Teksten van Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135091

Zoniënoud en Kapucijnenbos (Beschermd landschap) ()

Het Zoniënwoud, met een oppervlakte van circa 4400 hectare, is het grootste en best bewaarde relict van het historische Kolenwoud, dat stelselmatig kleiner werd. Een uitgebreid drevenpatroon doorsnijdt het bos. Het Zoniënwoud bestaat uit twee deelgebieden: het zuidwestelijk deel van het Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode en het noordoostelijk deel in Tervuren en Kraainem, dat ook het Kapucijnenbos, het Bos van Marnix en het arboretum van Tervuren bevat.

Fysische geografie

Topografie en geomorfologie

Het Zoniënwoud is een restant van het historische Kolenwoud dat zich in de 4de eeuw nog uitstrekte van Thuin tot Brussel. Dit gebied heeft een grote geomorfologische waarde omdat de bossen op het loess-plateau, tussen de Zenne in het westen en de Dijle in het oosten met het hoogste punt op 133 meter +TAW, hier nooit gerooid werden, waardoor de oorspronkelijke geomorfologie bewaard bleef. Centraal in het huidige Zoniënwoud ligt het brongebied van de IJse, een zijrivier van de Dijle, waarvan de loop gekarakteriseerd wordt door de tientallen aangelegde vijvers. De Ganzepootvijver is de eerste van die reeks, verder zijn er nog de Keizer Karelvijver en de Koningsvijvers. Enkele vijvers werden aangelegd door de voormalige priorij van Groenendaal door een afdamming van de IJse en dienden om het klooster te voorzien van vis.

Het noordoostelijk deel van het Zoniënwoud wordt tussen 'De vier armen' en het 'Leonardkruispunt' door een drukke autoweg doorsneden. Dit deel omvat een aantal bronnen, zoals de Sint-Silvanusbron en de Keizersbron, en waterpartijen, zoals het Vijverke en de Kerselaarvijver. Het Kapucijnenbos is heel wat minder natuurlijk dan het eigenlijke Zoniënwoud, maar door de aanwezige boomsoorten en typerende bosvegetaties is het een zeer gevarieerd bos. Een aantal noord-zuid georiënteerde droge valleien kenmerken het noordelijk deel van het Kapucijnenbos. In het bos loopt een oude holle weg die vroeger de verbindingsweg was tussen Tervuren en Overijse.

Geologie en bodem

Tijdens het tertiair werd de omgeving van het Zoniënwoud, gelegen in het uiterste noorden van de Brabantse leemstreek, herhaaldelijk door de zee overspoeld. De door deze mariene transgressies op de primaire sokkel afgezette sedimenten komen nagenoeg overal binnen dit gebied voor. Ze bestaan uit een aantal zandlagen tussen twee kleipakketten. De kleilagen zijn zeer belangrijk voor de hydrologie van het bos: het doorsijpelend water verzamelt zich in de zandlaag bovenop het kleipakket en vormt bijgevolg een grondwaterlaag die de in het bos aanwezige bronnen voedt. Ten gevolge van selectieve erosie tijdens het pleistoceen ontstonden talrijke dalen. De tertiaire sedimenten werden nadien bedekt door loess. Deze laag eolische leem is meestal 3 tot 4 meter dik. Aan de voet van sommige hellingen kan de dikte van dit pakket zelfs 10 tot 15 meter bedragen.

Fauna en flora

Tot de meest typerende diersoorten binnen het gebied behoren reeën, vleermuizen, rode eekhoorns en everzwijnen, sinds 2006 opnieuw in het bos gesignaleerd. Opvallende vogelsoorten zijn de havik, boomklever, boomkruiper, grote bonte specht, middelste bonte specht, zwarte specht, ijsvogel, goudhaantje en het winterkoninkje. Waargenomen amfibieën zijn onder andere de gewone pad, bruine kikker, alpenwatersalamander, kleine watersalamander, vinpootsalamander, vuursalamander en kamsalamander. De lederloopkever, platbuik, witvlakvlinder en smaragdlangsprietmot worden tot de opvallende insectensoorten gerekend.

