Teksten van Welle- en Kapellemeersen

https://id.erfgoed.net/erfgoedobjecten/135123

Welle- en Kapellemeersen ()

De Kapellemeersen op de rechteroever van de Dender vormen landschappelijk één geheel met de Wellemeersen op de linkeroever. Het gebied maakt deel uit van de Dendervallei gekenmerkt door een asymmetrisch reliëf en duidelijke steilrand. De van nature sterk meanderende rivier werd gekanaliseerd en doorsnijdt het gebied van noord naar zuid. Het natuurlijke overstromingsgebied van de Dender met de historische vloeimeersen bestaat nu uit een afwisseling van hooiweiden in allerlei stadia, ondergelopen elzenbroeken, populierenaanplantingen en brongebiedjes.

Fysische geografie

Het gebied bestaat uit de lage alluviale vlakte van de rivier de Dender met een variërende breedte (200 tot 1000m) en slechts weinig niveauverschillen. De Dendervallei wordt gekenmerkt door een asymmetrische opbouw met een redelijk steile oostelijke dalwand als scheiding tussen de alluviale vlakte en het pleistoceen gebied.

De bodem bestaat uit een tertiair substraat van zandige en kleiige mariene formaties uit het Ieperiaan/Panesiliaan. Tijdens de laatste ijstijd werd dit tertiair oppervlak afgedekt met niveo-eolisch leem (löss) en zandleem. De pleistocene Dendervallei raakte bedekt met een dik leempakket. Tijdens het Holoceen werd kleiig of lemig materiaal door het water aangevoerd en bedekte de valleien. Hier en daar was er sprake van veenvorming. Ontbossing leidde tot afspoeling en bodemerosie op de hellingen waarna het geërodeerde materiaal als colluvium werd afgezet aan de voet van hellingen of door het water werd meegevoerd en langs de Dender sedimenteerde. De Dendervallei bestaat aan de oppervlakte hoofdzakelijk uit deze lemige of kleiige alluviale sedimenten. Deze klei werd in het verleden lokaal ontgonnen om ‘brikken’ of baksteen van te maken in veldovens of kleine steenbakkerijen. Op de kleibodems liggen natte graslanden, zeggenvegetaties, elzenbroek en populieraanplantingen. De oeverwallen bestaan uit leemgronden of zandleemgronden. Op de zandleembodems liggen graslanden, weiden, drogere bossen en de dorpskernen. In de contactzone van de gleyige kleibodems in de komgronden en de hogergelegen leemgronden kunnen bronnen ontstaan.

Het gebied behoort tot het Denderbekken. De Dender ontstaat bij Ath en mondt bij Dendermonde uit in de Schelde. De rivier heeft een sterk kronkelend verloop en wordt hoofdzakelijk gevoed door regenwater wat zorgt voor grote debietschommelingen naargelang de seizoenen. Het uitschuren van de rivier resulteerde in een steil talud van één tot enkele meters hoog, de erosiewal. In de Dendervallei worden de gronden beïnvloed door een permanente grondwatertafel die zich tijdens een groot deel van het jaar dicht aan het oppervlak bevindt. Verder treedt er in de komgronden ook kwel op. De valleigronden kampen heel het jaar door met wateroverlast en sterk overstromingsgevaar in de winter. De grondwatertafel wordt ook beïnvloed door de gekanaliseerde Dender waar het waterpeil in de zomer kunstmatig op een hoog niveau wordt gehouden omwille van de scheepvaart. De drainage van de Wellemeersen gebeurt door een centrale afwateringsloot, de Rijt die gevoed wordt door talrijke zijsloten die in verbinding staan met een netwerk van greppels. In het noorden zorgt de Molenbeek voor bijkomende afwatering. Op de steile hellingen komen bronnen voor die kalkrijk water uit de omgeving aanvoeren.

