2006-2007, 6-41.
  • BERGER R., DUVOSQUEL J.-M., JACQUET P. (e.a.) 1985: Bezittingen der Croÿ’s in Brabant, Vlaanderen, Artesië en het Naamse. Gemeentekrediet, Brussel.
  • BREUGELMANS J. 2001: Het beheer van de Demer tijdens de 17de en 18de eeuw. Algemeen Rijksarchief, Brussel.
  • CAIMO K., CIJFFERS-ROVERS B., HOPSTAKEN J., VAN LANI S. & BASTIAENSEN J. 2010: Monumenten van zielzorg. Norbertijnen en hun pastorieën in Brabant van 1600 tot 1850. Davidsfonds, Leuven.
  • CLAES F. 1994: Vroegere schansen in Oost-Brabant. Oost-Brabant, 31 (4): 169-178.
  • CLAES F. 1996: Vroegere steengroeven nabij Diest. Oost-Brabant, 33 (3): 106-112.
  • COOMANS T. 2003. "Brabantse gotiek" of "Gotiek in Brabant"? Ontstaan van een architectuurschool, status quaestionis en onderzoeksperspectieven. Gotiek in Brabant – Gothique en Brabant, Bijdragen tot de Geschiedenis, 86 (3-4): 241-272.
  • CORENS K. 2001: Doen Brabant uytstak vrydom’s vaen, wie zag ooit Sichem achterstaen? Vijf eeuwen geschiedenis van de stad Zichem (1134-1605). KULeuven, Departement Geschiedenis. Licentiaatsverhandeling.
  • CORENS K. 2004. De bewogen geschiedenis van de Zichemse Vinkenberg. Heemkring Averbode, 30 (2): 19-25.
  • DE BOT H. 2002: Stationsarchitectuur in België, Deel I: 1835-1914. Brepols, Turnhout.
  • DENEEF R. 1983: De Voortberg en de Demerbeemden tussen Averbode, Testelt en Zichem (Scherpenheuvel-Zichem, provincie Brabant). RMLZ-Documentatiemap Landschapsonderzoek, 10: 39-70.
  • DENEEF R. 1984: Landschapsecologie, ruimtelijke planning en de Hagelandse Demervallei. De bruikbaarheid en het gebruik van landschapsecologische gegevens in de ruimtelijke planning en ordening, inzonderheid m.b.t. plannings- en ordeningsactiviteiten in en om de Demervallei tussen Diest en Werchter. KULeuven, Interfacultair Instituut voor Stedebouw en Ruimtelijke Ordening. Licentiaatsverhandeling.
  • DENEEF R. (red.) 2007: Historische tuinen en parken van Vlaanderen. Inventaris Vlaams-Brabant. Hageland – Noordoosten van Vlaams-Brabant. M&L Cahier 14, Brussel.
  • DOPERE F., MINNEN B., VAN DER EYCKEN B. & KLINCKAERT J. 2003: Brabantse bouwmeesters, Verhalen uit de late Middeleeuwen. Bouwen met ijzerzandsteen in de Demerstreek. Provincie Vlaams-Brabant, Leuven.
  • GERITS T.J. 1970: De kerktoren van Messelbroek. Het Oude Land van Aarschot, 5 (1): 17-21.
  • GULLENTOPS F. 1957. L'origine des collines du Hageland. Bulletin de la Société Belge de Géologie, de Paléontologie et d'Hydrologie (B.S.B.G.), 66: 81-85.
  • HOUTMEYERS S. 1999: Landbouwuitbatingen van de abdij van Averbode in haar onmiddellijke omgeving (16e-17e eeuw). KULeuven, Departement Geschiedenis. Licentiaatsverhandeling.
  • INTEGRAAL WATERBELEID DEMERBEKKEN 2009: Het bekkenbeheerplan van het Demerbekken, Integraal waterbeleid in de praktijk, 2008-2013. Secretariaat Demerbekken, Leuven.
  • KEMPENEERS P. 2009: Aarschot. Plaatsnamen en hun geschiedenis. Tienen, P. Kempeneers.
  • KEMPENEERS P. 2011: Langdorp. Plaatsnamen en hun geschiedenis. Tienen, P. Kempeneers.
  • KENNES H. & THOMAS H. 2011: Herinventarisatie bouwkundig erfgoed Demervallei, onuitgegeven documenten, Onroerend Erfgoed, Brussel.
  • KUYPERS J. 1952: Aan de Waterkant. De Sikkel, Antwerpen.
  • LAUREYS D. 1987: Het Elzenklooster te Zichem: een slotklooster van reguliere kanunnikessen van Sint-Augustinus (1660-1797). KULeuven, Departement Geschiedenis. Licentiaatsverhandeling.
  • LAUREYS L. 1999: De tramlijn Turnhout-Zichem. Heemkring Averbode, 25 (2): 11-16.
  • LAUREYS L. 2001: De Roeboshoeve. Heemkring Averbode, 27 (2): 15-16.
  • MARTENS L. & HERMY M. s.d.: Ontwerp van Ecosysteemvisie voor de Demervallei tussen Werchter en Diest (onderzoeksopdracht MINA/105/98/01). KULeuven, Laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap, 3 delen.
  • MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 2001: Nieuwe impulsen voor de landschapszorg. De landschapsatlas, baken voor een verruimd beleid, Brussel, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen.
  • Databank Landschapsatlas Vlaanderen [CD-rom uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen], Ankerplaats Demervallei tussen Aarschot en Zichem A20017, 2001.
  • MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP 2006: Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos, regio Hageland (Gewenste Ruimtelijke Structuur, juni 2006), Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel.
  • MINNEN B. 1993: Albums de Croÿ. Het hertogdom Aarschot onder Karel van Croÿ (1595-1612). Kadasters en gezichten. Brussel, Gemeentekrediet van België.
  • PEETER A. & PEETERS J. 1986: Testelt, een kijk op toen… Tessenderlo, Antiqua & Testelt, Ruil- en Hobbyclub.
  • REGIONAAL LANDSCHAP NOORD-HAGELAND VZW 2008: Het ABC van de Demervallei. Een loop door de geschiedenis. Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw., Aarschot.
  • RONSIJN W. 2007: De kadasterkaarten van Popp. Een sleutel tot uw lokale geschiedenis. Historische geografie van Aarschot, Asse, Halle en Tienen aan de hand van de kadasterkaarten van Popp. Liberaal Archief vzw i.o.v. de provincie Vlaams-Brabant, Leuven.
  • SCHROEVEN W. 1980: De Kronijk door Adrien Carpentier en Charles Millet van 1597 over Rillaar, Haterbeek en Ourodenberg in het Hertogdom Aarschot. Aarschotse Kring voor Heemkunde, Tielt.
  • SLABBAERT W., VERHAEGHE F., TYS D. 2008: Waterrijke gebieden in Vlaanderen: natuur op cultuurhistorische basis: van waterrijk over waterziek naar waterrijk. Ons Heem, 61(2): 73-82.
  • S.N. 2000: De buurtspoorwegen in de provincie Brabant (1885-1978). Gérard Blanchart & Cie., Brussel.
  • S.N. 2007: Markt Zichem. Onuitgegeven dossier, VZW Red de Maagdentoren, Zichem.
  • SMETS K. 2011: Demervallei tussen Aarschot en Diest. Actualisatie van de landschapsatlas, onuitgegeven werkdocument, VIOE, Brussel.
  • STENUIT J. 1963: Inventaris van de landschappen, deel II provincie Brabant. Bestuur van de Stedebouw en de Ruimtelijke Ordening, Brussel.
  • STOCKMANS F. 1948: Gisements de tourbe de la province de Brabant. Leur exploitation. Bulletin du Musée royal d’Histoire naturelle de Belgique, 24 (35).
  • VANDENBERGHE J. 1977: Geomorfologie van de Zuiderkempen. Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunst van België, Brussel.
  • VAN DE POEL B. 1943: Trois anciens méandres recoupés dans la vallée du Démer. Bulletin de la Société Belge de Géologie, de Paléontologie et d'Hydrologie (B.S.B.G.), 52 (1): 199-205.
  • VAN DE STAEY I. 2008: Het landschap van “de Witte”. Een overzicht van de erfgoedelementen in de streek Testelt – Averbode – Zichem – Scherpenheuvel. Inventarisatie, ontsluiting en beheer. Hogeschool Antwerpen, Masteropleiding Monumenten- en Landschapszorg. Masterthesis.
  • VAN ERMEN E. 1997: Het kaartboek van Averbode. 1650-1680. Cartografische Bronnen voor de geschiedenis van het Vlaamse Landschap. Algemeen Rijksarchief, Brussel.
  • VAN ERMEN E. 1998: De wandkaarten van het hertogdom Aarschot, 1759-1775. Cartografische Bronnen voor de geschiedenis van het Vlaamse Landschap. Algemeen Rijksarchief, Brussel.
  • VAN KEMPEN P. 2008: De zoektocht naar de verdwenen kerk van Weerde in de gemeente Aarschot. M&L, 27 (6): 6-22.
  • VERVLOESEM J. 1994: Geschiedenis van Messelbroek in beeld. J. Vervloesem, Messelbroek.
  • VLIEBERGH E. & ULENS R. 1921: Het Hageland. Zijne plattelandsche bevolking in de XIXe eeuw. Bijdrage tot de studie der economische en sociale geschiedenis. Académie royale de Belgique, Mémoires de la Classe des Lettres, 8, série 2, XIII (3).
  • WILLEMS A. 1954: Uit de geschiedenis van Testelt. Jacobs-Hennebel, Leuven.

