Zevenborren ligt tussen het Hallerbos en het kasteeldomein van Revelingen, ten zuiden van Dworp en Alsemberg. Het is een gebied met sterke en steile hoogteverschillen, holle wegen en taluds, talrijke bronnen en vijvers.
Het valleilandschap van Zevenborren is nauw verbonden met de stichting van de priorij van Zevenborren, een mannenklooster dat eerst in Brussel en daarna naar een locatie in het Zoniënwoud verhuisde. In 1389 verwierf de religieuze gemeenschap van de hertogin van Brabant een terrein aan de rand van het Zoniënwoud voor de oprichting van een klooster van reguliere kanunniken. Daarop zou de nog jonge religieuze gemeenschap zich vestigen.
Dat niet elke kloosterstichting meteen van bij het begin een succes was, bewijst de fase die aan de vestiging van de priorij voorafging. In 1315 hadden twee mannen-kluizenaars al een stuk grond als schenking ontvangen voor de uitbouw van een klooster. Ze begonnen er met een zogenaamde ‘kluis’, die bedoeld was om tot een religieuze gemeenschap te laten uitgroeien. Maar die bleek niet levensvatbaar te zijn. Het initiatief strandde. Bijna 75 jaar later bleek een tweede poging wel succes te hebben. De eerste kluis behoorde tot de stichtingsgoederen, die met nog meer grondbezit werd begiftigd. Van ongeveer 15 ha rond 1390 groeide het kloosterdomein in de loop van de daarop volgende eeuwen uit tot ongeveer 750 ha, verspreid over het hertogdom Brabant. Op een 17de-eeuwse kaart is goed te zien dat de kloosteromgeving een uitsparing in de bosrand vormde, wat het gevolg was van het ontginningswerk door de monniken. Op de locatie van de eerste ‘kluis’ werd later de Heynsvijver gegraven.
Om economisch te overleven had het klooster inkomsten nodig, die ze in belangrijke mate uit de uitbating van haar landbouwgoederen putte. Het kerngebied bestond uit het landgoed in Sint-Genesius-Rode (toen Dietsrode genoemd) met de vijvers in dit bronnenrijke gebied waar ze hun klooster vestigden. De naam Zevenborren verwijst trouwens naar de vele bronnen in dit waterrijke gebied, die de vijvers en beekjes in de smalle valleien voeden. De bronnen komen voor op plaatsen waar het water uit de flank van een helling treedt of op de valleibodem, als die zich op een ondoorlaatbare kleirijke laag bevindt.
De vijvers vormden een belangrijke voedingsbron voor de kloosterlingen, die in overeenstemming met hun religieuze voedingsvoorschriften vaak op vis waren aangewezen. In 1424 telde het vijvercomplex al zeven vijvers. Met een oppervlakte van ruim 10 ha (1786) was het complex veel uitgestrekter dan wat het aan zoetwatervis (hoofdzakelijk karpers en snoeken) voor de kloosterlingen opleverde. Naast een dertigtal religieuzen werkten ook lekebroeders en -zusters in de keuken of op het veld, wat voor een populatie van in totaal ongeveer 60 te voeden monden zorgde. Het surplus van de geoogste vis was voor de markt bestemd. Naast de visteelt hield de priorij ook vee, zoals blijkt uit de aparte stallingen voor koeien, kalveren en paarden op het neerhof. In de herfst en winter graasde een deel van het vee in het Zoniënwoud.
De laatmiddeleeuwse vijvers van Zevenborren ontstonden door afdamming van het afstromend water uit bronnen en beekjes en door de aanleg van dijkjes op de vijverranden. Op deze locatie kwam dat water vanuit het zuiden en vanuit het noordoosten, waar het smalle bronbeekvalleitjes had uitgeschuurd. Bij de aanleg van de vijvers maakten de monniken volop gebruik van het reliëf en de overvloedige watertoevoer. In het noordoosten lagen vier opeenvolgende vijvers en in het zuidelijke valleitje lag een nog langere ketting van zeven op elkaar aansluitende visvijvers. In de grote Molenvijver kwam al dat water samen. Op het laagste punt dreef het krachtig uitstromende water de korenmolen van de priorij van Zevenborren aan. Een reservoir op de zuidelijk gelegen molenloop (nu ‘Kwademarasch’ geheten) regelde de waterafvoer wanneer de molen stillag.
