Het landschap ‘Zammels Broek en Trichelbroek’ is gelegen op grondgebied van de gemeenten Geel en Laakdal in de vallei van de Grote Nete en omgeven door de gehuchten Zammel, Oosterlo, Varendonk en Veerle. Het wordt begrensd door de Sint-Gebernusstraat en de Kalvariebergstraat in het noorden, de Eindhoutseweg in het noordoosten, alsook samen met de Oude Veerlebaan in het oosten, de Hulstsestraat in het zuiden en de Grotesteenweg in het westen. Dit gebied is een mooi gesloten valleilandschap, bepaald door de sterk meanderende loop van de Grote Nete in het noorden en de Laak in het zuiden. In de Laakvallei zijn enkele natuurgebieden zoals het Trichelbroek en De Roost. Het noordelijk gebied langs de Nete en nabij Zammel staat bekend als het Zammelsbroek en is beschermd als landschap (MB 16-7-1991).
Dit gebied omvat talrijke relicten van het oorspronkelijk alluviaal landschap, zoals het er eeuwen lang uitzag. De aanwezigheid van een aantal oudere hoeves, waardevol klein bouwkundig erfgoed onder de vorm van een historisch waardevolle kapel en een calvarie, en talrijke kleine landschapselementen vervolledigen het landelijk karakter van dit gebied.
De Netevallei in het noorden ligt op een hoogte van ongeveer 14-16 meter +TAW. De Laakvallei heeft ongeveer dezelfde hoogte en bestaat in het zuiden uit twee waterlopen, de Grote en Kleine Laak die van het oosten naar het westen stromen. De Kleine Laak stroomt bij Trichelbroek in de Grote Laak, de oriëntatie van de beek is dan zuid-noord gericht. In het westen, bij de Zammelsebrug, vloeit de Grote Laak samen met de Grote Nete. De valleien worden begrensd door landduinen. Zo ligt het gehucht en de lintbebouwing bij Zammel bijvoorbeeld op een duinrug. Ook Veerle, gelegen ten zuiden van het gebied, ligt op een rug. In het gebied zelf komen ook duinen voor, deze liggen tussen de beken in. De duinen hebben een hoogte van ongeveer 20 à 22 meter +TAW.
Het tertiair wordt gevormd door de Formatie van Diest (mioceen, 23,8 tot 5,3 miljoen jaar geleden). Het tertiair dagzoomt nergens en is meestal gesoliflueerd, met bijmenging van jonger materiaal. Tijdens het pleistoceen (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden) werd het tertiair substraat bedekt met eolisch aangevoerd zand, lemig zand en (licht) zandleem. Het pleistoceen materiaal werd door erosie aangetast en gedeeltelijk verplaatst naar de valleien. Het uitzicht van de vallei werd voornamelijk gevormd tijdens het weichseliaan (115 000 tot 10 000 jaar geleden). Tijdens warme en droge perioden ontwikkelde zich daarop een bos, dat als gevolg van de stijging van het zeewaterpeil en de afkoeling van het klimaat vernietigd werd. De wortels en de stambases van de bomen werden begraven onder solifluctielagen van zandig, lemig of kleiig materiaal. Verstuiving van het zandig materiaal afkomstig uit de valleien was vrij algemeen en aanzienlijke oppervlakten werden bedekt met stuifzand. Ten gevolge van de ontbossing in jongere perioden grepen verstuivingen plaats die de landduinen deden ontstaan. Zo ontstond tijdens het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) de scherpe overgang van de duinformatie, gekend als de Kalvarieberg ten oosten van Zammel, door verstuiving van dekzanden. In de valleien werd alluviaal materiaal afgezet. Gedurende het atlanticum (8000 tot 5000 jaar geleden) kon veen zich in de lager gelegen valleikommen ontwikkelen en werd lokaal op de Formatie van Diest ook alluviaal ijzeroer gevormd. Door menselijke tussenkomst en gedeeltelijk op natuurlijke wijze werden sommige van de boreale (9000 tot 8000 jaar geleden) duinen gedeeltelijk genivelleerd.
