omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Buitengoor - Meergoor
Deze bescherming is geldig sinds
omvat de aanduiding als beschermd cultuurhistorisch landschap Laagveengebied
Deze bescherming is geldig sinds
Het landschap Buitengoor-Sluismeer ligt ten oosten van het centrum van de gemeente Mol, op de noordwestelijke flank van het Kempisch plateau. Aan de oostgrens wordt het gebied begrensd door de weg Balen-Postel, in het noordoosten door het ‘Provinciaal domein Zilvermeer’, aan de zuidrand door de weg Lommel-Mol, aan de westkant door het baandorp Sluis, en in het noordwesten en noorden door de Miramar en de Grote Schansput.
Men kan dit landschap in vier gebieden opdelen: het Buitengoor in het oosten, het Meergoor in het centrum, het Sluismeer in het zuidwesten en tot slot de Broekbeemden in het noordwesten.
Het gebied ligt op de (noord)westelijke flank van het Kempens Plateau. Het zuidelijk deel, bestaande uit Buitengoor, Meergoor en Sluismeer vormt een langgerekte, min of meer oost-west verlopende depressie waarin de watertafel plaatselijk de oppervlakte bereikt. Het is het brongebied van de Vleminckloop, de meest zuidelijke tak van de Kleine Nete. Het irrigatiekanaal in het oosten van het gebied heeft een belangrijke invloed op de waterhuishouding. Dit kanaaltje is verbonden met de watering van Mol - Rauw, die tijdens de 19de eeuw werd aangelegd om de arme heidegronden te bevloeien met kanaalwater. Het opkwellend grondwater en het arm neerslagwater stromen af in westelijke richting. In het Buitengoor wordt dit water aangerijkt met mineralen - vooral calcium en magnesium - afkomstig van dit irrigatiekanaal. Deze mineralen zijn mee bepalend voor de aanwezigheid van een aantal zeldzame planten in dit gebied.
De ondergrond van het gebied wordt hoofdzakelijk gevormd door een afzetting van de Formatie van Mol (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden), meer bepaald het Lid van Donk. Deze afzetting bestaat uit wit, grof, zeer goed gesorteerd kwartszand met aan de basis een kwartsgrindlaagje met kiezelöolieten. Dit zand werd reeds vanaf 1862 ontgonnen in Mol-Donk en nadien in geheel de zone te noorden van dit gebied, van Dessel tot Lommel. Slechts in het zuidwesten van gebied dagzoomt het bleekgroen tot bruin, fijn zand van de Formatie van Kasterlee (plioceen). De dekzanden bestaan hoofdzakelijk uit niveo-eolisch materiaal van het pleistoceen (2,6 miljoen tot 10 000 jaar geleden) en stuifzand van het holoceen (10 000 jaar geleden tot heden).
Op de bodemkaart valt het onderscheid tussen de langgerekte depressie in het zuiden op. De bodem van in deze depressie bestaat hoofdzakelijk uit zeer natte zandgronden met duidelijke humus en/of ijzer B horizont, met in het zuidwesten een vlek gronden op venig materiaal. Naar het oosten toe worden deze zandgronden matig nat. In het noordelijk deel, bestaande uit de Broekbeemden, worden voornamelijk matig natte zandbodems met dikke antropogene humus A horizont en natte lemige zandbodems met duidelijke ijzer en/of humus B horizon aangetroffen.
