Dit landschap betreft het schorrengebied (Galgenschoor, Groot Buitenschoor en Schorren van Doel) langs beide oevers van de Schelde ten noorden van Antwerpen tussen de grens met Nederland en het voormalige polderdorp Lillo. Daarnaast werd ook een gedeelte van het historische polderdorp Doel, de Prosperpolder en Prosperdorp opgenomen. Het gebied wordt langs de oostkant ingesloten door industrie en haveninfrastructuur; de zuidgrens wordt gevormd door de Liefkenshoektunnel.
Het betreft de relicten van een uitgebreid en ingewikkeld stelsel van ‘buitendijkse gronden’ die de mens door de geschiedenis heen met wisselende kansen steeds opnieuw heeft ingedijkt en omgezet naar vruchtbare cultuurgronden. De openheid en natuurlijkheid van het gehele gebied resulteert in een esthetisch waardevolle ‘groene’ enclave, binnen de industrie en infrastructuur van de Antwerpse Haven. Het polderdorp Doel is een zeldzaam en historisch waardevol restant van de oude, kleine bewoningskernen langsheen de Schelde. De schorren- en slikkenvegetaties zijn op nationaal vlak uiterst zeldzaam en herbergen een zeldzame flora. Het gebied is bovendien een belangrijk rust- en foerageerterrein voor watervogels.
Binnen het gebied liggen twee landschappelijke eenheden die een verschillende geologie en bodem kennen: de buitendijkse slikken en schorren en de binnendijkse polder. Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in heel het gebied de groene tot grijsbruine, fijne, weinig glauconiethoudende zanden van de Formatie van Lillo (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden).
De buitendijkse slikken en schorren sluiten op Nederlands grondgebied aan bij het Verdronken Land van Saeftinghe, het landschapstype is ook vergelijkbaar. Het is buitendijks gelegen en bestaat uit twee geomorfologisch duidelijk verschillende elementen: een hoger gelegen schorre en een lager gelegen slikke. Slikken en schorren ontstaan door sedimentatie: door invloed van de getijdenwerking wordt slib afgezet. In een eerste fase geeft deze slibafzetting aanleiding tot het ontstaan van slikken die bij vloed onder water komen. De slikken worden stilaan gekoloniseerd door een pioniersvegetatie. Naarmate het niveau van de opslibbing in hoogte toeneemt komt er een nieuwe begroeiing. De slikke wordt onder de invloed van de plantengroei omgezet tot schorre en slibt steeds verder op. Tenslotte komt de gevormde schorre slechts onder water bij spring- of stormvloed.
De schorren worden doorsneden door geulen. Soms zijn deze groot, zoals de geul van het haventje van de Prosperpolder. vaak is dit een netwerk van verschillende kleinere geulen, die oost-west verlopen en waarlangs het water bij eb afvloeit. De schorren kunnen begraasd worden door vee (schapen of koeien).
Vaak zijn slikke en schorre van elkaar gescheiden door een steilrand: een microklif. Dit is bijvoorbeeld ook in Doel het geval: de hoogte van de microklif varieert hier van 70 à 80 centimeter ten noorden van het haventje van de Prosperpolder tot 10 à 20 centimeter ter hoogte van het dorpje Doel. De microklif werd versterkt met stenen en asfalt.
Op de buitendijkse gronden bestaat de bodem, naast een belangrijke hoeveelheid water, uit zandige en poedervormige bestanddelen en colloïden. Kleimineralen zijn slechts in geringe mate aanwezig. Het slib verkrijgt zijn homogeen karakter door de aanwezigheid van organische bestanddelen. Samen met de anorganische ijzer- en zwavelverbindingen zijn zij verantwoordelijk voor de zwarte kleur van de bodem.
De Prosperpolder is door de dijk buiten de invloed van de rivier geraakt. Dit maakt dat hier een andere bodemvorming plaats kon vinden. Deze gronden zijn voornamelijk kleiig zonder veel profielontwikkeling. Plaatselijk, vooral in het noorden van het gebied, komen lichte zandleembodems voor.
In vergelijking met andere gebieden was de menselijke invloed op de slikken en schorren doorheen de geschiedenis klein en beperkt tot extensieve beweiding en maaien of snijden van de vegetatie. Bovendien staan de slikken en schorren onder invloed van het getijdenregime van de Schelde, met regelmatige overstromingen tot gevolg, en daarmee ook van het nagenoeg natuurlijke sedimentatie- en erosieproces. Daardoor vertonen deze buitendijkse gebieden nog een hoge graad van natuurlijkheid. De overgang van de rivier naar de slikken en verder naar de hogere schorren en dijken geeft ontstaan aan een zeer gradiëntenrijk landschap met een gevarieerde flora die op nationaal niveau zeldzaam is.