In de Netevallei als in de Laakvallei komen veenbodems voor. Voor het grootste deel zijn ze afgedekt door ander materiaal zoals zandleem in de Netevallei en klei in de Laakvallei. Op de duinen buiten de vallei komen plaggenbodems voor, voornamelijk gevormd door droge en matig natte zandbodems met diepe antropogene humus A horizont. Deze bodems wijzen op eeuwenoud landgebruik als akkers. Plaatselijk, vooral op de overgang tussen vallei en duinen, komen ook overwegend (matig) natte (post)podzolbodems voor.
Dergelijke gevarieerde landschappen vormden veelal in het verleden ook aantrekking op mensen om zich te vestigen. Zo werden in het noorden van het Zammelsbroek bijvoorbeeld de oudste bewoningssporen van Geel aangetroffen, daterend uit de middenijzertijd (600 tot 450 v.Chr.) of late ijzertijd (450 tot 57 v.Chr.) .
Het gebied hoorde later (deels) toe aan het Land van Geel, waar Zammel, Eindhout, en Veerle toe behoorden. De eerste geschreven bronnen over het land van Geel dateren uit de 12de eeuw. Centraal in het gebied ligt de Blaardonkhoeve, een voormalige nederzetting van de abdij van Averbode met een eerste vermelding in 1265.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) betrof het noordelijke gedeelte of het Zammels Broek moerassige weiden; het zuidelijke gedeelte of Trichelbroek werd gekenmerkt door een afwisseling van akkers en weilanden, omgeven door hagen. Buiten de valleien gaat dit weiland sneller over in akkers met hagen omgeven, duinen en heide. De bewoning was noch beperkt en concentreerde zich buiten het gebied in Oosterlo, Zammel, Eindhout en Veerle. Nabij de Kalvarieberg is een galg en wip weergegeven op de Ferrariskaart. Nabij staat de Sint-Diphnakapel met lindeboom. De kapel werd gebouwd bij een waterput met miraculeus en geneeskrachtig water. De lindeboom zou geplant zijn in 1627, maar vermoedelijk is de huidige boom gezien zijn beperkte omvang een opvolger van die uit 1627.
Midden in het gebied lag (en ligt) het gehucht Trichelhoek. Centraal in het gehucht staat de Sint-Bavokapel of kapel van Trichelhoek, ingeplant op een verhevendheid en omgeven door lindebomen en met een waterput. Trichelhoek is volgens sommige bronnen de oudste woonkern van Eindhout. De kapel werd voor de eerste maal vermeld begin 16de eeuw en staat ook op de Ferrariskaart weergegeven. Nabij staat op een kruispunt naar een hoeve een arduinen pijler met het jaartal 1617 erop. Ook de watermolen in Oosterloo staat op de Ferrariskaart weergegeven. Deze watermolen werd reeds vermeld in 1428, als een van de drie banmolens van de heren van Geel. De huidige molen werd later in steen opgetrokken.
Bijna 100 jaar later bij Vandermaelen (1854) wordt nagenoeg het hele Zammels Broek voorgesteld als vochtige weilanden, hier en daar onderbroken door heide. De duinen (zandverstuivingen) in de omgeving van de Diphnakapel staan hier ook op weergegeven. Het Trichelbroek betreft op dat moment nog steeds een afwisseling van akker- en weiland, rijk aan houtkanten en hagen. Buiten de valleien overheerst akkerteelt. Het huidige wegenpatroon ter hoogte van de Sint- Bavokapel is nog herkenbaar in vergelijking met wat we op deze historische kaart terugvinden.
De kaart van het Institut Cartographique Militaire (circa 1909, uitgegeven in 1925) toont dat het landschap, op de aanleg van enkele wegen en vijvers of ‘sprietputten’ nagenoeg ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de Ferrariskaart. De perceelstructuur met langgerekte percelen omgeven door houtkanten en hagen langs de Nete bleef grotendeels bewaard. De alluviale gronden langs de Grote Nete werden van oudsher gebruikt als graasweiden voor het vee en als hooiland in de zomer. Tot het begin van de 20ste eeuw was het van half mei tot half oogst verboden het broek te betreden. Nadien werd het hooi publiek verkocht. Tot het begin van de 20ste eeuw en plaatselijke tot rond de Tweede Wereldoorlog werd er ook ijzererts (“spriet”) ontgonnen ten behoeve van glasfabrieken en smelterijen. Met een schuit werd het eerst naar het centrum van Oosterlo gebracht, vanwaar het met de tram werd weggevoerd. Enkele putten, zogenaamde moerkuilen, getuigen nog van deze ijzerertsontginningen.