Het reliëf wordt bepaald door de erosiewal die een scherpe grens vormt tussen de alluviale vlakte en het pleistocene zandleemdek. In de vallei zelf liggen kleine niveauverschillen van de grootteorde van 1m tussen de oeverwallen en komgronden. De Dender heeft een steile flank of steilrand op de rechteroever die contrasteert met de meer zachte helling in het westen.

Cultuurhistorisch landschap

De combinatie van vruchtbare bodems en de nabijheid van de rivier heeft er voor gezorgd dat dit gebied reeds vroeg bewoond was. Op de iets drogere gronden op de rand van de Dendervallei en in de omgeving van de Sint-Amanduskapel werd meermaals Romeins en middeleeuws aardewerk aangetroffen. Ten zuiden van de verkaveling Kavee, op de uitloper van een heuvel die uitkijkt op de Dendervallei, werd een grote concentratie aan steentijdmateriaal gevonden. De artefacten bestaan uit schrabbers, pijlpunten, klingen en gepolijste afslagen en wijzen mogelijk in de richting van een hoogtesite uit het Michelsberg. De oude steenweg tussen Aalst en Ninove zou een aftakking zijn van de Romeinse heirbaan Boulogne-Keulen, de zogenaamde Via Belgica.

De plaatsnaam Welle wordt voor het eerst vermeld in 1196 en zou verwijzen naar een bron of waterloop, mogelijk de Wildebeek. Welle vormde sinds 1227 samen met Erembodegem, Iddergem en Teralfene een van ’s graven propre dorpen die tot de 17de eeuw onder rechtstreeks gezag van de graaf van Vlaanderen stonden. De Dendermeersen en de hoger gelegen vruchtbare gronden maakten dit gebied uitermate geschikt voor dorpsontwikkeling en landbouw. De rivier de Dender vormde van oudsher een belangrijke natuurlijke en ook administratieve grens tussen de verschillende gemeenten.

Als natuurlijke rivier had de Dender een belangrijk verval en waren winteroverstromingen een veel voorkomend verschijnsel. Al sinds de 13de eeuw werden verschillende kanalisaties uitgevoerd op de grillige Dender waarbij meanders werden weggewerkt. Door middel van sluizen werd het debiet geregeld zodat de omliggende vlakten niet systematisch overstroomden. In de 17de eeuw vormde de Dender een belangrijke scheepvaartverbinding tussen Henegouwen en de Schelde bij Dendermonde en droeg in belangrijke mate bij tot de economische bloei van de Denderstreek. Het economisch belang van de Dender leidde tot herhaalde infrastructuurwerken in functie van een optimale bevaarbaarheid. Een schets van 1766 toont de Dender van bron tot monding met een aantal suggesties om de toegankelijkheid voor schepen te verbeteren. Zo wordt voorgesteld de meanders tussen de Welle- en Kapellemeersen af te snijden en hier een nieuwe sluis in te richten. Ook verder stroomopwaarts wordt aangegeven de Dender te kanaliseren in één rechte lijn tot in Denderleeuw. In 1865 werd de Dender over haar volledige loop gekanaliseerd op initiatief van de Belgische staat en werden de grootste meanders weggewerkt. In 1867 ging de nieuwe gekanaliseerde Dender open voor de scheepvaart. Op beide oevers van de rivier lag een jaagpad voor het trekken en slepen van de boten door schiptrekkers (al dan niet met behulp van paarden). De rivier werd voornamelijk ingeschakeld voor het transport van steenkool uit Wallonië. In de loop van de 19de en 20ste eeuw vestigden veel fabrieken zich langs de Dender, onder andere in functie van de lucifernijverheid. Na de Tweede Wereldoorlog ging de bevaarbaarheid van de Dender achteruit en verminderde het economisch belang van de rivier.