Binnen de slikken en schorren kunnen volgende plantengemeenschappen onderscheiden worden: hogere slikken begroeid met een vegetatie die men enerzijds kan rekenen tot het zeekraalverbond en anderzijds tot het slijkgrasverbond; schorren met duidelijk herkenbare vegetaties behorend tot het kweldergrasverbond en fragmentair ontwikkelde vegetaties (riet-facies) behorend tot het rietverbond; op de hoogst gelegen schorren staan fragmenten van het zilverschoonverbond en het heemstverbond. Slechts enkele, weinig uitgestrekte, brakke schorren- en slikkenvegetaties bleven in België bewaard.
De overgang van de rivier naar de slikken en verder naar de hogere schorren en dijken vormt nog een mooie chorosequentie en geeft ontstaan aan een zeer gradiëntenrijk landschap met een gevarieerde flora die op nationaal niveau zeldzaam is. Deze waterrijke en open gebieden zijn bovendien belangrijke rui-, foerageer-, rust-, en broedgelegenheden voor watervogels en worden hiervoor op internationaal niveau erkend.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en de topografische kaart van Vandermaelen (1850) herkennen we het landschap als een ingewikkeld rivieren- en geulenstelsel dat de toenmalige Westerschelde verbond met de huidige Oosterschelde. In en rond het gebied kwamen slikken, schorren en moerassen tot ontwikkeling, die op de hoger gelegen gronden onderbroken werden door kleine bewoningskernen. Rond 1870 werd echter een verbinding tot stand gebracht tussen Zuid-Beveland (Nederland) en het vasteland, waardoor de natuurlijke verbinding tussen de Wester- en Oosterschelde verdween. Latere inpolderingen hadden een bijkomend verlies van slikke- en schorrengebied tot gevolg. De vandaag resterende schorrengebieden zijn vroeger in cultuur geweest in de vorm van intensieve begrazing. De hier en daar nog aanwezige greppelpatronen vormen een historisch restant van deze beheersvorm. Verschillende dijkstructuren in het gebied kennen eveneens reeds een lange geschiedenis.
Tijdens de Tachtigjarige oorlog liet Willem van Oranje, ter verdediging van Antwerpen, in 1578-1582 de tweelingforten Lillo en Liefkenshoek bouwen. Door de strategische ligging aan de Schelde en de tactiek van kunstmatige overstromingen was Lillofort tijdens het Ancien Régime een belangrijke en vaak belegerde vesting met militaire controle over de scheepvaart. De forten werden in de loop van de tijden dikwijls aangepast aan de evoluerende krijgskunde. In 1894 werden de, voor de verdediging van Antwerpen waardeloos geworden, forten van Lillo en Liefkenshoek buiten militair gebruik gesteld. In fort Lillo komt nu particuliere bewoning en horeca voor; fort Liefkenshoek is weinig veranderd, maar verkeert in een vervallen staat.
Het polderdorp Doel dankt zijn ontstaan aan de indijkingen van de Schelde, die in 1260 begonnen. Het betreft een zeldzaam voorbeeld van urbanisatie: de geometrische aanleg werd in 1612 vastgelegd en is sindsdien niet meer gewijzigd. Daarnaast omvat het bouwkundig erfgoed en speelde het doorheen de geschiedenis als herkennings- en aanlegpunt aan de Schelde ook een sociaal-culturele rol. De Zeedijkwindmolen van Doel dateert uit 1614 en betreft waarschijnlijk één van de oudste stenen molens van Vlaanderen. De neoclassicistische kerk gaat terug tot de tweede helft van de 19de eeuw. Het kerkpleintje ervoor is beboomd met een dreef van lindebomen en men vindt er een oorlogsgedenkteken en de oude dorpspomp.
De Prosperpolder werd in 1846 ingedijkt en drooggelegd door de hertogen van Arenberg. Prosperdorp herbergt nog heel wat bouwkundig erfgoed. Zo gaat de parochiekerk Sint-Engelbertus, een monumentale neogotische kerk, terug tot 1910-1911; ook de pastorie werd in 1910 opgetrokken. De ‘Antoniushoeve’, het ‘Groothof’, alsook de ‘Prosperhoeve’ gaan allen terug tot de eerste helft van de 20ste eeuw. Ook te vermelden is de voormalige Sint-Michielsschool, die in 1924 werd gebouwd, doch in 1975 bij gebrek aan leerlingen werd gesloten.