Als gevolg van de in 1863-1865 uitgevoerde verbeteringswerken ter verbreding, rechttrekking en verdieping van de Grote Nete werden enkele meanders rechtgetrokken. Deze meanders zijn nog zichtbaar in het landschap, maar vaak erg verland.
De structuur van het gebied en het landgebruik is door de eeuwen heen weinig veranderd. Er zijn veel relicten van het historische landschap zichtbaar in het huidige gebied. In de laatste circa 20 jaar trad er wel geleidelijk aan verruiging op, vooral in de hooilanden. Op veel plaatsen bleven de weilanden wel bewaard en zijn ze in landbouwgebruik of worden ze gebruikt voor hobbyvee. Andere percelen veranderden in ruigte of bos waardoor het gebied verdichtte.
Dankzij de stabiliteit in structuur en gebruik, vertegenwoordigt dit gebied een belangrijke natuurwetenschappelijke waarde. Deze uit zich ondermeer in de aanwezigheid van hooilanden in hun verschillende successiestadia, alsook in de diversiteit in het landschap als geheel. De reliëfrijke structuur door het voorkomen van Boreaal duin en lager gelegen alluviale vlakten en de afwisseling in vochtigheidsgraad van de bodem heeft een positief effect op de vegetatie. Met een afwisseling van hooiland, rietland, vennen, bos, struwelen en agrarisch gebied met heggen, bomenrijen en grachten verkrijgen we een complex, rijk aan flora en fauna. Een dijkverhoging langsheen de Grote Nete doorbrak de eeuwenoude interactie van de rivier met haar omgeving en belemmert nu het zicht. Desalniettemin is het landschap, gevormd door het Zammelsbroek en Trichelbroek esthetisch waardevol. De afwisseling in structuur, de dominerende rol van de sterk meanderende waterlopen en de kleinschalige landbouwzones met tal van landschapselementen spelen hierin een belangrijke rol.
Op de Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) is te zien dat de beekvalleien voor natuur het meest waardevol zijn. Zij vermeldt als biologisch zeer waardevol (voornamelijk) vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem, nitrofiel alluviaal elzenbos, eutroof water, rietvegetatie, elzenbroek, dotterbloemgrasland, vochtig en licht bemest grasland (dotterbloemhooiland), populierenaanplanten, verruigd grasland en natte ruigte met moerasspirea.
De diversiteit aan vegetatietypes maakt dit gebied zeer aantrekkelijk voor talrijke vogelsoorten. Bij inventarisaties in de jaren 1970 werden broedgevallen van buizerd, bosuil, kleine karekiet, ijsvogel, snor, steenuil, sprinkhaanrietzanger, waterral, wulp en woudaapje vastgesteld. De dodaars, havik, kerkuil, gele kwikstaart, kuifeend, roerdomp, slobeend, roodborsttapuit, tafeleend, winter- en zomertaling broeden onregelmatig in dit gebied. De bonte vliegenvanger, groenpootruiter, boomvalk, krakeend, smelleken, oeverloper, visarend en sperwer zijn regelmatige doortrekkers. Onregelmatige gasten als de bastaardarend, grutto, boomleeuwerik, knobbelzwaan, kwak, kraanvogel, ooievaar, rietgans, purperreiger, rode wouw, witoogeend, wespendief en zwarte ruiter werden slechts sporadisch waargenomen.
In het gebied komen volgende zoogdieren voor: egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, gewone grootoorvleermuis, dwergvleermuis, konijn, haas, eekhoorn, rosse woelmuis, woelrat, muskusrat, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, huismuis, zwarte rat, bruine rat, vos, hermelijn, wezel, bunzing, otter en ree.
Auteurs: de Haan, Aukje; Van Olmen, Mira; De Borgher, Marc; Meesters, Ludo; De Clippel, Jean-Yves
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: de Haan A. & Van Olmen M. & De Borgher M. & Meesters L. & De Clippel J. 2019: Zammelsbroek en Trichelbroek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298893 (geraadpleegd op ).