De laaggelegen gebieden in de Dendervallei waren oorspronkelijk weinig of niet bebouwd aangezien de rivier hier in de winter buiten haar oevers trad. De moerasbossen langs de rivier werden gerooid en omgevormd naar weilanden die bevloeid werden als deel van de winterbedding van de Dender. Eens het water zich terugtrok, bleef een vruchtbare sliblaag achter. Dit systeem van vloeimeersen zorgde voor een hogere en kwalitatief betere grasopbrengst. Toponiemen zoals Elst en Sint-Amandsbosch verwijzen nog naar het vroeger bosrijk karakter van de percelen langs de Dender. De Wellemeersen maakten deel uit van de zeer rijke hooimeersen of Vette Meerschen langs de Dender. Delen van deze meersen werden gemeenschappelijk geweid door het vee uit het dorp dat hier recht had op nabegrazing na het hooien. Op de 18de-eeuwse kaarten vertegenwoordigen de Welle- en Kapellemeersen een bredere strook moerassig grasland langs de meanderende Dender. Afwateringsloten zoals de Rijt zorgden voor drainage van de bevloeide percelen die sterk opgedeeld waren door middel van houtkanten en/of bomenrijen. Strookvormige bosperceeltjes waren vermoedelijk bronbossen die het hele jaar door te nat waren om in cultuur te brengen. Verspreid langs de erosiewal lagen meerdere kleine bospercelen en boven het erosietalud en op de droge oeverwal vlakbij de rivier waren een aantal grotere akkers ingericht. De dorpskernen lagen op de steilrand en op de hogere gronden. Vanuit de omliggende dorpen en gehuchten zoals Leeuwbrug en Ten Bos leidden wegen tot in de meersen en naar de Dender. De bewoning zelf was geconcentreerd aan de rand van de Dendervallei en bij kruispunten van historische wegen. Oversteekplaatsen op de Dender waren beperkt. In het noorden kon dit via de brug bij Erembodegem en in het zuiden via de brug bij Liedekerke. Er was ook een veerboot die de overzet verzekerede tussen Denderleeuw en Liedekerke.

Op de Ferrariskaart leidt een kleine dreef in de ‘Kapelle Meerschen’ naar de Sint-Amanduskapel. Deze dreef vormt tegelijk de grens tussen de Dendermeersen en de hoger gelegen akkers. De 17de-eeuwse kapel ligt in een bocht van de Sint-Amandstraat, op de top van de beboste steilrand . De oudste vermelding van de kapel dateert uit 1343 en wordt steeds verbonden aan de aanwezigheid van een geneeskrachtige bron, het Sint-Amandsputteken. Het water van de bron zou helend werken bij oogkwalen en tegen wormen in de akkers getuige het opschrift ‘H. Amandus, patroon tegen zere ogen en de worm in ’t land’. De bedevaartkapel werd vernield in 1582 en heropgebouwd in 1636. Op het weiland achter de kapel werd tot circa 1930 door de priester het Sint-Amandusbrood bedeeld, de zogenaamde ‘Koekengrabbeling’. De Sint-Amanduskapel vormt een van de oudste gebedshuizen in de omgeving en werd volgens de overlevering gebouwd op de plaats waar bisschop Sint-Amandus predikte. Jaarlijks vindt in de kapel een viering plaats als voortzetting van de traditie waarbij het heiligenbeeld naar de hoofdkerk werd gebracht en in de Dender ondergedompeld. Na de viering worden gewijde broodjes, het ‘Sint-Amandsbrood’, uitgedeeld aan de gelovigen.