De oorsprong en de ontwikkeling van dit gebied zijn erg verbonden met de geschiedenis van het gehucht Sluis. Sluis ontstond waarschijnlijk in de 12de of 13de eeuw. Tegelijkertijd zou er zich een landbouwgemeenschap ontwikkeld hebben langs de natte beemdgronden van de Vlemincksloop. Toen op initiatief van de abdij van Postel op de Vlemincksloop een stuw werd gebouwd, ontstond stroomopwaarts het Postelse Meir (huidige Sluismeer), terwijl stroomafwaarts de waterstand zo werd geregeld dat de landbouwers beter beschermd waren tegen wateroverlast. Omwille van het belang van de stuw voor de leefgemeenschap in het gebied, kreeg de nederzetting de naam Sluis. Van dan af ontwikkelde zich een volwaardige landbouwgemeenschap die een gemengd landbouwbedrijf uitbaatte. Eikenbos werd vervangen door heide waarop de schapen konden grazen en waar het strooisel werd verzameld en in de plaats van het elzenbos kwamen er door houtwallen omgeven beemden. Deze heideveebedrijven bleven bestaan tot de invoering van kunstmeststoffen in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) herkennen we duidelijk de Vlemincksloop en het Postelse Meir als dominerende elementen. Het Buitengoor was toen moeras en de gronden rond het meer staan aangegeven als moerassige weiden. De Broekbeemden waren zoals de naam het zegt over het algemeen natte weiden met langs de zuidrand enkele akkers. Het Buitengoor-Meergoor was een veengebied. In dergelijke gebieden werd vroeger vaak turf gestoken voor huisbrand. Of dit in dit gebied ook gebeurde is niet zeker. Er zijn wel aanwijzingen (mogelijke petgaten) gevonden in het noordwesten van het Meergoor. Het Buitengoor bleef tot ongeveer 1830 weinig ontgonnen gemeentegrond. De namen van het gebied onthullen ook iets over de aard ervan. “Mer" betekent plas, poel of ook laag gelegen weiland. "Buyten" betekent 'het verst van de hoeve verwijderd' en "Goor" slaat terug op moeras, slijk, laagland.
Midden 19de eeuw werd gestart met eerder drastische ingrepen in het omliggende landschap. De eerste kanalen werden aangelegd, samen met bevloeiingssystemen op de hoger gelegen gronden. Om de productie van de landbouw te verhogen werden in de Kempen irrigatiewerken uitgevoerd, een plan dat door een ondermaatse kwantiteit en kwaliteit van het water overigens zou falen. In Mol gebeurde dit vooral ter hoogte van De Maat. De afwateringssloot, die de oostelijke grens van het Buitengoor vormt, is een onderdeel van dit irrigatiesysteem.
Halverwege de 19de eeuw was het karakter van het landschap door alle ingrepen gewijzigd. Naast het Postelse Meir dat op dat moment Sluys Meir wordt genoemd, verscheen het Goor Meir; een deel van de moerassige weilanden werden omgezet naar heide en ter hoogte van het noordelijker gelegen beemdengebied werd het wegenpatroon uitgebreid. Door de aanleg van de kanalen ontdekte men onder de laag niveo-eolische dekzanden de zogenaamde witte zanden van Mol met een kwartsgehalte van meer dan 99 procent. Langsheen het Kempens Kanaal en het Kanaal Dessel - Kwaadmechelen werd dit zand reeds vroeg geëxploiteerd (in Mol-Donk vanaf 1862), waardoor op verschillende plaatsen zandputten ontstonden. Deze hebben waarschijnlijk ook hun invloed op de waterhuishouding van dit gebied. Een aantal van deze zandwinningputten werden later omgevormd tot recreatieoord. Op de topografische kaart uit het begin van de 20ste eeuw herkennen we ongeveer het landschapspatroon en de perceelsstructuur van vandaag. Zowel de huidige wegen, perceelsgrenzen als waterlopen (zandwinnings)putten kunnen op deze historische kaart worden teruggevonden.
Mee als resultaat van de invloed van de mens, heeft het gebied een complexe abiotische- en biotische structuur. De gehele vegetatie is typisch voor een gradiëntmilieu, ontstaan door een contact van voedselarm en voedselrijk water. Deze specifieke situatie heeft aanleiding gegeven tot een zeer gedifferentieerd milieu waarin verschillende zeldzame ecotopen een hoge ontwikkelingsgraad hebben bereikt. Als gevolg hiervan groeien op een eerder beperkte oppervlakte zeer vele en vaak zeldzame plantensoorten en vinden we er heel wat diersoorten terug. Het slenken-bultenmoeras in het Buitengoor herbergt een voor Vlaanderen unieke abiotische situatie door de kleine reliëfverschillen en de dynamische rol van regen- en kwelwater die ontstaan geven aan een pH- en vochtigheidsgradiënt. Ter hoogte van het Buitengoor en Meergoor resulteert het deels beboste, deels open landschap met geleidelijke overgang van heide naar gagelstruweel, van drogere bulten naar vochtiger slenken en van broekbos naar beemden in een aantrekkelijk compartimentenlandschap. Samen met het kleinschalige bocagelandschap van de Broekbeemden met talrijke houtkanten, zorgt dit voor een hoge belevingswaarde van het gehele gebied.