Door het permanent karakter van het bos heeft zich een zeer rijke en waardevolle flora ontwikkeld. Het betreft een groot uitgestrekt bos met hoge, eeuwenoude beuken (Fagus sylvatica) die een “natuurlijke gotische kathedraal” vormen doordat er bepaalde delen van het woud een gelijke leeftijd hebben. Andere aanwezige boomsoorten zijn zomer- en wintereik (Quercus robur en Quercus petraea), Amerikaanse eik (Quercus rubra), tamme kastanje (Castanea sativa), els (Alnus), berk (Betula), hazelaar (Corylus), olm (Ulmus), mispel (Mespilus germanica), es (Fraxinus) en esdoorn (Acer). De zogenaamde “beukenkathedraal” neemt ongeveer 70 procent van de totale oppervlakte van het Zoniënwoud in. Dit zorgt voor een typische bodembegroeiing met boshyacint (Scilla non-scripta), bosanemoon (Anemone nemorosa), speenkruid (Ranunculus ficaria) en dalkruid (Maianthemum bifolium). Het Zoniënwoud telt duizenden paddenstoelsoorten, met onder andere de geelwitte russula, tonderzwam en oesterzwam.

Cultuurhistorisch landschap

Het Zoniënwoud, het grootste relict van het van het in de vroege middeleeuwen uitgestrekte Kolenwoud dat nadien stelselmatig kleiner werd, heeft een belangrijke historische waarde. Van bijzondere (ook archeologische) betekenis zijn de site van de voormalige priorij van Groenendaal, inclusief het aanpalende bosarboretum, en de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-Willerieken, welbekend van een schilderij van Rik Wouters. Het arboretum van Groenendaal herinnert ook aan de wereldtentoonstelling van 1897 te Brussel, waarbij het een deel van het aanbod vormde. Het Kapucijnenbos is een momenteel beboste archeologische site.

Evolutie van het Zoniënwoud

In het Zoniënwoud werden op verschillende plaatsen neolithische sporen aangetroffen, evenals sporen van Karolingische ijzersmeltovens. Vermoedelijk ontstonden reeds tijdens het neolithicum open plekken in het bos. Centraal in het Zoniënwoud, aan weerszijden van de Twee Bergenweg, komen resten van een versterkt kamp voor, gedateerd op het einde van het 3de millennium v.Chr. en gevestigd op een klein, relatief droog plateau.

Het woud was tot op het einde van het ancien regime in het bezit van abdijen en adellijke families, die het gebruikten als jachtgebied en als bron van inkomsten door de verkoop van hout en als begrazingsterrein. Het kapucijnenklooster, in 1626-1627 gebouwd als laatste van de negen religieuze instellingen in het Zoniënwoud, werd in 1798 gesloopt. De geestelijken kregen voor de bouw van het klooster steun van aartshertogin Isabella. Een aantal dreven en het wegenpatroon getuigen nog van de vroegere aanwezigheid van dit klooster.

Reguliere kappingen en sluikrooiingen resulteerden gedurende heel de geschiedenis van het woud in een stelselmatige afname van de oppervlakte, afgewisseld met perioden van herstel. Vermoedelijk tijdens de regering van Karel de Grote (768-814) werd het Zoniënwoud van de rest van het Kolenwoud afgesneden. In 1706 werden voor het eerst beplantingen uitgevoerd. Onder het Oostenrijks bewind (1714-1794) werden, tijdens een meerjarig project (1788-1794) van de Oostenrijkse landschapsarchitect Joachim Zinner, duizenden beuken aangeplant die nog steeds het uitzicht van Zoniënwoud bepalen. Het project hield in dat de te beplanten zones volledig opgeruimd werden en nadien beplant werden met beuken uit kwekerijen die in lijnen of geschrankte stand geplaatst werden. De monocultuur van beuken zou tot het einde van de 19de eeuw verdergezet worden. Deze systematische herbebossing volgde na een periode van sterk verval van het Zoniënwoud: tussen 1726 en 1735 werd het bos verpacht aan vijf financiers, die het gebied voornamelijk als inkomstenbron gebruikten. Tijdens de Oostenrijkse periode ontstond het merendeel van de dreven en stervormige kruispunten. Pas in de tweede helft van de 18de eeuw kwam het werkelijk herstel van het bos op gang. Dit proces was voornamelijk het werk van luitenant-woudmeester Jean-Charles Théodore de l’Escaille. Hij begon met een vernieuwde afbakening van het woud om het zo veel mogelijk voor inname door derden te behoeden. Het Zoniënwoud wordt op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) weergegeven als een uitgestrekt bos, “Foret de Soigne” genaamd. De aangelegde dreven en kruispunten worden eveneens afgebeeld en wijzen op de heraanleg van het bos.