Het laagveengebied Zammelsbroek te Geel en Laakdal wordt gedomineerd door de sterk meanderende loop van de Grote Nete en het omgevende gesloten valleilandschap. De grote plassen vormen relicten van de ijzerertsontginningen.
Het Zammelsbroek bevindt zich in de vallei van de Grote Nete en omvat het gedeelte tussen de Zammelsebrug op de rijksweg Geel - Diest en de baan Oosterlo - Eindhout. Het gebied ligt nagenoeg volledig in de gemeente Geel. Enkel het zuidwestelijk deel bevindt zich op het grondgebied van Varendonk (deelgemeente van Geel). Het Zammelsbroek wordt begrensd door lintbebebouwing langs de weg Zammel (Geel) - Oosterlo (Geel) in het noorden, de baan Oosterlo (Geel) - Eindhout (Laakdal) in het oosten, de gemeentegrens met Varendonk en Eindhout in het zuiden en de rijksweg Geel - Diest in het westen.
Het centrale deel van dit gebied, gevormd door de vallei van de Grote Nete (alluvium), ligt op een gemiddelde hoogte van 14 meter +TAW. Het Zammelsbroek wordt begrensd door duinruggen in het noorden en het zuidoosten (Trichelhoek). Het noordelijk gelegen duincomplex bevindt zich op 20 à 22 meter +TAW. In het westen, bij de Zammelsebrug, vloeit de Grote Laak samen met de Grote Nete. In het oosten, in Oosterlo, werd één van de twee Nete-armen afgesloten, waardoor de dode Nete-arm ontstond. Het zuidelijk deel ontwatert via de Hoefkensloop naar de Grote Laak en via de Trichelbeek naar de Grote Nete.
Het tertiair wordt gevormd door de Formatie van Diest (mioceen, 23,8 tot 5,3 miljoen jaar geleden). Het tertiair dagzoomt nergens en is meestal gesoliflueerd, met bijmenging van jonger materiaal. Tijdens het pleistoceen (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden) werd het tertiair substraat bedekt met eolisch aangevoerd zand, lemig zand en (licht) zandleem. Het pleistoceen materiaal werd door erosie aangetast en gedeeltelijk verplaatst naar de valleien. Het uitzicht van de vallei werd voornamelijk gevormd tijdens het weichseliaan (115 000 tot 10 000 jaar geleden). Tijdens warme en droge perioden ontwikkelde zich daarop een bos, dat als gevolg van de stijging van het zeewaterpeil en de afkoeling van het klimaat vernietigd werd. De wortels en de stambases van de bomen werden begraven onder solifluctielagen van zandig, lemig of kleiig materiaal. Verstuiving van het zandig materiaal afkomstig uit de valleien was vrij algemeen en aanzienlijke oppervlakten werden bedekt met stuifzand. Ten gevolge van de ontbossing in jongere perioden grepen verstuivingen plaats die de landduinen deden ontstaan. Zo ontstond tijdens het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden) de scherpe overgang van de duinformatie, gekend als de Kalvarieberg ten oosten van Zammel, door verstuiving van dekzanden. In de valleien werd alluviaal materiaal afgezet. Gedurende het atlanticum (8000 tot 5000 jaar geleden) kon veen zich in de lager gelegen valleikommen ontwikkelen en werd lokaal op de Formatie van Diest ook alluviaal ijzeroer gevormd. Door menselijke tussenkomst en gedeeltelijk op natuurlijke wijze werden sommige van de boreale (9000 tot 8000 jaar geleden) duinen gedeeltelijk genivelleerd.
De alluviale vlakte van de Grote Nete neemt het Zammelsbroek grotendeels in. Gronden op venig materiaal, zoals tussen de twee Nete-armen ten zuiden van de Kalvarieberg en in het Zammelsbuitenbroek (westelijk deel van het Zammelsbroek), typeren de Netevallei. Ten noorden en ten zuiden komen overwegend (matig) natte (post)podzolbodems voor. Plaggenbodems, voornamelijk gevormd door droge en matig natte zandbodems met diepe antropogene humus A horizont, tussen het Zammelsbuitenbroek en het gehucht Zammel wijzen op het eeuwenoude landgebruik. Het Zammelsbroek omvat volgende bodemeenheden: zandgronden, lemig zandgronden, licht zandleemgronden en niet-gedifferentieerde terreinen. Deze laatste bodemeenheid kan opgesplitst worden in duinen (Zuidzammel, noorden van het Zammelsbroek) en gronden op venig materiaal in het Zammelsbuitenbroek (ten zuiden van het visvijvercomplex), Zammelsbinnenbroek (tussen de Grote Nete en de dode Nete-arm) en in het oosten (net ten zuiden van de Grote Nete).