 

  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier OB001494, Dorpskern Langdorp met de Sint-Pieterskerk en de pastorie (Deneef R., Paesmans G. & Wijnant J., 2002).
  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier OB000962, Dorpskern Testelt met de watermolen en voormalige pastorie (S.N. ,1981).
  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier OB001835, Primitieve parochie van Weerde (Van Den Hove P., 2009).
  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier OB001736, Sint-Michielskerk (Paesmans G., 2006).
  • Onroerend Erfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier OB001737, Voormalige pastorie met tuin van Messelbroek (Paesmans G., 2006).

 


Bron: Aanduidingsdossier ankerplaats 'Demervallei tussen Aarschot en Diest', definitieve aanduiding 4/02/2014. Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel
Auteurs: Smets, Koen; Van Ormelingen, Jan
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Relaties

  • Omvat
    19de-eeuwse verdedigingsgordel Diest

  • Omvat
    Afgesneden meanders langs de Demer tussen Aarschot en Diest

  • Omvat
    Spoorwegbedding lijn 30 Scherpenheuvel-Zichem

  • Is deel van
    Aarschot

  • Is deel van
    Averbode

  • Is deel van
    Diest

  • Is deel van
    Kaggevinne

  • Is deel van
    Langdorp

  • Is deel van
    Messelbroek

  • Is deel van
    Molenstede

  • Is deel van
    Rillaar

  • Is deel van
    Testelt

  • Is deel van
    Zichem


Waarnemingen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Demervallei tussen Aarschot en Diest [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135004 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.