omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Rijksweldadigheidskolonie Merksplas
Deze bescherming is geldig sinds
Het gedeeltelijk omgracht domein van de Rijksweldadigheidskolonie Merksplas, een uniek en intact voorbeeld van een ‘onvrije’ weldadigheidskolonie, wordt gekenmerkt door een compartimentenlandschap, een rastervormig drevenpatroon en een uitgestrekt karakteristiek gebouwenpatrimonium. Het landschap bestaat uit grote open stukken gras- en achterland afgewisseld met gesloten structuren van bossen en struwelen.
De Rijksweldadigheidskolonie Merksplas ligt in de Antwerpse Noorderkempen, ten westen van de dorpskern van Merksplas. Het gedeeltelijk omgracht domein is gelegen tussen de grens met Rijkevorsel (in het westen), de Steenweg op Hoogstraten (in het noorden), de dorpskern van Merksplas (in het oosten) en de grens met Beerse (in het zuiden). Het beschermde landschap heeft een oppervlakte van circa 404 hectare en wordt in oost-west richting doorsneden door de Steenweg Merksplas-Rijkevorsel.
De Rijksweldadigheidskolonie van Merksplas vertoont een gevarieerd landschap met grote open stukken gras- en akkerland die afwisselen met gesloten structuren van bossen en struwelen. Plaatselijk komen enkele vennen met relicten van heide en moeras voor. Het geheel wordt afgebakend door een ringgracht die enkel in het zuiden van het landschap verdwenen is. Het tracé van die voormalige ringgracht vormt de grens van de bescherming. De ringgracht van 8 tot 12 meter breed en 6,5 kilometer lang heeft op beide dijken een wandelpad en aan de oostzijde de zogenaamde ‘kom’, een verbreding van de gracht, destijds uitgebouwd tot openluchtzwemdok voor het personeel. In de zuidoosthoek van het gebied bevindt zich het voormalige Biesven met een kleine ringgracht rondom, gegraven voor de afwatering van dit laag gelegen gebied. In de zuidwestelijke punt van het landschap vormt de afbakening van het gebied voor verblijfsrecreatie de grens. Vier kleiputten ten noorden van de voormalige steenbakkerij herinneren aan de vroegere bestemming, andere inmiddels gedempte putten worden gebruikt als stortplaats of zijn ingericht als visvijver.
Het gehele landschap wordt bovendien doorkruist door een immens rastervormig dreven- of bomenrijenpatroon met in hoofdzaak een grazige bermvegetatie eronder. De aanwezige sloten volgen dit rastervormig patroon.
Het tertiair bestaat uit (half) grof, grijs, kwartsrijk en glimmerhoudend zand met regelmatig dunne klei-intercalaties, schelpfragmenten, gerold hout, veen en (sideriet)keitjes. Dit zand behoort tot de Formatie van Merksplas (plioceen). De ondergrond is gevormd uit Kempense klei uit het onder-pleistoceen. Die neogene formatie wordt aangetroffen op een diepte van minder dan 125 centimeter. In het jong-pleistoceen werd de Kempense klei bedekt met een laag leemhoudend zand van wisselende dikte, die in een recentere periode plaatselijk overdekt werd met zandig materiaal van lokale herkomst. De verspreiding van de recente zandige afzettingen hangt nauw samen met het bestaan van oude of huidige valleien. De uitstuivingen zijn waarschijnlijk periodiek gebeurd en konden niet gedateerd worden. Het zandig materiaal vormde duinen die door erosie min of meer genivelleerd werden. In de laatste eeuwen grepen in de oude duingebieden verstuivingen plaats ten gevolge van de ontbossingen. Hierdoor ontstonden de huidige landduinen.
De bodem van dit gebied bestaat nagenoeg geheel uit zandgronden, gaande van matig droge tot natte zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont (bodemtypes Zcg, Zdg en Zeg) en met op de meeste plaatsen een dikke humeuze bovengrond. Ten noorden van de kleiontginningen is er één plaats met matig natte gronden op zand (bodemtype Zdp) (met sterke antropogene invloed). Plaatselijk komen kleinere oppervlakten matig natte en natte gronden op lemig zand voor (bodemtype Sdp). Deze gronden met een dikke humeuze bovengrond hebben een sterke antropogene invloed ondergaan. Er is ook één kleine locatie van natte lemig-zandgrond met duidelijke humus of/en ijzer B horizont (bodemtype Seg3). De groeven zijn hier de plaatsen waar klei werd ontgonnen.