De vegetatie van het Zammelsbroek werd in 1981 geïnventariseerd. Bij deze inventarisatie werden enkele reeds eerder (in 1974 en 1975) waargenomen soorten niet meer teruggevonden. Dit kan onder andere te wijten zijn het verdwijnen van sommige interessante biotopen, zoals in het Zammelsbinnenbroek (oostelijk deel van het Zammelsbroek) waarin gedeelten werden omgezet in bemest weiland, en de onvolledigheid van de inventarisatie. De reliëfrijke structuur door de aanwezigheid van de boreale duinformatie en de lager gelegen alluviale vlakten en de afwisseling in vochtigheidsgraad van de bodems hebben een positief effect op de vegetatie: de afwisseling van hooiland, rietland, vennen, bos, struwelen en agrarisch gebied met heggen, bomenrijen en grachten creëert een complex rijk aan flora en fauna.
In het Zammelsbroek is ten tijde van de bescherming (1991-1994) een deel van de oorspronkelijke hooilanden, typisch voor de natte gronden van het alluvium, omgezet in populierenplantages. De onderbegroeiing vertoont hier reeds vrij veel opslag van wilg en els. Een ander deel is omgezet in weekendverblijven met visvijvers. In het Zammelsbuitenbroek (‘Rothoek’) bevindt zich nog een complex van grote, meestal verlaten visvijvers. De eutrofe vijvers worden omringd door uitgestrekte verruigde graslanden met opslag van bomen en verlaten hooilanden die evolueren naar verruigde graslanden. Sommige hooilanden zijn nog in gebruik als hooiland met bemesting of als bemest weiland. De verruigde hooilanden werden verder ingedeeld in:
Ten slotte zijn er nog enkele percelen rietland en naaldbos en de duinformatie in het noorden.
Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van de oorspronkelijke hooilanden in hun verschillende successiestadia, in het bijzonder het oligotroof hooiland en het mesotroof wilgenbroek.
De Biologische Waarderingskaart (versie 2, 1997-2010) vermeldt de aanwezigheid van vochtig wilgenstruweel op voedselrijke bodem, nitrofiel alluviaal elzenbos, populierenaanplanten, natte ruigte met moerasspirea, door russen gedomineerd grasland met boom- of struikopslag, verruigd grasland met struik- of boomopslag, vochtig en licht bemest grasland (dotterbloemhooiland), rietvegetatie, recente, eutrofe plassen, soortenarm permanent cultuurgrasland (met relicten van halfnatuurlijke graslanden), houtkanten met dominantie van zomereik of els, struweelopslag en soortenrijke sloten.
De diversiteit aan vegetatietypes maakt dit gebied zeer aantrekkelijk voor talrijke vogelsoorten. Bij inventarisaties in de jaren 1970 werden broedgevallen van buizerd, bosuil, kleine karekiet, ijsvogel, snor, steenuil, sprinkhaanrietzanger, waterral, wulp en woudaapje vastgesteld. De dodaars, havik, kerkuil, gele kwikstaart, kuifeend, roerdomp, slobeend, roodborsttapuit, tafeleend, winter- en zomertaling broeden onregelmatig in dit gebied. De bonte vliegenvanger, groenpootruiter, boomvalk, krakeend, smelleken, oeverloper, visarend en sperwer zijn regelmatige doortrekkers. Onregelmatige gasten als de bastaardarend, grutto, boomleeuwerik, knobbelzwaan, kwak, kraanvogel, ooievaar, rietgans, purperreiger, rode wouw, witoogeend, wespendief en zwarte ruiter werden slechts sporadisch waargenomen.