De Franse overheersing (1794-1814) had de nationalisering van het Zoniënwoud tot gevolg. Uit geldnood voerden de Fransen talrijke en omvangrijke kappingen uit. Anderzijds werden verschillende nieuwe aanplantingen gerealiseerd. Na de Belgische onafhankelijkheid werden door de Generale Maatschappij, die in 1822 (tijdens de Nederlandse periode) eigenaar geworden was, verschillende delen van het woud aan particulieren verkocht. Een aantal van die delen werden toen gerooid, andere bleven bos of werden park. In 1843 werd het woud staatseigendom.

Vijvers in het Zoniënwoud

De vijvers op de IJse werden aangelegd door de voormalige priorij van Groenendaal door een afdamming van de IJse en dienden om het klooster te voorzien van vis. Op de kaart van Vandermaelen (1846-1854) staat onder andere de Ganzepootvijver niet meer aangegeven en op de kaarten van het Dépôt de la Guerre (circa 1850) worden de vijvers niet meer vermeld. Dit wijst erop dat de opstuwing niet meer gebeurde. De Koningsvijvers werden in het begin van de 20ste eeuw (1902-1903) aangelegd door de firma Edmond Parmentier uit Brussel, in opdracht van Koning Leopold II.

Augustijnenpriorij en het Kapucijnenbos

De oorsprong van de augustijnenpriorij van Groenendaal gaat terug tot 1343. Vanuit een kluis, reeds vermeld in 1304, groeide het uit tot een heuse priorij. In 1783 werd de priorij door Jozef II opgeheven, onder de Franse bezetting werd ze verbeurd verklaard. Het grootste deel van de gebouwen werd in 1825 gesloopt. De priorijhoeve, de onderbouw van de priorijkerk en het voormalige priorshuis werden gevrijwaard van de sloop. In het Kapucijnenbos zijn er nog maar weinig sporen van gebouwen bewaard gebleven. De symmetrische paden in dit bos wijzen op de aanwezigheid van een klooster 200 jaar geleden.

Een deel van het Kapucijnenbos werd circa 1860 gerooid, maar werd omstreeks 1875-1880 herbebost op wat toen als door de landbouw verlaten leemgronden omschreven werd.

Drevenpatroon

Het Zoniënwoud en Kapucijnenbos worden doorsneden door een uitgebreid netwerk van dreven. Er is een zevenster herkenbaar evenals een kruising genaamd 'De vier barelen'. Tegen de bewoonde zone van Tervuren kan een jachtpaviljoen gesitueerd worden. De Isabelladreef, bestaande uit statige beuken, werd in 1629 aangelegd. Ter hoogte van de Antoon van Bourgondiëweg is er nog een overblijfsel van de omheining van de paardenstoeterij, die er in de 17de eeuw lag, te zien.

Arboretum

Het arboretum van Groenendaal werd opgericht in 1897, het jaar van de wereldtentoonstelling die te Brussel en Tervuren doorging. Het werd tijdens de volgende jaren progressief uitgebouwd en herbergt een verzameling van een 400-tal inheemse- en uitheemse bomen. In 1917 had het arboretum al een oppervlakte van bijna 14 hectare bereikt. In de 18de-eeuwse priorijhoeve zijn het Bosmuseum en het Educatief Bosbouwcentrum gevestigd. In een recenter gebouwtje bij het arboretum is het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer gehuisvest. Een deel van het woud doet dienst als bosreservaat. Het arboretum is als illustratie van fytogeografische inzichten en voor de studie van de acclimatisatie van exotische boomsoorten van wetenschappelijk belang.

Met het geografisch ingerichte arboretum in het Kapucijnenbos werd in 1902 begonnen. Het is aan professor Charles Bommer, conservator van de Rijksplantentuin en hoogleraar in de plantenaardrijkskunde , dat het arboretum zijn originele vormgeving dankt. In tegenstelling tot de klassieke arboreta, waarbij de aanplantingen geordend worden volgens de systematiek van de geslachten en soorten, werd het geografisch arboretum van Tervuren voorbestemd om de meest typische boomsoortenassociaties van de gematigde streken van het noordelijk halfrond voor te stellen. Het Kapucijnenbos was toen een privédomein van de Koninklijke Schenking. Het geografisch arboretum heeft een verzameling van 460 houtsoorten.