Midden 19de eeuw werd het traject Aalst-Brussel aangelegd ter verlenging van spoorlijn 50 uit Brussel. Deze spoorweg doorsneed de Wellemeersen en een aantal wegen in het westen. De oude zandwinningsputten Mannekensput, de Grote en de Kleine Zavelput zijn relicten van de aanleg van de spoordijken in de meersen. Ook de naam Zavelputstraat verwijst naar de toenmalige zandwinning. Langsheen de spoorlijnen en de Dender ontwikkelden zich nieuwe nijverheden zoals luciferfabrieken en brouwerijen die ten koste gingen van de landbouw. In de meersen die ten westen van de spoorlijn kwamen te liggen, trad al snel verruiging op en werden vijvers gegraven. Op de 19de-eeuwse Vandermaelenkaart en het Primitief Kadaster vormen de Kapellemeersen, Wellemeersen en de zuidelijke meersen aangeduid als Drooge Wey grote graslandcomplexen langs de Dender. Het ontbreken van percelering op de kaart kan erop wijzen dat de weiden na het hooien gemeenschappelijk werden gebruikt. De noordelijke helft van de Wellemeersen wordt aangeduid als Brysens meerschen. Dwars door de Wellemeersen liep van noord naar zuid een voetweg, de Wellemeersch weg, die een alternatieve route vormde tussen Leeuwbrugge en Erembodegem. Ook langs de rivier liep langs beide oevers een voetweg, een jaagpad of Tragel. Ten zuiden van de Kapellemeersen, op de rechteroever van de Dender, kwam de steilrand veel dichter bij de rivier en hadden de meersen plaats gemaakt voor een afwisseling van bospercelen en akkerland. Toponiemen op de Poppkaart zoals Wierookmeersch, Bossche meerschen en Polder verwijzen nog naar het vroeger grondgebruik. De afwatering werd geregeld door een netwerk van sloten zoals Het Zijp. In de Wellemeersen wordt een groep percelen grenzend aan de Dender aangeduid als Het Rot, een verwijzing naar het roten van vlas in rootputten in de meersen. Op verschillende plaatsen werd tot midden 19de eeuw ook turf gestoken in de meersen, veelal door de eigenaars voor eigen gebruik. De bewoning concentreerde zich langs de hoofdwegen die de steilrand volgen zoals de wijken Kley Straet en Resschebeke. Vanuit de dorpen liepen wegels richting de meersen zoals de Koey dreef, een driftweg vanuit Welle. In 1865 werd de Dender over haar volledige loop gekanaliseerd en is er sprake van het Canal de la Dendre. Tussen de Kapelle- en Wellemeersen werden meerdere meanders afgesneden maar het bodemgebruik bleef grotendeels ongewijzigd. Wel is er een toename van het aantal sloten op te merken wat een versnelde drainage impliceert. Eind 19de-begin 20ste eeuw vond een uitbreiding plaats van de percelen akkerland vlakbij het Denderkanaal en grenzend aan de Kapellemeersen. De afgesneden meanders werden geïntegreerd in de omliggende landbouwpercelen en vervaagden. Tegen de eerste helft van de 20ste eeuw was er op beide oevers van de Dender een duidelijke toename van populieraanplantingen ten nadele van het aandeel grasland ten gevolge van de landbouwcrisissen op het einde van de 19de eeuw. Het snelgroeiende populierenhout werd begin 20ste eeuw in stijgende mate gebruikt voor de productie van lucifers door de Union Allumetière wat deze ontwikkeling stimuleerde. Ten zuiden van de Wellemeersen werd na de Eerste Wereldoorlog het traject Brussel-Gent-Oostende (50A) aangelegd, bedoeld om spoorlijn 50 die meerdere tussenstops volgde te ontlasten. Hierdoor raakte dit gebied ingesloten tussen twee spoorlijnen en het Denderkanaal. Bij de aanleg van deze ‘snelle lijn’ werden een aantal spoorwegbruggen over de Dender gebouwd. Ter hoogte van de Fabriekstraat in Denderleeuw domineert een imposante bakstenen boogbrug met natuurstenen decor het zicht.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen bij bombardementen op het station van Denderleeuw en de spoorlijnen in Leeuwbrug ook talrijke bommen in de Wellemeersen terecht. Een aantal bomputten werd opgevuld maar een deel liep onder water en vormde kleine plassen in de meersen. Na verloop van tijd raakten de meeste verland. Een aantal werd door de eigenaars uitgediept en/of vergroot en bevat permanent water. In de jaren 1950 werd dwars door de Kapellemeersen de autosnelweg E40 aangelegd tussen Brussel en Oostende. De Gatesvijver bleef als relict over van de zandwinning voor het ophogen van de bermen om de Dender te overbruggen. Door deze infrastructuurwerken raakten de Wellemeersen volledig ingesloten tussen spoorlijnen, de Dender en de autostrade. Verschillende wegels naar de meersen werden afgesneden zoals de Berg straat die al zichtbaar is op de Ferrariskaart en oorspronkelijk doorliep van het gehucht Kapelle straat tot aan de Dender. In een bocht van deze weg werd in een populierenbos een boomkapel bevestigd. Mogelijk is de huidige kapelboom een voortzetting van een kleine wegkapel of kapelboom langs deze oude ontsluitingsweg. Door de geïsoleerde ligging werd dit gebied minder interessant voor de landbouw en er trad een sterke vernatting op gevolgd door verruiging en ontwikkeling van moerasbos. Net zoals de rest van de Dendervallei bleef het gebied belangrijk voor de populierenteelt in België. Vanaf circa 1950 is meer dan twee derde van de totale oppervlakte van de meersen ingenomen door populieraanplantingen.