Diep uitgesneden smalle valleitjes vindt men ook terug in het goed bewaarde reliëf in het Zoniënwoud, waar dit gebied tot in de 19de eeuw bij aansloot. In het noorden, oosten en zuiden was Zevenborren omgeven door bos. Enkel in het westen bood het landschap een meer open aanblik in de richting van Dworp. Door de drastische kap van het Zoniënwoud onder impuls van de bankmaatschappij Société générale vanaf 1825 verloor Zevenborren de fysieke aansluiting met het woud, dat tot een veel beperktere oppervlakte werd teruggedrongen. Maar voor de omgeving van Zevenborren veranderde er weinig.
Continuïteit in het landgebruik is één van de meest opmerkelijke karakteristieken van dit valleilandschap. Het klooster zelf werd na zijn gedwongen opheffing in 1784 met de grond gelijk gemaakt, met uitzondering van de stallingen van het neerhof bij de priorij. Op de plaats waar het klooster had gestaan, meer bepaald op de locatie van het gastenkwartier, bouwde de nieuwe eigenaar een landhuis met de afbraakresten van het klooster. Daarbij ging een deel van de kloostertuin verloren, maar de terrassen en het dendrologisch interessante terrein bleven. Van één van de drie in Franse stijl aangelegde kloostertuinen zijn nog sporen op het terrein bewaard gebleven.
Enkel de kloostersite onderging dus veranderingen. Maar het vijvercomplex behield zijn configuratie en ook de omliggende landbouwgronden bleven van ingrijpende wijzigingen gespaard. In de 19de eeuw lokte het bucolische landschap toeristen naar deze plek. Populair was het om met bootjes de vijver op te varen of te vissen. Zevenborren groeide uit tot een toeristisch trekpleister. Daarvan getuigde het hotel aan de Molenvijver met de gloriettes, die in 1991 jammerlijk afbrandden. Schrijver Herman Teirlinck situeerde een passage van zijn roman Mijnheer Serjanszoon (1908) in Zevenbronnen.
Auteurs: Verboven, Hilde
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verboven H. 2023: Zevenborren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/426175 (geraadpleegd op ).
Het landschap de Vijvers van Zevenborren en omgeving, circa 123 hectare groot, bevindt zich op het grondgebied van Dworp (deelgemeente van Beersel), Sint-Genesius-Rode en Braine-l'Alleud (provincie Waals-Brabant), tussen het Hallerbos, ten zuidwesten, en de kernen van Dworp en Alsemberg, ten noorden ervan.
Het gebied wordt gekenmerkt door sterke hoogteverschillen, holle wegen en taluds. Zevenborren, ook Zevenbronnen genoemd, is, zoals de naam het zegt, een bronnenrijk gebied met een noord-zuid georiënteerde vallei waarin een reeks vijvers, veertien in totaal, gelegen zijn. Deze in het oosten van het beschermde landschap gelegen vijvers ontstonden door opstuwing en wateren af naar de Meerbeek. De bodem is opgebouwd uit droge leem (bodemtypes Abp en Aba, respectievelijk droge leembodems zonder profiel en droge leembodem met textuur B horizont), droge zandleem (bodemtype Lba, droge zandleembodems met textuur B horizont) en droog zand (bodemtypes Zbx en Zag, respectievelijk droge zandbodems met onbepaald profiel en zeer droge zandbodems met duidelijke humus- en/of ijzerhorizont). In het oosten en het noorden gaat het om sterk vergraven gronden en bebouwde zones (bodemtypes OT en OB). Langs de vijverboorden en in de bronzones komen interessante vegetatietypes voor. Door verkaveling op de gronden ten noorden van de vijvers is reeds een deel van het oorspronkelijke landschap verloren gegaan. Langs de oostelijke en zuidelijke grens van het landschap komen bospercelen met loofbomen, al dan niet gemengd met naaldbomen, voor. In het centrum van het gebied bevinden zich overwegend grasland en hier en daar enkele akkers.