In het Zammelsbroek komen volgende zoogdieren voor: egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis, gewone grootoorvleermuis, dwergvleermuis, konijn, haas, eekhoorn, rosse woelmuis, woelrat, muskusrat, aardmuis, dwergmuis, bosmuis, huismuis, zwarte rat, bruine rat, vos, hermelijn, wezel, bunzing, otter en ree.
In het noorden van het Zammelsbroek werden bewoningssporen uit de middenijzertijd (600 tot 450 v.Chr.) of late ijzertijd (450 tot 57 v.Chr.) aangetroffen.
Een zekere Hemeryck vermeldt in 1562 het bestaan van een Calvarieberg in de noordelijke duinen en bossen. De linde aan de Sint-Dimpnakapel zou van 1627 dateren. Reeds in de middeleeuwen werd het gebied ten zuiden van Oosterlo gebruikt voor jacht en visvangst. Peeter Van Sloote (1613-1617) vertoefde graag in de ‘warande’ van Oosterlo. De ‘heerlijke’ goederen werden na de Franse Revolutie verkocht aan rijke burgers, onder meer de familie Vandermalen uit Sint-Jans-Molenbeek en Verbruggen uit Geel. Bekend voor de visvangst was de Heilige Geestvijver, een met sloten doortrokken bos achter het klooster, waar een viswachter toezicht hield.
Het Zammelsbroek bevat nog de relicten van het oorspronkelijk alluvium, zoals het er eeuwenlang uitzag. De alluviale gronden langs de Grote Nete werden van oudsher gebruikt als graasweiden voor het vee en als hooiland in de zomer. Tot het begin van de 20ste eeuw was het van half mei tot half oogst verboden het broek te betreden. Nadien werd het hooi publiek verkocht. Tot het begin van de 20ste eeuw en plaatselijke tot rond de Tweede Wereldoorlog werd er ook ijzererts (“spriet”) ontgonnen ten behoeve van glasfabrieken en smelterijen. Met een schuit werd het eerst naar het centrum van Oosterlo gebracht, vanwaar het met de tram werd weggevoerd. Enkele putten, zogenaamde moerkuilen, getuigen nog van deze ijzerertsontginningen.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) wordt het volledige zuidelijke deel van de Netevallei, behoudens een klein heideterrein ter hoogte van de splitsing van de twee Nete-armen en akkers met hagen omgeven in het zuiden bij “Trickelhoeck” en in het oosten, aangeduid als moerassig weiland. Ten noorden van de “Grosse Nètte Riv.” gaat dit weiland sneller over in akkers met hagen omgeven, duinen en heide. De bewoning concentreerde zich in Oosterlo en Zammel. De huizen behoorden tot dezelfde parochie waarvan de kerk zich in Zammel in bevond. Opvallend zijn de verbindingen van de “Lack Riv.” met de “Grosse Nètte Riv.” in het westen en van de “Echiser Lack Riv.” met de Grote Nete in het oosten. Op de Ferrariskaart zijn verder nog de galg, de Kalvarieberg, de Sint-Dimpnakapel in het noorden, de wip en de watermolen te Oosterlo zichtbaar.
De kaart van Vandermaelen (1846-1854) geeft nagenoeg het volledige gebied weer als vochtig weiland met een zandverstuiving in het noorden en heide in het noorden en het zuiden. Net ten zuiden van Oosterlo werd de vijver vervangen door loofbos. Het Trichelbroek bestaat nog steeds uit een afwisseling van akker- en weiland met talrijke houtkanten en hagen. De kaart van het Institut Cartographique Militaire (circa 1909, uitgegeven in 1925) toont dat het landschap, op de aanleg van enkele wegen en vijvers of ‘sprietputten’ nagenoeg ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de Ferrariskaart. De perceelstructuur met langgerekte percelen omgeven door houtkanten en hagen langs de Nete bleef grotendeels bewaard.
Ten gevolge van de in 1863-1865 uitgevoerde verbeteringswerken ter verbreding, rechttrekking en verdieping van de rivier verdwenen enkele meanders van de Grote Nete. Omstreeks 1962 werd in het centrum van Oosterlo, ter hoogte van de watermolen, de Molenlaak gedempt, waardoor deze arm van de Grote Nete op het moment van de bescherming (1991) de dode Nete-arm) erg verlandde.