Rond 1970 werden veel hooilanden afgerasterd en omgezet in graasweiden. Ten westen van de spoorlijn werden in de Wellemeersen meerdere visvijvers gegraven met negatieve gevolgen voor de waterhuishouding en de vegetatie. Aan de rand van dit gebied vond een systematische uitbreiding van de bebouwing plaats langs nieuwe wegen en verkavelingen. In 1978 werden de Wellemeersen op de gewestplannen ingekleurd als reservaat en natuurgebied. Eind 20ste eeuw zette de vernatting van het gebied zich verder door wat resulteerde in een afwisseling van elzenbroekbos, aanplantingen van Canadapopulieren en nat grasland. In de Kapellemeersen ging het aandeel akkerpercelen achteruit ten voordele van percelen grasland en elzenbos. In 2008 ontstond als resultaat van een uitgraving in het kader van saneringswerken naast de Gatesvijver een tweede poel vlakbij de Dender, de Paardenvijver.

Huidige landschap

De Wellemeersen vormen vandaag een van de laatste natuurlijke overstromingsgebieden in de Dendervallei en maken deel uit van een 350 ha groot natuurgebied, de Welle- en Kapellemeersen, dat beheerd wordt door Natuurpunt. De meersen zijn Natura 2000 gebied en 64 ha is erkend als natuurreservaat. Ten noorden van de E40 liggen nog oude vloeiweiden. Ten gevolge van het overstromingsgevaar in de valleien werden veel percelen hier met canadapopulieren beplant. Verspreid liggen elzenhakhoutbosjes. De drassige gebieden zijn toegankelijk via knuppelpaden en vanuit de dorpen leiden nog een aantal onverharde wegen naar de meersen. De Dender is nog in gebruik door de scheepvaart maar de voortdurende aanslibbing bemoeilijkt de bevaarbaarheid. In de Kapellemeersen is nog een relict van een afgesneden meander herkenbaar in de microtopografie van het grasland. Op de linkeroever scheidt de 1 à 2m hoge erosiewal de vallei af van de bebouwing. Het natuurgebied herbergt ook een vleermuizenkelder ten noordwesten van de Gatesvijver.