Auteurs: de Haan, Aukje; Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: de Haan A. & Van den Bremt P. & Tack G. & De Meirsman R. & Van der Linden G. & Vanmaele N. 2019: Brakwaterschorren langsheen de Schelde ten noorden van Antwerpen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298897 (geraadpleegd op ).
De slikken en schorren van Oude Doel behoren tot de brakwaterschorren langs de Schelde ten noorden van Antwerpen. Deze vormen de relicten van een uitgebreid stelsel van buitendijkse gronden die de mens steeds opnieuw heeft ingedijkt en omgezet naar vruchtbare cultuurgronden. De schorren- en slikkenvegetaties zijn op nationaal vlak uiterst zeldzaam en herbergen een zeldzame flora. Het gebied is bovendien een belangrijk rust- en foerageerterrein voor watervogels.
Het gebied dat de slikken en schorren van Oud Doel omvat ligt ten noorden van Doel op de linker Scheldeoever tussen de grens België - Nederland en de kerncentrales van Doel. Op Nederlands grondgebied sluit dit gebied aan bij het Verdronken Land van Saeftinghe. Het is buitendijks gelegen en bestaat uit twee geomorfologisch duidelijk verschillende elementen: een hoger gelegen schorre (circa 55 hectare) en een lager gelegen slikke (circa 30 hectare). De schorre wordt doorsneden door een grote geul (haventje van de Prosperpolder) en verschillende kleinere geulen, die oost-west verlopen en waarlangs het water bij eb afvloeit. Een deel van de schorren wordt op het moment van de bescherming (1981) begraasd door koeien.
Slikken en schorren ontstaan door sedimentatie: door invloed van de getijdenwerking wordt slib afgezet. In een eerste fase geeft deze slibafzetting aanleiding tot het ontstaan van slikken die bij vloed onder water komen. De slikken worden stilaan gekoloniseerd door een pioniersvegetatie. Naarmate het niveau van de opslibbing in hoogte toeneemt komt er een nieuwe begroeiing. De slikke wordt onder de invloed van de plantengroei omgezet tot schorre en slibt steeds verder op. Tenslotte komt de gevormde schorre slechts onder water bij spring- of stormvloed.
Vaak zijn slikke en schorre van elkaar gescheiden door een steilrand: een microklif. Dit is ook in Doel het geval: de hoogte van de mikroklif varieert hier van 70 à 80 centimeter ten noorden van het haventje van de Prosperpolder tot 10 à 20 centimeter ter hoogte van het dorpje Doel. De mikroklif werd echter versterkt met stenen en asfalt.
Volgens de tertiair-geologische kaart primeren in dit gebied de groene tot grijsbruine, fijne, weinig glauconiethoudende zanden van de Formatie van Lillo (plioceen, 5,3 tot 2,6 miljoen jaar geleden).
Granulometrisch bestaat de bodem, naast een belangrijke hoeveelheid water, uit zandige en poedervormige bestanddelen en colloïden. Kleimineralen zijn slechts in geringe mate aanwezig. Het slib verkrijgt zijn homogeen karakter door de aanwezigheid van organische bestanddelen. Samen met de anorganische ijzer- en zwavelverbindingen zijn zij verantwoordelijk voor de zwarte kleur van de bodem.
In vergelijking met andere deelgebieden was de menselijke invloed op de slikken en schorren doorheen de geschiedenis klein en beperkt tot extensieve beweiding en maaien of snijden van de vegetatie. Bovendien staan de slikken en schorren onder invloed van het getijdenregime van de Schelde, met regelmatige overstromingen tot gevolg, en daarmee ook van het nagenoeg natuurlijke sedimentatie- en erosieproces. Bijgevolg vertonen deze buitendijkse gebieden nog een hoge graad van natuurlijkheid. De overgang van de rivier naar de slikken en verder naar de hogere schorren en dijken geeft ontstaan aan een zeer gradiëntenrijk landschap met een gevarieerde flora die op nationaal niveau zeldzaam is.
Binnen de slikken en schorren van Oude Doel kunnen volgende plantengemeenschappen onderscheiden worden: hogere slikken begroeid met een vegetatie die men enerzijds kan rekenen tot het zeekraalverbond en anderzijds tot het slijkgrasverbond; schorren met duidelijk herkenbare vegetaties behorend tot het kweldergrasverbond en fragmentair ontwikkelde vegetaties (riet-facies) behorend tot het rietverbond; op de hoogst gelegen schorren staan fragmenten van het zilverschoonverbond en het heemstverbond. Slechts enkele, weinig uitgestrekte, brakke schorren- en slikkenvegetaties bleven in België bewaard.