Auteurs: Van Olmen, Mira; De Borgher, Marc; Meesters, Ludo; De Clippel, Jean-Yves
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van Olmen M. & De Borgher M. & Meesters L. & De Clippel J. 2015: Zammelsbroek en Trichelbroek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298909 (geraadpleegd op ).
Het landschap ‘Zammels Broek en Trichelbroek’ is gelegen op grondgebied van de gemeenten Geel en Laakdal in de vallei van de Grote Nete en omgeven door de gehuchten Zammel, Oosterlo, Varendonk en Veerle. Het wordt begrensd door de Sint-Gebernusstraat en de Kalvariebergstraat in het noorden, de Eindhoutseweg in het noordoosten, alsook samen met de Oude Veerlebaan in het oosten, de Hulstsestraat in het zuiden en de Grotesteenweg in het westen. Dit gebied betreft een mooi gesloten valleilandschap, bepaald door de sterk meanderende loop van de Grote Nete in het noorden en de Laak in het zuiden.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1771-1778) betrof het noordelijke gedeelte of het Zammels Broek moerassige weiden; het zuidelijke gedeelte of Trichelbroek werd gekenmerkt door een afwisseling van akkers en weilanden, omgeven door hagen. Bijna 100 jaar later bij Vandermaelen (1854) wordt nagenoeg het hele Zammels Broek voorgesteld als vochtige weilanden, hier en daar onderbroken door heide. Het Trichelbroek betreft op dat moment nog steeds een afwisseling van akker- en weiland, rijk aan houtkanten en hagen. Het huidige wegenpatroon ter hoogte van de Sint- Bavokapel is nog herkenbaar in vergelijking met wat we op deze historische kaart terugvinden. In het begin van de 20ste eeuw (1909) was de structuur van de langgerekte percelen in het Zammelsbroek sterk vergelijkbaar met wat we hier nu nog aantreffen. Wat het gebied een extra waarde geeft is niet enkel de stabiliteit in structuur, maar ook de stabiliteit in landgebruik. De alluviale gronden langsheen de Grote Nete worden immers van oudsher gebruikt als graasland voor het vee en als hooiland in de zomer.
Dit gebied omvat dan ook nog talrijke relicten van het oorspronkelijk alluviaal landschap, zoals het er eeuwen lang uitzag. De aanwezigheid van een aantal oudere hoeves, waardevol klein bouwkundig erfgoed onder de vorm van een historisch waardevolle kapel en een calvarie, en talrijke kleine landschapselementen vervolledigen het landelijk karakter van dit gebied. De Sint-Bavokapel gaat terug tot de 12de-13de eeuw en wordt vaak aangehaald als de oudste woonkern van Eindhout. En naast deze historisch bouwkundige waarde, heeft dit landschap ook een archeologische waarde. In het noordelijke deel werden immers sporen van bewoning tijdens de late IJzertijd aangetroffen.
Dankzij de stabiliteit in structuur en gebruik, vertegenwoordigt dit gebied bovendien ook een belangrijke natuurwetenschappelijke waarde. Deze uit zich ondermeer in de aanwezigheid van hooilanden in hun verschillende successiestadia, alsook in de diversiteit in het landschap als geheel. De reliëfrijke structuur door het voorkomen van Boreaal duin en lager gelegen alluviale vlakten en de afwisseling in vochtigheidsgraad van de bodem heeft een positief effect op de vegetatie. Met een afwisseling van hooiland, rietland, vennen, bos, struwelen en agrarisch gebied met heggen, bomenrijen en grachten verkrijgen we een complex, rijk aan flora en fauna. Een dijkverhoging langsheen de Grote Nete doorbrak de eeuwenoude interactie van de rivier met haar omgeving en belemmert nu het zicht. Desalniettemin is het landschap, gevormd door het Zammels Broek en Trichelbroek esthetisch waardevol. De afwisseling in structuur, de dominerende rol van de sterk meanderende waterlopen en de kleinschalige landbouwzones met tal van landschapselementen spelen hierin een belangrijke rol.
Bron: Ankerplaats 'Zammels Broek en Trichelbroek'. Landschapsatlas, A10055, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Zammelsbroek en Trichelbroek [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162362 (geraadpleegd op ).