Het gebied wordt gekenmerkt door een gradiënt van vochtig naar droog wat zich vertaalt in een grote afwisseling tussen meersen, moerasbos, vijvers en waterrijke open graslanden. De geïsoleerde ligging tussen de spoorwegbermen, de Dender en de autostrade zorgt voor een hoge gaafheid en creëert een rijk habitat voor zeldzame watergebonden fauna en flora. In het gebied komen een aantal zeer soortenrijke dottergraslandvegetaties voor. Op de oeverwal liggen glanshavergraslanden. Vochtige ruigtes, vaak met moerasspirea en rietgras, bepalen een groot deel van het gebied en liggen vaak onder populieraanplantingen op voormalig grasland. Ook waar kwelwater aan de oppervlakte komt, is vochtige ruigte aanwezig. Enkele vochtige ruigtes op open plekken in het moerasbos worden gedomineerd door grote zeggen. Grote delen van het gebied bestaan uit elzenbroekbos met Zwarte els dat vaak langdurig overstroomd is. Door de aanwezigheid van diffuse kwel en bronnen komen bronbosjes voor en essen-elzen-olmenbos. De zavelputten hebben door eutrofiëring als gevolg van het overstromen van de Rijt een verarmde waterplantvegetatie. De kleinere poelen en bomputten hebben eerder een verlandingsvegetatie. De Wellemeersen kennen een bijzonder rijke populatie aan dag- en nachtvlinders en libellen. Het gebied vormt ook een belangrijke broedplaats en pleisterplaats voor talrijke vogels zoals ijsvogel, klapekster, roerdomp en grutto. Als waterrijke biotoop tellen de meersen ook talrijke populaties van amfibieën en reptielen.

  • AGR, Verzameling Kaarten en plattegronden in handschrift. Reeks I, nr 1491: Carte du cours de la rivière de Dendre, depuis la ville d'Ath jusqu'à son débouché dans l'Escaut, à Termonde.
  • Carte topographique de la partie de la Belgique comprise entre Gand et Tournay, Maestricht et Liège, levée par Villaret, Ingénieur du Roi, 1745-1748, Institut National de l’Information Géographique et Forestière-Saint-Mandé (France), CH 292, schaal 1:14.400.
  • De Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden van Jozef Jean François de Ferraris, opgesteld tussen 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000. Koninklijke Bibliotheek van België, http://www.kbr.be/collections/cart_plan/ferraris/ferraris_nl.html.
  • Atlas van de Buurtwegen, opgesteld naar aanleiding van de wet op de buurtwegen van 10 april 1841, schaal 1:2500 (overzichtsplannen schaal 1:10.000) .
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven tussen 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Atlas Cadastral parcellaire de la Belgique, Philippe-Christian Popp, uitgegeven tussen 1842-1879, schaal 1:5000
  • Topografische kaarten van België, Krijgsdepot: Eerste editie uitgegeven tussen 1865-1880, schaal 1:20.000. Herziening, Militair Cartografisch Instituut: tweede uitgave, 1880-1884, derde uitgave 1889-1900 en herziening derde uitgave 1900-1930, schaal 1:20.000. (Lemoine-Isabeau, 1988)
  • Kaart van België, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven tussen 1928-1950, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven tussen 1949-1970, schaal 1:25.000.
  • Geoportaal Onroerend Erfgoed: https://geo.onroerenderfgoed.be (beschermingen, geïnventariseerd erfgoed, historische kaarten)
  • Centraal Archeologische Inventaris: https://cai.onroerenderfgoed.be (geregistreerde archeologische onderzoeken en vondsten)
  • Geopunt van het agentschap Informatie Vlaanderen: http://www.geopunt.be/ (historische kaarten, luchtfoto’s, gewestplan, habitatrichtlijngebieden)
  • Databank Ondergrond Vlaanderen: https://www.dov.vlaanderen.be (bodem en ondergrond)
  • ANTROP M., VAN EETVELDE V., JANSSENS J., MARTENS I. & VAN DAMME S. 2002: Traditionele landschappen van het Vlaamse gewest, onuitgegeven rapport, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie, Gent. [ook online beschikbaar: http://www.geopunt.be/catalogus/datasetfolder/90d22342-b387-4366-a4e3-2d14be128772] (geraadpleegd 2018)
  • DE BROUWER J. 1951: Toponiemen te Erembodegem in: Het Land van Aalst 3, 5, 205-213 en 6, 250-264.
  • DE BROUWER J. 1952: Bijdrage tot de oudste geschiedenis van Denderleeuw in: Het Land van Aalst 4, 2, 49-56.
  • DE BROUWER J. 1656: Turfwinning te Denderleeuw in: Het Land van Aalst 8, 1, 303.
  • DE BROUWER J. 1960: Geschiedenis van Denderleeuw, Aalst.
  • DE BROUWER J. 1960: Oostvlaamse Plaatsnamen V. Denderleeuw in: Toponymica 13, 5.
  • DE POTTER F. & BROECKAERT J. 1895: Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, reeks V, dl. I, Gent.
  • DERYCK L. 1997: Verkeersinfrastructuur in: Het Land van Aalst 49, 3, 231-264.
  • GAUBLOMME V. 1950: Beknopte geschiedenis van Erembodegem in: Het Land van Aalst 2, 6.
  • VAN LIEDEKERKE P. 1985: Teralfene tussen Alfnam en Affligem, Teralfene.
  • VAN MELLO J. 1978: Van schiptrekker tot pendelaar. Geïllustreerd overzicht van Denderleeuw, Iddergem en Welle, Denderleeuw.
  • VAN SCHANDEVYL D. 1996-2007: Libellen in de Wellemeersen, onuitgegeven rapport, Odonata. [online beschikbaar:https://www.odonata.be/images/Publicaties/Wellemeersen_1996-2007.pdf] (geraadpleegd 2018)
  • VAN TWEMBEKE J. 1964: Lijst van de heerlijkheden van het Land van Aalst in: Het Land van Aalst 16, 5, 184-200.