Fytogeografisch ligt de Rijksweldadigheidskolonie in het Kempens district. Het landschap bestaat uit een afwisseling van grote open stukken gras- en achterland en gesloten structuren van bossen en struwelen. De bossen zijn in hoofdzaak zeer arm, zuur eikenbos, met mesotroof tot eutroof wilgenstruweel. Plaatselijk komen ook mesofiele bossen met opslag voor. Slechts sporadisch blijven nog enkele heide- en venrelicten over.
Volgens de kartering van de Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) zijn de bossen in het gebied overwegend eiken-berkenbos, met plaatselijk nitrofiel alluviaal elzenbos. Er komen ook enkele populierenaanplanten op vochtige plaatsen voor. In het zuidoostelijk en zuidwestelijk deel van het landschap bevinden zich oudere naaldhoutaanplanten met ondergroei van hogere struiken of met ondergroei van grassen en kruiden en gesloten naaldhoutaanplanten. De landbouwgronden zijn door russen gedomineerd grasland met boom- of struikopslag en verruigd grasland. De bomenrijen en enkele of dubbele dreven - bijvoorbeeld de twee monumentale noord-zuid gerichte hoofddreven met een dubbele bomenrij aan weerszijden - bestaan hoofdzakelijk uit zomereik, maar ook Amerikaanse eik en beuk. De Biologische Waarderingskaart duidt het gebied aan als waardevol voor fauna.
De omgeving van de Rijksweldadigheidskolonie van Merksplas is zeer rijk aan prehistorisch materiaal. Binnen de afbakening van het beschermde landschap zijn nog geen sites gekend, wel op de rand ervan en in de onmiddellijke omgeving wat doet vermoeden dat er nog veel archeologisch potentieel is.
De kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) toont dat het gebied voor de stichting van de kolonie deel uitmaakte van het heidegebied aangeduid als de ”Bolksche Heyde”. Het paalde aan het landbouwgebied ten westen van de dorpskern van Merksplas. In dit deel van de heide kwamen veel vennen voor zoals het “Witte Goor” en het “Klyn Witte Goor” voor, wat wijst op turfontginningen.
De Rijksweldadigheidskolonies vinden hun oorsprong in het Frans regime. Toen werd de plicht voor de Staat voor de tussenkomst in de hulpverlening bij de armoede en voor het oprichten van weldadigheidskolonies afgekondigd. In 1808 creëerde de Maatschappij voor Weldadigheid een landbouwkolonie in het Nederlandse Veenhuizen, onder bescherming van Koning Willem I. Dit initiatief kreeg snel navolging in de Zuidelijke Provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden. Dit was de aanzet voor de oprichting van de Rijksweldadigheidskolonie van Merksplas.
De Maatschappij voor Weldadigheid voor de Zuidelijke Nederlanden werd gesticht op 3 januari 1822 met als drie doelstellingen: de behoeftige medeburgers ondersteunen en van deze behoeftigen welstellende burgers maken; braakliggende gronden ontginnen en ze aldus een meerwaarde geven en aan de Staat de gelegenheid geven besparingen te doen op de sommen die aan weldadigheidsinstellingen diende gegeven te worden. Een Weldadigheidscommissie beheerde de belangen van de verschillende koloniën. Een bestendige Commissie vertegenwoordigde haar wanneer zij niet zetelde en vormde in feite de directie.
De heidegronden tussen Wortel en Merksplas werden het meest geschikt bevonden voor het oprichten van een kolonie. Zij hadden namelijk de beste aankoopmogelijkheden en het Bedelaarsgesticht van Hoogstraten was in de onmiddellijke nabijheid gelegen, waardoor over voldoende goedkope arbeidskrachten kon beschikt worden voor de eerste werken. Bijkomende elementen waren het vlakke reliëf van het terrein en de aanwezigheid van klei voor het vervaardigen van baksteen en van de nodige brandstoffen. De naburige rivier De Mark zou bovendien gemakkelijk aangepast kunnen worden om producten voor verkoop naar Hoogstraten te vervoeren.