Zevenborren was, zoals weergegeven op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778), tot op het einde van de 18de eeuw een bosgebied dat nog één geheel vormde met het Zoniënwoud. Centraal in het oosten van dit bosrijke landschap met her en der verspreide akkers en graslanden bevond zich de geïsoleerd gelegen watermolen van Zevenborren, net ten westen van de Molenvijver, die het molenrad aandreef. Deze werd in 1402 opgericht en maakte deel uit van de Augustijnenpriorij in het zuiden van het landschap, eveneens weergegeven op de Ferrariskaart. De priorij werd omstreeks 1380 al vermeld als kluis van Zevenborren in het Zoniënwoud. In 1784 werd de priorij door keizer Jozef II opgeheven en kort nadien werd toelating verleend om een deel van de in slechte staat verkerende gebouwen te slopen. De hoeve bleef echter gespaard en werd hersteld, de schuur en een deel van de brouwerij verkeerden nog in goede toestand. In de loop van de 19de eeuw werd de site omgevormd tot een kasteel met een landschappelijk park. Hoewel de priorij verdwenen is, vormen de voormalige abdijhoeve, de watermolen, het 19de-eeuwse kasteel en de door bos omringde vijvers nog steeds een indrukwekkend geheel.
Auteurs: Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Cox L. 2013: Zevenborren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/437280 (geraadpleegd op ).
Zevenborren is gelegen tussen het Hallerbos en het kasteeldomein van Revelingen, ten zuiden van Dworp en Alsemberg. Het is een gebied met sterke en steile hoogteverschillen, holle wegen en taluds, talrijke bronnen en vijvers.
Zevenborren of Zevenbronnen is, zoals de naam het zegt, een bronnenrijk gebied met een noord-zuid georiënteerde vallei waarin een reeks vijvers gelegen zijn, ontstaan door opstuwing en afwaterend naar de Meerbeek.
Zevenborren was tot op het einde van de 18de eeuw een bosgebied dat nog één geheel vormde met het Zoniënwoud. Deze site werd omstreeks 1380 al vermeld als de kluis van Zevenborren in het Zoniënwoud, die uitgroeide tot een augustijnenpriorij. In 1784 werd Zevenborren door keizer Jozef II opgeheven en kort nadien werd toelating verleend om een deel van de gebouwen die in slechte staat waren te slopen. De boerderij bleef gespaard en werd hersteld, de schuur en een deel van de brouwerij verkeerde nog in goede toestand. Tegen de schuur van de abdijhoeve werden in de 19de eeuw ook een wagenhuis en een conciërgerie gebouwd. De huidige gebouwen van de ommuurde hoeve dateren uit de 18de eeuw maar bezitten nog een oudere kern. In 1787 werden plannen gemaakt om op de plaats waar de oude kloostergebouwen gestaan hadden een papierfabriek op te richten. Deze fabriek bleef tot op het einde van de 19de eeuw actief. Het huidige kasteel is een landhuis met bepleisterde gevels, vermoedelijk in het begin van de 19de eeuw opgetrokken met recuperatiemateriaal van de afgebroken priorij. Het ontstond door grondige verbouwing van het voormalige gastenkwartier. De site heeft nog een archeologische waarde met sporen van de voormalige priorij en nog herkenbare terrassen van de tuinen. Rond het kasteel werd een landschappelijk park aangelegd. Dendrologisch is het terrein eveneens interessant.
De watermolen van Zevenborren werd in 1402 opgericht en maakte ook deel uit van de priorij. De huidige gebouwen, een molenaarshuis met haakse molen, een bakhuis en een langsschuurtje dateren uit het midden van de 19de eeuw en het naburige herenhuis uit het einde van de 19de eeuw. De omgeving van het domein is sinds het einde van de 18de eeuw weinig veranderd.
Bron: Ankerplaats 'Zevenborre'. Landschapsatlas, A20033, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs: Deneef, Roger; Wijnant, Jo; Cresens, André
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Deneef R. & Wijnant J. & Cresens A. 2001: Zevenborren [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162487 (geraadpleegd op ).