Auteurs:  Verdurmen, Inge
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Verdurmen I. 2018: Welle- en Kapellemeersen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/298112 (geraadpleegd op ).


Wellemeersen (Landschapsatlas 2001) ()

De Wellemeersen en Kapellemeersen situeren zich op het grondgebied van Welle en Erembodegem. De Wellemeersen liggen op de linkeroever van de Dender en worden in het noorden begrensd door de autosnelweg E40, in het zuiden door de spoorlijn Brussel-Oostende, in het westen door de spoorlijn Gent-Aalst-Denderleeuw-Brussel en in het oosten door de Dender.

De Kapellemeersen, op de rechteroever van de Dender gelegen, vormen landschappelijk één geheel met de Wellemeersen. Ze zijn beiden op de alluviale afzettingen langsheen de Dender gelegen. De Dender heeft hier een lage alluviale vlakte gevormd tot op een hoogte van ongeveer 9 meter +TAW. Deze vlakte, variërend in breedte van 200 tot 1000 meter, wordt van het pleistocene gebied door valleiranden van 1 tot 3 meter gescheiden. De opbouw van de Dendervallei is asymmetrisch, een bijzondere geomorfologische vorm. In de vlakte bestaan slechts kleine niveauverschillen van de grootteorde van 1 meter tussen de oeverwallen en de komgronden. Er werd een oeverwal afgezet in zandleem tot zware zandleemgronden. In de valleien werd kleiig tot lemig materiaal afgezet, hier en daar ook veen. Sterk gleyige kleigronden treft men aan in de komgebieden.

In het gebied komen verspreid een aantal bomputten voor, die zijn ontstaan als gevolg van het bombarderen van het station van Denderleeuw tijdens de Tweede Wereldoorlog. Deze bomputten zijn van belang voor de fauna. Op de steile hellingen komen verschillende bronnen voor die kalkrijk water uit de omgeving aanvoeren.