De Maatschappij zorgde naast de oprichting van een vrije kolonie in Wortel ook voor een bedelaarshuis te Merksplas. Hiervoor werden de gronden in 1823 opgekocht. Het complex van 4 vleugels met een binnenplaats, dat ateliers en een school bevatte, werd voltooid in 1825 en bood al snel onderdak aan om en bij de 600 bedelaars (zowel mannen als vrouwen). Aangezien de bevolking van het bewaringshuis nogal gemengd was, werd op 1 december 1825 een detachement soldaten ter beschikking van de bestuurder gesteld. Zij moesten opstanden en vluchten voorkomen.
Zoals ook in Wortel waren er steeds ernstige financiële problemen voor het project. Vanaf 1830 werd het zelfs een langzame doodstrijd. Merksplas kreeg slechts zeer beperkte middelen en mocht geen heraanpassingsmilieu meer zijn. Na een aantal reddingsplannen die op niets uitliepen, kwam het door de schuldeisers tot een verplichte verkoop van het gebied. Het gesticht van Merksplas werd op 21 oktober 1841 ontruimd. Het was Prins Frederik der Nederlanden, de voornaamste schuldvorderaar, die het geheel in 1846 aankocht voor 400 000 frank. De kolonies van Wortel en Merksplas hielden op te bestaan.
Op basis van de kaart van Vandermaelen (1846-1854) kan het landschapsbeeld ontstaan door de inrichting van de kolonie van Merksplas ingeschat worden. De kolonie wordt aangeduid als “Colonie pour la repression de la Mendicité” (Kolonie voor de Beteugeling van Bedelarij). Centraal in het gebied werd het bewaringshuis opgericht, met errond vier gebouwen (aan elke hoek). De rechthoekige aanleg met dito binnenplein werd gedeeld door een centrale, axiale tuin met waterput tussen het mannen- en vrouwenkwartier en omgeven door vier vleugels van één bouwlaag. In het midden van de oost- en westvleugel staan, in dezelfde as, twee hoofdgebouwen van twee bouwlagen onder schilddak. In de vleugels wisselen slaapzalen af met kamers voor de bewakers; in de brede rechthoekige uitbouwen aan de binnenplaatszijde (enkel ten noorden en ten zuiden) zijn keukens ingericht aan weerszijden van een cisterne; de kleine rechthoekige uitbouwen aan de veldzijde herbergen gekoppelde toiletten. De hoofdgebouwen bevatten verblijven voor het personeel (van directeur tot kleermaker), magazijnen, diverse ateliers, de ziekenzaal, een apotheek, een school en een huiskapel. Her en der in het gebied zijn nog andere gebouwen opgericht. Van noord naar zuid zijn twee parallelle, driedubbele wegen aangelegd. Door een regelmatig aantal parallelle en dwarsende wegen werd een rastervormig wegenpatroon gevormd. Enkel het zuidelijk deel, ten zuiden van de verbindingsweg Merksplas-Rijkevorsel, is op de hoofdwegen na nagenoeg niet ingericht. Hier is de heide blijven bestaan waarin een aantal vennen voorkomen zoals het “Bies Ven”, het “Krolle Ven”, het “Zwaentjens Ven” en het “Berkedonck Ven”. In het noorden bevindt zich een klein naaldhoutbos, evenals een klein moerassig gebied aan het “Veldenberg Ven”. Centraal in het gebied komt een kerkhof voor, ten noorden aan een dwarsende weg.
De kolonie bleef verlaten tot 1870. In de gebouwen huisden nog slechts enkele tolbeambten. Van dit eerste complex bleven vrijwel geen gebouwen bewaard: enkel de plaats en de schaal van het huidige poortgebouw - een volume van twee bouwlagen met risaliet onder schilddak - herinnert aan de beginfase.
De wet van 6 maart 1866 op de beteugeling der bedelarij en landloperij zou zowel Wortel als Merksplas nieuw leven inblazen. Landlopers konden voor een bepaalde periode ter beschikking gesteld worden van de regering. Hiervoor moesten gepaste inrichtingen opgericht worden om voor de werkbekwamen een soort verbanningsoord te vinden waar hen landarbeid kon verschaft worden. De inrichting van Hoogstraten was veel te klein zodat uiteindelijk aan Wortel en Merksplas gedacht werd.