Het aantal bij inventarisaties ten tijde van de bescherming (1981) aangetroffen soorten is eerder aan de lage kant. Een deel van de gevonden soorten is vrij zeldzaam tot zeer zeldzaam voor België. Het gaat onder meer over zulte (Aster tripolium), melkkruid (Glaux maritima), zilte rus (Juncus gerardii), zeekamille (Matricaria maritima subsp. maritima), zeekraal (Salicornia dolichostachya en Salicornia ramossissima), zilte schijnspurrie (Spergularia salina), schorrenkruid (Suaeda maritima), aardbeiklaver (Trifolium fragiferum) en schorrenzoutgras (Triglochin maritima). Bovendien werd een voor ons land nieuwe soort aangetroffen, met name het Engels slijkgras (Spartina anglica). Soortgelijke vondsten werden reeds eerder gedaan in Nederland.
Het belang van deze buitengronden als watervogelgebied is zeer groot door de aanwezigheid van onder andere de smient, bergeend, wilde eend en wintertaling. Het gebied is ook een belangrijk foerageerterrein voor verschillende soorten steltlopers.
De ontwikkeling van dit slikken- en schorrengebied hangt nauw samen met de ontwikkeling van het Scheldepolderlandschap. De slikken en schorren van Oude Doel zijn een relict van een oorspronkelijk zeer uitgebreid en ingewikkeld stelsel van buitengronden. Deze buitengronden werden door de mens met wisselende kansen steeds opnieuw ingedijkt en omgezet in vruchtbare cultuurgronden. Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en Vandermaelen (1846-1854) wordt een ingewikkeld rivieren- en geulenstelsel, dat de toenmalige Westerschelde verbond met de huidige Oosterschelde, weergegeven, omgeven door slikken, schorren en moerassen die op de hoger gelegen gronden onderbroken werden door kleine bewoningskernen.
Rond 1870 werd echter een verbinding tot stand gebracht tussen Zuid-Beveland (Nederland) en het vasteland, waardoor de natuurlijke verbinding tussen de Wester- en Oosterschelde verdween. Latere inpolderingen hadden een bijkomend verlies van slikke- en schorrengebied tot gevolg. De nog resterende schorrengebieden zijn vroeger in cultuur geweest in de vorm van intensieve begrazing. De hier en daar nog aanwezige greppelpatronen vormen een historisch restant van deze beheersvorm. Door indijking ontstonden onder meer de Prosperpolder (1846) en de ingedijkte Paardenschor (vermoedelijk eind 19de eeuw). Beiden behoren tot het 4 meter hoog opgeslibd schorrenland dat aan het slikken- en schorrengebied van Oude Doel grenst.
Auteurs: Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Van den Bremt P. & Tack G. & De Meirsman R. & Van der Linden G. & Vanmaele N. 2015: Brakwaterschorren langsheen de Schelde ten noorden van Antwerpen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298906 (geraadpleegd op ).
Dit landschap betreft het schorrengebied (Galgenschoor, Groot Buitenschoor en Schorren van Doel) langsheen beide oevers van de Schelde ten noorden van Antwerpen tussen de grens met Nederland en het voormalige polderdorp Lillo. Daarnaast werd eveneens een gedeelte van het historische polderdorp Doel, alsook de Prosperpolder en Prosperdorp opgenomen. Het gebied wordt langs de oostkant ingesloten door industrie en haveninfrastructuur; de zuidgrens wordt gevormd door de Liefkenshoektunnel. Het betreft de relicten van een uitgebreid en ingewikkeld stelsel van ‘buitendijkse gronden’ die de mens doorheen de geschiedenis met wisselende kansen steeds opnieuw heeft ingedijkt en omgezet naar vruchtbare cultuurgronden.