Het gebied Buitengoor-Meergoor is in het bijzonder belangrijk vanwege de natuurwetenschappelijke waarde (informatie uit het beschermingsdossier). Het Buitengoor bestaat uit vochtige tot natte heide met open plekken, soms dichtgroeiende, ondiepe plassen. Door de grote variatie van abiotische factoren komen er een groot aantal zeldzame tot uiterst zeldzame planten voor. Het wordt grotendeels omgeven door hoger gelegen dennenbos. Centraal in het Buitengoor - Meergoor vormt een soortenrijk elzenbroek een natuurlijke buffer tussen het Zilvermeer en het Zilverstrand, met in het noorden een zone met naaldbos. Het Meergoor in het westen is minder soortenrijk, maar daarom niet minder interessant. Restanten van oude veenputten getuigen er van de vroegere turfwinning. Uitgestrekte gagelstruwelen wisselen er af met droge en vochtige heide, elzenbos en grasland.
Topografisch komt de dennenvegetatie voor op de hoger gelegen gronden. Ze vormt de scheiding tussen het moeras en het recreatiedomein Zilvermeer in het noorden, het kampeerterrein Zilverstrand in het zuiden en het irrigatiekanaal in het oosten. De boomlaag bestaat uit grove den met sporadisch een onderbegroeiing van lijsterbes en Amerikaanse vogelkers. Aan de Vleminckloop heeft zich gedurende de 20ste eeuw een vochtig elzenbos ontwikkeld. De boomlaag bestaat hoofdzakelijk uit zwarte els met plaatselijk ook zomereik en ruwe en zachte berk. Ten zuiden van de Vleminckloop in het Meergoor gaat het elzenbroek over in een berken-sporkenhoutbos. De boomlaag wordt er gedomineerd door ruwe en zachte berk. In het noordwesten van het Meergoor ligt een bos dat vooral bestaat uit zwarte els en grove den, waarbij het aandeel van zwarte els hoger ligt. Verder treft men er zomereik, ruwe en zachte berk aan. Naast het stort in het Buitengoor komt een klein strookje eiken-berkenbos voor. De boomlaag bestaat er uit zomereik en ruwe berk.
Centraal in het Buitengoor situeert zich het slenken-bultenmoeras. Zowel in het noorden als in het oosten en het zuiden grenst het aan gagelstruweel met opslag van den, berk en els. Het moeras is lager gelegen dan het omringende dennenbos en vormt als het ware een reservoir van regen- en kwelwater. Het terrein helt langzaam van oost naar west, zodat het water traag afstroomt richting elzenbos waar het via een aantal afwateringssloten in de Vleminckloop terechtkomt. Het is juist dit oppervlaktewater dat de belangrijkste dynamische rol speelt in het ontstaan van een uniek milieu, waarin kleine reliëfverschillen differentiërend optreden. De slenken bestaan in hoofdzaak uit vertegenwoordigers van de cypergrassenfamilie en de russenfamilie. De bulten ontstaan uit pijpenstrootjespollen. De slenken en ook de overgang van slenken naar bulten is rijk aan mossen, waaronder drie soorten veenmossen, namelijk Sphagnum recurvum var. mucronatum, Sphagnum palustre en Sphagnum fimbriatum. In het uiterste westen van het moeras zijn de slenken dichtgegroeid met veenmos. Ook in het zuiden van het Buitengoor komt een slenken-bultenmoeras voor, dat eveneens langzaam afhelt in westelijke richting. In het zuidwesten zijn door menselijk ingrijpen in het verleden vennetjes ontstaan. Ze staan vol met kleine waterlelie, duizendknoopfonteinkruid, veldrus, waterdrieblad en klein blaasjeskruid. Het tussenliggende moeras wordt ingesloten door het wilgenstruweel in het noorden, een dennenbosje in het zuiden, elzenbos in het westen en gagelstruweel in het oosten. Omdat het terrein iets hoger gelegen en de kwelinvloed geringer is, treft men hier een andere vegetatie aan. Opvallend is de aanwezigheid van veenmos naast soorten als dophei en beenbreek. In het Meergoor bevinden zich twee stroken met een meer moerassige vegetatie. Grote lisdodde is er abundant aanwezig.