Door een wet van 28 maart 1870 konden beide kolonies aangeschaft worden en kreeg men financiële middelen om de bestaande lokalen in te richten. Het geheel werd aangekocht op 20 december 1870. In 1871 begonnen de aanpassingswerken onder leiding van de bestuurder van Hoogstraten die met het beheer van de twee instellingen gelast was geworden. Als benaming werd ‘Weldadigheidslandbouwkolonie’ gekozen. Er werden in de volgende jaren meerdere nieuwe gebouwen opgericht: in 1876 een infirmerie, in 1879 twee slaaplokalen, in 1886 een herbergingscentrum en in 1887 een celgevangenis. Ook de boerderij is reeds te zien op de kaart van het Institut Cartographique Militaire van 1895.
De wet van 1891 over landlopers en bedelaars zou het toenemend belang van Merksplas bevestigen. In die wet werd bepaald dat het regime van toevluchtshuizen zoveel mogelijk dit van de weldadigheidgestichten zou benaderen, terwijl de leefregel van de kolonies in zeker opzichte een repressief karakter zou hebben, vergelijkbaar met de penitentiaire instellingen. Hoogstraten werd aangeduid als toevluchtshuis, Merksplas als bewaarhuis voor bedelaars en landlopers. Hun aantal steeg dan ook voortdurend, van 800 in 1879 tot 5291 in 1911. Deze evolutie ging dan ook gepaard met intense bouwactiviteiten. Het planmatig opzet bestond uit het centraliseren van de hoofdgebouwen, symmetrisch opgesteld aan een oost-west georiënteerde aslijn met knotlindendreef; de strafinrichting en de kapel met daartussen vier vrijstaande slaappaviljoenen kwamen aan het uiteinde te liggen. De landarbeid vergde de oprichting van de ‘grote hoeve’: dit gebouwencomplex kreeg eveneens een axiale schikking rondom een weids binnenplein. Om al de nodige bakstenen voor deze grootse bouwcampagne te kunnen leveren, werd op het domein een eigen productie opgestart geconcentreerd in het oosten, ten noorden van de weg naar Rijkevorsel.
In 1895 werd een school voor volwassen gedetineerden geopend. Er waren tevens een kerk en een school met voorzieningen voor de kinderen van het personeel opgericht. Langsheen de weg naar Rijkevorsel stonden de woningen van de personeelsleden. De kerk, met een zeldzaam stalen gebinte als dakondersteuning, werd in 1899 ingewijd onder het patroonschap van Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart.
Ondanks de aanwezigheid van een militaire compagnie uit het Antwerps garnizoen, belast met de bewaking van landbouwkolonies, waren er zeer talrijke ontvluchtingen. Om die reden werd in 1893 begonnen met het graven van een ringgracht. De bedoeling was een bevaarbaar kanaal te graven dat niet alleen als beveiliging van de bevolking diende, maar ook in verbinding zou staan met het zuidelijk gelegen kanaal naar Turnhout zodat op de kolonie zelfs kon gelost en geladen worden. Het ontwerp was afkomstig van het bestuur van Bruggen en Wegen. Die aansluiting is echter nooit uitgevoerd. Een smalspoorverbinding tussen het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten en de kolonie bracht uit de stad grondstoffen - onder meer steenkool en mest - aan en verving hiermee de oorspronkelijke ossenkarren. De buurtspoorweg op het baanvak Hoogstraten-Merksplas, geopend op 1 oktober 1901, hield te Merksplas-kolonie op diverse plaatsen halte.
Op de eerste uitgave van de kaart van het Institut Cartographique Militaire (1895) is te zien dat de ringvaart afgewerkt is. Het noordelijk deel van het gebied is geheel bebost met naaldhout. Het drevenstelsel is uitgebreid tot een rastervormig geheel. Langs een deel van de wegen zijn bomen geplant wat de aanzet vormt tot het huidige drevenpatroon. De landbouwpercelen zijn opgedeeld in kleinere rechthoekige blokken gescheiden door houtkanten en bomenrijen. Het Biesven is ontwaterd (aanleg van centrale en omringende gracht) en omgezet in grasland. Enkel in de zuidwestelijke punt van het gebied is de heide met de vennen bewaard gebleven. De rest is omgezet in akkerland. In het gebied komen er ook kleinere delen bos voor, zowel loofhout als naaldhout. In het noordelijk, het centraal westelijk deel en de zuidwestpunt van het gebied vormen de naaldhoutaanplanten grotere gehelen. Er komen ook boomgaarden voor. Een steenbakkerij is opgericht en ten noorden en ten zuiden ervan werd begonnen met graven. Ten westen van het bewaringshuis zijn nieuwe blokken opgericht, evenals een boerderij (even ten noorden hiervan) en meerdere personeelswoningen (tegen de weg naar Rijkevorsel aan). Ten zuiden van de weg naar Rijkevorsel is eveneens een boerderij gebouwd.