Renbaan

Op het einde van de 19de eeuw (1889) werd de africhtingsrenbaan van Groenendaal aangelegd op een open plek waar tot op het einde van de 17de eeuw gewassen geteeld werden door de kloosterlingen van Groenendaal. Dit gebeurde naar een idee van Koning Leopold II, die het renbaancircuit van Bosvoorde te klein vond. Op 24 maart 1888 werd de “Société des Steeple Chase de Belgique” opgericht, die in het Zoniënwoud een nieuwe renbaan liet oprichten op gronden die de vereniging van het koninklijk domein huurde. De eigenlijke renbaan, met een piste-omtrek van 2600 meter en 1600 meter in rechte lijn, kwam er naast de baan naar Waterloo en had een eigen spooraansluiting met het station van Groenendaal. De grote verkeersassen, die nu het woud doorkruisen, werden in de eerste helft van de 19de eeuw aangelegd: het was deSociété Générale die in 1832 de werken liet starten voor de aanleg van de wegen Waterloo-Groenendaal en Oudergem-Tervuren. Nadien kwam hierbij nog de spoorlijn naar Luxemburg, waarvan de sectie Brussel-Terhulpen in 1854 gerealiseerd werd. De wegen werden na de Tweede Wereldoorlog sterk verbreed en vormen daardoor een belangrijke fysische hindernis voor faunamigraties. De kapel van Onze-Lieve-Vrouw Willerieken is een aloude bedevaartsplaats. Het eerste kapelletje dateert uit de 15de eeuw, het huidig gebouwtje is vermoedelijk 19de-eeuws met een neoromaans getint voorportaal en een ijzeren hek.

Kastelen in de omgeving

Ten zuiden van het Kapucijnenbos ligt het Bos van Marnix met het kasteel de Marnix en bijhorend park. Ten noorden van het Kapucijnenbos en arboretum bevindt zich, langs de Koninklijke Wandeling, het kasteel van Ravenstein. Het domein omvatte het in 1571 verwoeste jachthuis van de hertogen van Brabant. Kort na 1757 werd het kasteel heropgebouwd.

  • Archief Onroerend Errfgoed Vlaams-Brabant, Beschermingsdossier DB000337 Zoniënwoud en Kapucijnenbos, historische nota hippodroom van Groenendaal (WIJNANT J., 2006).
  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • ERKENS M. 1997: De Koningsvijvers te Hoeilaart. Een idee van Leopold II, Zoniën, Geschiedkundig Tijdschrift voor IJse- en Laneland, XXI. 1.
  • VAN DER BEN D. 1997: Het Zoniënwoud. Een natuurmonument en zijn geschiedenis,Tielt, 17-21, 43-44, 49, 68, 71, 74-75.
  • Databank Landschapsatlas Vlaanderen [CD-rom uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen], Ankerplaats Zoniënwoud N.O., Kapucijnenbos, Bos van Marnix en Arboretum van Tervuren A20037, 2001.
  • Databank Landschapsatlas Vlaanderen [CD-rom uitgegeven door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Monumenten en Landschappen], Ankerplaats Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode A20034, 2001.

Auteurs:  Wijnant, Jo; Cox, Lise
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Wijnant J. & Cox L. 2016: Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode [online], https://id.erfgoed.net/teksten/183475 (geraadpleegd op ).


Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode (Landschapsatlas 2001) ()

Het Zoniënwoud is een restant van het historische 'Kolenwoud' dat zich in de vierde eeuw nog uitstrekte van Thuin tot Brussel. Samen met zijn uitgestrektheid geeft dit voortbestaan aan het bos op biologisch vlak een hoge potentiële waarde. Geomorfologisch is het eveneens van grote waarde omdat hier de bossen op het löss-plateau nooit gerooid werden, waardoor de oorspronkelijke geomorfologie bewaard bleef. Het grillige reliëf kwam tot stand tijdens de ijstijden. Het is een groot uitgestrekt bos met hoge eeuwenoude beuken en eiken die een 'natuurlijke gotische kathedraal' vormen doordat er bepaalde delen van het woud een gelijke leeftijd hebben en de beuken weinig ondergroei toelaten. Dit zorgt voor een typische bodembegroeiing met boshyacint, bosanemoon, speenkruid en dalkruid. Het bos wordt doorsneden door prachtige dreven. Door het permanent karakter van het bos heeft een zeer rijke en waardevolle fauna en flora.

Op archeologisch vlak zijn er sporen uit het neolithicum te vermelden, evenals Karolingische ijzersmeltovens. Het woud was tot op het einde van het Ancien Régime het bezit van abdijen en adellijke families. Het woud werd gebruikt als jachtgebied en als bron van inkomsten door de verkoop van hout als begrazingsterrein. Reguliere kappingen en sluikrooiingen resulteerden gedurende heel de geschiedenis van het woud in een stelselmatige afname van de oppervlakte, afgewisseld met perioden van herstel. In 1706 werden voor het eerst beplantingen uitgevoerd. Onder het Oostenrijks bewind werden duizenden beuken aangeplant die nog steeds het uitzicht van Zoniënwoud bepalen. Na de Belgische onafhankelijkheid werden door de Generale Maatschappij, die tijdens de Nederlandse periode eigenaar geworden was, verschillende delen van het woud aan particulieren verkocht. Een aantal van die delen werden toen gerooid, andere bleven bos of werden park. In 1843 werd het woud staatseigendom. Vandaag is het gelegen op het grondgebied van het Vlaams, het Waals en het Brussels Gewest.