In het Buitengoor situeert de droge heide zich helemaal in het zuiden. Zij grenst er aan dennenbos; in het noorden grenst ze aan pijpenstrootjesheide. In het Meergoor treffen we dezelfde situatie aan. Opvallend is hier de aanwezigheid van klein warkruid (Cuscuta epithymum), een zeldzaam bladgroenloos woekerplantje. Natte heide komt voor in het Meergoor, midden in het gagelstruweel. De meest abundante soort is er dophei, frequent vergezeld van witte en bruine snavelbies, veenpluis en snavelzegge. Deze vegetatiestructuur is aanwezig in het noorden van het Meergoor en het zuiden van het Buitengoor.
Natte hooilanden bevinden zich in het Meergoor ten zuiden van de Vleminckloop tegenover de stortplaats. Ze bestaan uit drie naast elkaar gelegen percelen gescheiden door een houtkant die hoofdzakelijk bestaat uit zwarte els, wilg, berk en sporkehout. Het orchideeënhooiland is een verlaten hooiland in het zuidwesten van het Meergoor en wordt zo genoemd omdat hier tot kort voor de bescherming (2000) de gevlekte orchis frequent voorkwam. Verder bevindt zich nog een verlaten hooiland in het oosten van het Buitengoor tegenover de zandweg en het irrigatiekanaal.
Zowel het gagelstruweel als het wilgenstruweel zijn erg soortenarm. Naast gagel komen in het gagelstruweel ook pijpenstrootje, struikhei en dophei voor. Het wilgenstruweel wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van wilg, pijpenstrootje, gagel en bitterzoet. Hier en daar schiet zwarte els op. In het gagelstruweel ten noorden van de afwateringsgracht in het Buitengoor komt een andere zeldzame plant voor, namelijk galigaan (Cladium mariscus). Ook in het noordoosten van het Buitengoor vindt men nog een kleine facies van galigaan.
In het Meergoor bevinden zich vier vennetjes ontstaan door menselijk ingrijpen. Waarschijnlijk zijn ze gevormd tijdens de verbreding van het kanaal Dessel - Kwaadmechelen begin jaren 1980. Abundant aanwezig zijn knolrus en duizendknoopfonteinkruid. Verder groeien in deze plasjes pitrus, zomprus, witte en bruine snavelbies.
De Vleminckloop kan opgesplitst worden in twee delen: een aangerijkt gedeelte dat aansluit op de brandgracht en een voedselarmer gedeelte dat aansluit op het eerste. Op de oever van het aangerijkt gedeelte staan soorten als gele lis, zomp-vergeet-mij-nietje, grote brandnetel, wolfspoot, Sint-Janskruid en kattenstaart. Het tweede gedeelte is soortenarmer; er komt enkel nog grote brandnetel voor.
In dit gebied komen twee stortplaatsen voor. Tot tien jaar voor de bescherming (2000) werd op de stortplaats in het Buitengoor het afval van het Zilvermeer in het elzenbos gestort en overdekt met een laag zand. Op deze plaats groeien welig speerdistel en kale jonker. Andere soorten zijn ruige zegge, gewone reigersbek, vogelmuur, gestreepte witbol en zwarte els. Op de stortplaats in het Meergoor werden door de Provincie Antwerpen houtafval en zand gestockeerd. Aan de randen groeien gestreepte witbol, vogelmuur, gewone reigersbek, speerdistel en lijsterbes. De berkenopslag in het Meergoor is ontstaan tijdens verbredingswerken aan het kanaal in het begin van de jaren 1980. Aan de westrand van deze plek is door de werken aan het kanaal een poeltje ontstaan.
Gedurende de periode 1981-1983 werden twee zeldzame libellensoorten geïnventariseerd in het Buitengoor - Meergoor, namelijk de bandheidelibel en en de beekoeverlibel. Ten tijde van de bescherming werden onder meer volgende vissoorten waargenomen: blankvoorn, rietvoorn, grondel, bermpje en alver.
In dit gebied komen twee zeldzame vogelsoorten (witsterblauwborst en ijsvogel) en drie zeldzame amfibieënsoorten (rugstreeppad, heikikker en kamsalamander) voor. Aanwezige zoogdieren zijn onder andere de ree, eekhoorn en wezel.
Auteurs: de Haan, Aukje; Van Olmen, Mira; De Borgher, Marc; Meesters, Ludo; De Clippel, Jean-Yves
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Buitengoor, Meergoor, Sluismeer en de Broekbeemden [online], https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135051 (geraadpleegd op ).
Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed
Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.