Op de tweede uitgave van het Institut Cartographique Militaire (1923) is te zien dat het zuidelijk deel van de ringgracht verdwenen is. Verder is er weinig veranderd. In het noordelijk en zuidwestelijk gedeelte zijn delen naaldhoutbos terug omgezet in landbouwgrond. Tussen de akkergronden zijn nog meer systematisch bomenrijen en houtkanten aangeplant. Ook het drevenstelsel is verder uitgebreid tot ongeveer de huidige proporties. De personeelswoningen in de zone ten noorden van de weg naar Rijkevorsel zijn nog uitgebreid en langsheen de zuidelijk kant van die weg in het oostelijk deel van het gebied zijn er ook verschenen. Een kerk en meerdere bedrijfsgebouwen werden opgericht.
De landarbeid bleef onvoldoende als bezigheid in het depot. Om die reden verscheen vanaf 1880 ook nijverheid in het gebied. Firma's uit Brussel, Turnhout, Hoogstraten en zelfs Breda richtten er werkplaatsen in. In 1907 zijn het er elf en in 1910 reeds vijftien. Ook de administratie richtte nieuwe werkplaatsen in, zoals een steenbakkerij, een leerlooierij, een betonbewerking, een meubelfabricatie, een kleermakerij en een weverij. Eind 1910 waren de kolonisten als volgt tewerkgesteld: 941 in economische dienst, 1244 voor de landbouwexploitatie en 2034 in de nijverheidsinstelling, 399 personen waren werkloos. Die nijverheid concentreerde zich in het oostelijk deel van het gebied ten noorden van de weg naar Rijkevorsel. De steenbakkerij wordt reeds expliciet vermeld op de eerste uitgave van de kaart van het Institut Cartographique Militaire (1895).
Tijdens de Eerste Wereldoorlog fungeerde de kolonie aanvankelijk als opvangcentrum voor vluchtelingen, later als tehuis voor zieken en krankzinnigen. Omstreeks 1918, bij de uitbraak van de Spaanse griep, werd de bestaande begraafplaats uitgebreid aan de overzijde van de weg. Gedurende de Tweede Wereldoorlog diende Merksplas, toen onder het beheer van een Duitse directeur, als wachtzaal voor veroordeelden wegens verzetsactiviteiten. Na de bevrijding werd de kolonie achtereenvolgens gebruikt door de Engelsen als strafkamp, de Witte Brigade en nadien opnieuw als strafinrichting voor collaborateurs. Op diverse plaatsen raakten de gebouwen beschadigd ten gevolge van bombardementen, onder meer de personeelswoningen (Kweekstraat). Vanaf 1947 verwierven de gebouwen terug hun vooroorlogse functie. In 1955 werden Merksplas en Wortel twee onafhankelijke instellingen; Merksplas evolueerde geleidelijk naar een zuivere strafinrichting.
Op de recentere topografische kaart (1969) is te zien dat zeker de steenbakkerij diepe sporen in het landschap nagelaten heeft onder de vorm van kleiputten en uitgesproken reliëfwijzigingen. Even te noorden van de gevangenisgebouwen is één van die putten in gebruik genomen als stortplaats voor inert materiaal. Verder zijn er slechts zeer beperkte wijzigingen uitgevoerd. De voornaamste is het verdwijnen van de bomenrijen en houtkanten tussen de percelen in de landbouwblokken. In verhouding is er ook meer grasland aangelegd. De drevenstructuur is daarentegen ongewijzigd gebleven. Centraal in het gebied staan de kerk en de gebouwen van de strafinrichting en de boerderij. Langsheen de Steenweg op Rijkevorsel komen een aantal ‘verkavelingen’ met personeelwoningen met bijhorende tuin voor. In het gebied zijn nog andere gebouwcomplexen aanwezig en komen er een aantal landschappelijke ingrepen voor die een gevolg zijn van de voortdurende wijzigingen en uitbreidingen in het beleid en het beheer in de Weldadigheidskolonie. De industriële terreinen en de recreatie-infrastructuur voor het personeel en familie beslaat eveneens een aanzienlijke ruimte. Ten zuiden van de Steenweg op Rijkevorsel, in het zuidoostelijk deel van het beschermde gebied, is een bomen- en struikenplantage ingericht, ook in het voormalige Biesven waarvan de randgracht nog grotendeels bestaat. Aan de Steenweg op Wortel, in het noordelijk deel van het beschermde gebied, bevindt zich het kerkhof.