Deze brakwaterslikken en schorren betreffen een onvervangbaar landschaps- en vegetatietype gezien hun zeer specifieke milieuomstandigheden en trage ontwikkelingsproces. In vergelijking met andere deelgebieden, was de menselijke invloed op de slikken en schorren doorheen de geschiedenis klein en beperkte die zich tot extensieve beweiding en maaien of snijden van de vegetatie. Bovendien staan zij onder invloed van het getijdenregime van de Schelde -met regelmatige overstromingen tot gevolg- en daarmee ook van het nagenoeg natuurlijke sedimentatie- erosie proces. Omwille hiervan vertonen deze buitendijkse gebieden nog een hoge graad van natuurlijkheid. De overgang van de rivier naar de slikken en verder naar de hogere schorren en dijken vormt nog een mooie chorosequentie en geeft ontstaan aan een zeer gradiëntenrijk landschap met een gevarieerde flora die op nationaal niveau zeldzaam is. Deze waterrijke en open gebieden zijn bovendien belangrijke rui-, foerageer-, rust-, en broedgelegenheden voor watervogels en worden hiervoor op internationaal niveau erkend.
Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) en de topografische kaart van Vandermaelen (1850) herkennen we het landschap als een ingewikkeld rivieren- en geulenstelsel dat de toenmalige Westerschelde verbond met de huidige Oosterschelde. In en rond het gebied kwamen slikken, schorren en moerassen tot ontwikkeling, die op de hoger gelegen gronden onderbroken werden door kleine bewoningskernen. Rond 1870 werd echter een verbinding tot stand gebracht tussen Zuid-Beveland (Nederland) en het vasteland, waardoor de natuurlijke verbinding tussen de Wester- en Oosterschelde verdween. Latere inpolderingen hadden een bijkomend verlies van slikke- en schorrengebied tot gevolg. De vandaag resterende schorrengebieden zijn vroeger in cultuur geweest in de vorm van intensieve begrazing. De hier en daar nog aanwezige greppelpatronen vormen een historisch restant van deze beheersvorm. Verschillende dijkstructuren in het gebied kennen eveneens reeds een lange geschiedenis.
Tijdens de Tachtigjarige oorlog liet Willem van Oranje, ter verdediging van Antwerpen, in 1578-1582 de tweelingforten Lillo en Liefkenshoek bouwen. Door de strategische ligging aan de Schelde en de tactiek van kunstmatige overstromingen was Lillofort tijdens het Ancien Régime een belangrijke en vaak belegerde vesting met militaire controle over de scheepvaart. De forten werden in de loop der tijden dikwijls aangepast aan de evoluerende krijgskunde. In 1894 werden de, voor de verdediging van Antwerpen waardeloos geworden, forten van Lillo en Liefkenshoek buiten militair gebruik gesteld. In fort Lillo komt nu particuliere bewoning en horeca voor; fort Liefkenshoek is weinig veranderd, maar verkeert in een vervallen staat. Het polderdorp Doel dankt zijn ontstaan aan de indijkingen van de Schelde, die in 1260 begonnen. Het betreft een zeldzaam voorbeeld van urbanisatie: de geometrische aanleg werd in 1612 vastgelegd en is sindsdien niet meer gewijzigd. Daarnaast omvat het bouwkundig erfgoed en speelde het doorheen de geschiedenis als herkennings- en aanlegpunt aan de Schelde ook een sociaal-culturele rol. De Zeedijkwindmolen van Doel dateert uit 1614 en betreft waarschijnlijk één van de oudste stenen molens van Vlaanderen. De neoclassicistische kerk gaat terug tot de tweede helft van de 19de eeuw. Het kerkpleintje ervoor is beboomd met een dreef van lindebomen en men vindt er een oorlogsgedenkteken en de oude dorpspomp. De Prosperpolder werd in 1846 ingedijkt en drooggelegd door de hertogen van Arenberg. Prosperdorp herbergt nog heel wat bouwkundig erfgoed. Zo gaat de parochiekerk Sint-Engelbertus, een monumentale neogotische kerk, terug tot 1910-1911; ook de pastorie werd in 1910 opgetrokken. De ‘Antoniushoeve’, het ‘Groothof’, alsook de ‘Prosperhoeve’ gaan allen terug tot de eerste helft van de 20ste eeuw. Ook te vermelden is de voormalige Sint-Michielsschool, die in 1924 werd gebouwd, doch in 1975 bij gebrek aan leerlingen werd gesloten.
De openheid en natuurlijkheid van het gehele gebied resulteert in een esthetisch waardevolle ‘groene’ enclave, binnen de industrie en infrastructuur van de Antwerpse Haven. Het polderdorp Doel is een zeldzaam en historisch waardevol restant van de oude, kleine bewoningskernen langsheen de Schelde.
Bron: Ankerplaats 'Brakwaterschorren langsheen de Schelde ten noorden van Antwerpen'. Landschapsatlas, A14001, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Brakwaterschorren langsheen de Schelde ten noorden van Antwerpen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162387 (geraadpleegd op ).