Centraal in het huidige Zoniënwoud ligt het brongebied van de IJse, waarvan de loop gekarakteriseerd wordt door de tientallen aangelegde vijvers. De Ganzepootvijver is de eerste van die reeks. Verder zijn er nog de Keizer Karelvijver en de Koningsvijvers. Ze werden aangelegd door de voormalige priorij van Groenendaal door een afdamming van IJse en dienden om het klooster te voorzien van vis. Op de kaarten van Vandermaelen (1854) staat onder andere de Ganzepootvijver niet meer aangegeven en op de topografische kaarten uit het midden van de 19de eeuw staan de vijvers niet meer vermeld. Dit wijst erop dat de opstuwing niet meer gebeurde. De Koningsvijvers werden op het einde van de 19de eeuw aangelegd. De oorsprong van de augustijnenpriorij van Groenedaal gaat terug tot 1343. Vanuit een kluis, reeds vermeld in 1304, groeide het uit tot een heuse priorij. Jan van Ruusbroec was één van de 14de-eeuwse bewoners. In 1783 wordt de priorij door Jozef II opgeheven, onder de Franse bezetting werd ze verbeurd verklaard. Het grootste deel van de gebouwen werd in 1825 gesloopt. De priorijhoeve, de onderbouw van de priorijkerk (nu een schuur) en het voormalige priorshuis (het latere kasteel van Groenendaal) werden gevrijwaard van de sloop. De Isabelladreef bestaande uit statige beuken werd in 1629 aangelegd. Ter hoogte van de Antoon van Bourgondiëweg is er nog een overblijfsel van de omheining van de paardenstoeterij, die er in de 17de eeuw lag. Nabij het kasteel bevindt zich de Sint-Korneliuskapel. Het Arboretum van Groenendaal, opgericht in 1897, het jaar van de wereldtentoonstelling die te Brussel en Tervuren doorging. Het werd tijdens de volgende jaren progessief uitgebouwd. De educatieve waarde hiervan dient onderstreept te worden Het heeft een verzameling van een 400-tal inheemse en uitheemse bomen. In 1917 was het arboretum al bijna 14 ha groot. In de 18de-eeuwse priorijhoeve is het bosmuseum en het Educatief Bosbouwcentrum gevestigd. In een recenter gebouwtje bij het arboretum is het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer gehuisvest. Een deel van het woud doet dienst als bosreservaat. Op het einde van de 19de eeuw werd de africhtingsrenbaan van Groenendaal aangelegd op een open plek waar tot op het einde van de 17de eeuw gewassen geteeld werden door de kloosterlingen van Groenendaal. De eigenlijke renbaan kwam er naast de baan naar Waterloo en had een eigen spooraansluiting met het station van Groenendaal.

De grote verkeersassen die nu het woud doorkruisen, werden in de eerste helft van de 19de eeuw aangelegd: het was de Société Générale die in 1832 de werken liet starten voor de aanleg van de wegen Waterloo-Groenendaal en Oudergem-Tervuren. Nadien kwam hierbij nog de spoorlijn naar Luxemburg, waarvan de sectie Brussel-Terhulpen in 1854 klaar kwam. De wegen werden na de Tweede Wereldoorlog sterk verbreed en vormen daardoor een belangrijke fysische hindernis voor faunamigraties.

De kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-Welriekende is een aloude bedevaartsplaats tegen onder andere koorts. Het eerste kapelletje dateert uit de 15de eeuw, het huidig gebouwtje is vermoedelijk 19de-eeuws met een neoromaans getint voorportaal en een ijzeren hek. De benaming zou volgens de overlevering voortkomen uit de periode van de restauratie van 1620, toen de arbeiders er van hemels koren en uitmuntende fijne geuren hebben genoten.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Herziening derde editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1900-1930, schaal 1:20.000.

Bron: Ankerplaats 'Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode'. Landschapsatlas, A20034, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2001: Zoniënwoud tussen Hoeilaart en Sint-Genesius-Rode [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162495 (geraadpleegd op ).