De afschaffing van de wet op de landloperij in 1993 betekende het einde voor de kolonies van Wortel en Merksplas: diverse activiteiten vielen weg en meerdere gebouwen verloren hun functie.
Het gebouwencomplex illustreert het toenmalig eclectisme in de baksteenarchitectuur. Centraal aan de oost-west gerichte aslijn met knotlindendreef liggen de symmetrisch opgestelde hoofdgebouwen als de strafinrichting, het opvangcentrum voor illegalen en de kapel; ten noordwesten hiervan bevindt zich de site van de grote hoeve, ten noordoosten hiervan diverse complexen van bedrijfsgebouwen en -terreinen waaronder zowel werkplaatsen en het zogenaamde middenmagazijn als recentere weinig noemenswaardige bouwsels ter hoogte van de voormalige steenbakkerij. Met uitzondering van een kleine woningengroep middenin deze bedrijfszone (Zoete Inval), zijn de personeelswoningen uit het vierde kwart van de 19de eeuw en het tweede kwart van de 20ste eeuw voornamelijk geconcentreerd aan of in de nabije omgeving van de Steenweg op Rijkevorsel: diverse verkavelingen van bewakerswoningen wisselen af met de meer sporadisch verspreide woningen van het hoger personeel. Noordwaarts aan de Steenweg op Wortel (linkerzijde) ligt de begraafplaats.
Het merendeel van het huidige uitgestrekte gebouwencomplex werd opgetrokken tijdens de grootste bouwcampagne van circa 1880 tot circa 1900. Het bedelaarsgesticht zelf werd verbouwd en aangepast in een eigentijdse bouwstijl: het oorspronkelijk concept met binnenplein omzoomd door vleugels bleef bewaard en de krachtlijnen van het huidige complex kwamen tot stand. Omstreeks 1882 werd de westvleugel over de gehele lengte verbreed. In het verlengde van voornoemde aslijn werd circa 1885 het hospitaal gebouwd. Haaks op de zuidvleugel werd de celgevangenis ingeplant. Aan de noordzijde werd een tweede smalle binnenkoer aangelegd. In dezelfde periode werden ook bijkomende gebouwen opgericht: circa 1882 vond de bouw van de twee westelijke slaappaviljoenen plaats; circa 1891 de bouw van de school en de ‘kleine hoeve’. Omstreeks 1893 werd het hoevecomplex in westelijke richting uitgebreid met de aardappelkelders en bijhorende stallingen. Rond 1897 werden de kapel met latere afwerkingsfasen gebouwd en het klooster (Zusters van VII Weeën), dat via een gang in verbinding stond met het hospitaal. Zowel ten noorden als ten zuiden van de Steenweg op Rijkevorsel verschenen de eerste personeelswoningen: de oudste, uit de jaren 80 van de 19de eeuw, zijn de bewakerswoningen van het bouwblok Kapelstraat/Steenweg op Rijkevorsel/Kweekstraat en de drie directeurswoningen ten oosten hiervan. Kort daarna, in de loop van de jaren 90 van de 19de eeuw, volgden de bewakerswoningen van de Dammekensstraat en een aantal aan de Steenweg op Rijkevorsel.
Rond 1900 werd het bedelaarsgesticht opnieuw verbouwd en uitgebreid. In deze periode nemen vooral de woningen voor het hoger personeel toe. De laatste noemenswaardige uitbreidingsfase van het gebouwenbestand gaat terug tot het tweede kwart van de 20ste eeuw. Vanaf 1955 werden ingrijpende moderniserende verbouwings- en aanpassingswerken aan de hoofdgebouwen uitgevoerd. Na 1993 werden de slaappaviljoenen aangepast en gemoderniseerd tot een gesloten opvangcentrum.
Auteurs: Plomteux, Greet; Verdurmen, Inge; Cox, Lise; De Borgher, Marc
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Omvat
Merksplas Kolonie
Is deel van
Beerse
Is deel van
Merksplas
Is deel van
Rijkevorsel
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Rijksweldadigheidskolonie Merksplas en omgeving [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135010 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.