Op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) is het grootste gedeelte van het alluvium aangeduid als hooiweiden omringd door bomenrijen, afgewisseld door moerasbossen. Op de oeverwal langsheen de Dender en boven het erosietalud zijn enkele percelen als akkerland in gebruik. Opvallend zijn de strookvormige bospercelen langsheen het erosietalud en dan voornamelijk op de plaatsen waar nu de bronbosrestanten voorkomen. Vermoedelijk waren deze plaatsen het hele jaar door te nat om in cultuur te brengen. Op deze kaart staat een meander van de Dender. Deze moet voor 1854 afgesneden geweest zijn aangezien er op de kaart van Vandermaelen (1854) enkel restanten van te zien zijn.

Rond het einde van de 19de, begin 20ste eeuw zijn verhoogde spoorwegen aangelegd. Ze isoleerden de Wellemeersen van de omliggende gemeenten Welle en Denderleeuw. Voor het opwerpen van de hoge spoorwegbeddingen zijn drie zandwinningsputten aangelegd. De spoorlijn Gent-Aalst-Denderleeuw-Brussel staat al aangeduid op de topografische kaart van 1884, de spoorlijn Brussel-Oostende vanaf 1911. Het zijn dus relatief oude spoorwegbeddingen.

Op de topografische kaart van 1884 zijn er geen veranderingen qua bebossing vergeleken met de kabinetskaart van de Ferraris. Wel is er een toename van het aantal sloten op te merken, waardoor de drainage waarschijnlijk versnelde. Geregeld trad de Dender buiten zijn oevers, wat het gebruik als landbouwgrond in de alluviale vallei beperkte. Op de topografische aart van 1911 neemt het aandeel populierenaanplanten toe. Ook op de kaart van 1951 breidt dit areaal uit. Vanaf dan is meer dan twee derde van de totale oppervlakte ingenomen door populierenaanplanten. De omzetting van grasland tot aanplant is het gevolg van de landbouwcrisissen op het einde van de 19de eeuw en de activiteiten van de Union Allumetière in de eerste helft van de 20ste eeuw. Deze benutten het snelgroeiende populierenhout voor de productie van lucifers.

De Sint-Amanduskapel is aan de top van een steile helling ten oosten van de Kapellemeersen gelegen. Het bedevaartsoord, dat in een bosrijke omgeving ligt, wordt voor het eerst vermeld in 1343, alhoewel ze al van vroeger moet dateren. Nadien werd ze, samen met de aanpalende bron, een bekend bedevaartsoord. In 1582 werd de kapel vernield door de geuzen. Ze is in 1636 opnieuw opgericht. De kapel lag in de buurt van de vroegere Romeinse weg Boulogne-Keulen. De huidige Avondelsbaan leidde vroeger naar een oversteekplaats over de Dender.

  • Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden voor Zijn Koninklijke Hoogheid de Hertog Karel Alexander van Lotharingen, Jozef Jean François de Ferraris, Koninklijke Bibliotheek van België, uitgegeven in 1770-1778, schaal 1:11.520 herleid naar 1:25.000.
  • Topografische kaart van België, Philippe Vandermaelen, uitgegeven in 1846-1854, schaal 1:20.000.
  • Topografische kaarten van België, Tweede editie, Militair Cartografisch Instituut, uitgegeven in 1880-1884, schaal 1:20.000.
  • Kaart van België, Militair Geografisch Instituut, uitgegeven in 1949-1970, schaal 1:25.000. Topografische basiskaart numerieke reeks, Nationaal Geografisch Instituut, uitgegeven in 2009, schaal 1:10.000.

Bron: Ankerplaats 'Wellemeersen'. Landschapsatlas, A24007, Agentschap Onroerend Erfgoed, Brussel.
Auteurs:  Van den Bremt, Paul; Tack, Guido; De Meirsman, Reginald; Van der Linden, Geert; Vanmaele, Nele
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Van den Bremt P. & Tack G. & De Meirsman R. & Van der Linden G. & Vanmaele N. 2001: Welle- en Kapellemeersen [online], https://id.erfgoed.net/teksten/162565 (geraadpleegd op ).